Home

Hof van Justitie EU 24-02-1987 ECLI:EU:C:1987:102

Hof van Justitie EU 24-02-1987 ECLI:EU:C:1987:102

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
24 februari 1987

Uitspraak

Arrest van het Hof (Zesde kamer)

24 februari 1987(*)

In zaak 26/86,

Deutz und Geldermann, Sektkellerei Breisach (Baden) GmbH, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Breisach am Rhein, vertegenwoordigd door Waldmann en Timmermans, advocaten te Freiburg, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij M. Dennewald, advocaat aldaar, 12, avenue de la Porte-Neuve,

verzoekster, tegen

Raad van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Brautigam, lid van zijn juridische dienst, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij J. Käser, directeur juridische zaken van de Europese Investeringsbank, 100, boulevard Kon-rad-Adenauer,

verweerder,

ondersteund door

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur P. Karpenstein, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,

interveniente,

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. Kakouris, kamerpresident, T. Koopmans, O. Due, K. Bahlmann en G. C. Rodríguez Iglesias, rechters,

advocaat-generaal: J. Mischo

griffier: S. Hackspiel, administrateur

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 25 november 1986,

gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 10 december 1986,

het navolgende

Arrest

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 31 januari 1986, heeft Deutz und Geldermann, Sektkellerei GmbH krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag beroep ingesteld tot nietigverklaring van verordening nr. 3309/85 van de Raad van 18 november 1985 houdende vaststelling van de algemene voorschriften voor de omschrijving en de aanbiedingsvorm van mousserende wijn en mousserende wijn waaraan koolzuur is toegevoegd (PB 1985, L 320, biz. 9), in zoverre artikel 6, lid 5, bepaalt dat de verwijzing naar de bereidingsmethode „methode champenoise”, voor zover die van oudsher in gebruik was, nog slechts gedurende acht wijnoogstjaren mag worden gebruikt.

Bij incidentele memorie heeft de Raad krachtens artikel 91 van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen, waarna het Hof heeft besloten uitsluitend voor de vraag van de ontvankelijkheid tot de mondelinge behandeling over te gaan, zonder de grond van de zaak te behandelen.

Voor het juridisch kader van het geschil en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hieronder slechts weergegeven voor zover dit noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

Volgens de Raad en de Commissie, intervenient, voldoet het door verzoekster ingestelde beroep tot nietigverklaring niet aan de ontvankelijkheidsvereisten van artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag, aangezien voormelde verordening — met inbegrip van de bestreden bepaling — een regeling van algemene strekking in de zin van 's Hofs rechtspraak is en niet een beschikking die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, verzoekster rechtstreeks en individueel raakt.

Daartegenover betoogt verzoekster, dat alle producenten die van oudsher de „methode champenoise” gebruiken, waaronder zijzelf, rechtstreeks en individueel worden geraakt door de bestreden bepaling, die in feite neerkomt op een verbod ingesteld bij een tot hen gerichte administratieve handeling.

Gelijk het Hof onder meer overwoog in zijn arrest van 6 oktober 1982 (zaak 307/81, Alusuisse, Jurispr. 1982, blz. 3463), is volgens artikel 173, tweede alinea, van het Verdrag een beroep tot nietigverklaring, ingesteld door een particulier, slechts ontvankelijk indien de bestreden handeling, hoewel genomen in de vorm van een verordening, in werkelijkheid een beschikking is die de verzoeker rechtstreeks en individueel raakt. Deze bepaling dient met name te voorkomen dat de gemeenschapsinstellingen, enkel door de vorm van een verordening te kiezen, het beroep van een particulier tegen een hem rechtstreeks en individueel rakende beschikking onmogelijk kunnen maken; daartoe preciseert zij, dat de gekozen vorm de aard van de handeling niet kan wijzigen.

Een door een particulier ingesteld beroep is evenwel niet ontvankelijk wanneer het is gericht tegen een verordening met een algemene strekking in de zin van artikel 189, tweede alinea, van het Verdrag, waarbij het criterium ter onderscheiding van verordeningen en beschikkingen volgens 's Hofs vaste rechtspraak in de al dan niet algemene strekking van de betrokken handeling moet worden gezocht. Derhalve dient de aard van de bestreden handeling te worden beoordeeld, en in het bijzonder de rechtsgevolgen die zij beoogt teweeg te brengen of daadwerkelijk teweegbrengt.

Aan het normatieve karakter van een handeling wordt niet afgedaan door het enkele feit dat het aantal — of zelfs de identiteit — van de rechtssubjecten op wie die handeling op een bepaald moment van toepassing is, bepaalbaar is, zolang maar vaststaat dat die toepassing voortvloeit uit een objectieve feitelijke of rechtssituatie die in de handeling in relatie tot haar doelstelling wordt omschreven.

Willen die rechtssubjecten kunnen worden geacht individueel te zijn geraakt, dan moet de handeling hun rechtspositie beïnvloeden uit hoofde van een feitelijke situatie, welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen individualiseert op soortgelijke wijze als een adressaat (zie met name het arrest van 18 november 1975, zaak 100/74, CAM, Jurispr. 1975, blz. 1393).

In casu twisten partijen over de vraag, of alle producenten van en handelaren in mousserende wijnen in de Gemeenschap potentiële adressaten van het in de bestreden bepaling vervatte verbod zijn, dan wel alleen de producenten die van oudsher de „methode champenoise” gebruiken.

In deze discussie behoeft geen positie te worden gekozen. Volstaan kan worden met de vaststelling, dat ook indien verzoeksters uitlegging, dat het verbod uitsluitend gericht is tot de producenten van mousserende wijnen, die van oudsher de „methode champenoise” gebruiken, de juiste was, dit niet zou betekenen dat deze bepaling geen normatief karakter heeft.

De bestreden handeling treft verzoekster immers slechts in haar objectieve hoedanigheid van producent van mousserende wijnen, die van oudsher een bepaalde bereidingswijze gebruikt, en dus niet anders dan alle andere marktdeelnemers die zich in dezelfde situatie bevinden.

Mitsdien moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

Kosten

Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

rechtdoende:

  1. Verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

  2. Verwijst verzoekster in de kosten van de Raad en de Commissie.

Kakouris

Koopmans

Due

Bahlmann

Rodríguez Iglesias

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 24 februari 1987.

De griffier

P. Heim

De president van de Zesde kamer

C. Kakouris