Home

Conclusie van advocaat-generaal Lenz van 4 mei 1988.

Conclusie van advocaat-generaal Lenz van 4 mei 1988.

++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

A - De feiten

1 . Met het beroep waarin ik vandaag conclusie neem, verzoekt Androniki Vlachou, vertaalster bij de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen, het Hof om vast te stellen, dat de Rekenkamer, verweerster, ten onrechte heeft geweigerd haar op een post van reviseur-hoofdvertaler te benoemen, en om een interinstitutioneel vergelijkend onderzoek ter voorziening in twee posten van reviseur-hoofdvertaler nietig te verklaren .

2 . De procedure ter voorziening in de eerstgenoemde post is reeds aan de orde geweest in het arrest van het Hof van 6 februari 1986 in zaak 143/84 . ( 1 ) Na intern vergelijkend onderzoek CC/LA/20/82 benoemde verweerster de heer K . op deze post, die zowel destijds als thans in het geding heeft geïntervenieerd . Deze benoeming werd door het Hof in het genoemde arrest nietig verklaard, omdat de lijst van geschikte kandidaten door de jury op onregelmatige wijze was opgesteld . In het bijzonder had de jury de criteria voor de waardering van de bewijsstukken betreffende de beroepservaring van de sollicitanten pas vastgesteld na kennisneming van deze bewijsstukken, in plaats van ervóór . ( 2 )

3 . Verzoekster beweert nu, dat toen de benoeming van interveniënt K . was nietigverklaard, zij, als enig overgeblevene op de lijst van geschikte kandidaten, benoemd had moeten worden . Het Hof had ten slotte enkel de benoeming van K . nietigverklaard en niet de gehele lijst van geschikte kandidaten van vergelijkend onderzoek CC/LA/20/82 .

4 . Bovendien klaagt verzoekster over schending van artikel 29 van het Ambtenarenstatuut, omdat verweerster in geval van annulering van genoemd vergelijkend onderzoek weer een zelfde soort onderzoek had moeten organiseren, in plaats van een interinstitutioneel vergelijkend onderzoek .

5 . Na de desbetreffende klachtprocedure concludeert verzoekster nu in concreto :

- de afwijzing van haar verzoek van 21 maart 1986 en van haar klacht van 14 oktober 1986 nietig te verklaren wegens onwettigheid,

- vast te stellen dat zij recht heeft op de betrokken LA 5/LA 4 post bij de Griekse vertaalafdeling van de Rekenkamer,

- het door de Rekenkamer aangekondigde vergelijkend onderzoek CC/LA/10/86 nietig te verklaren,

- verweerster in de kosten van het geding te verwijzen .

6 . Verweerster concludeert dat het den Hove behage :

- het beroep niet-ontvankelijk, althans ongegrond te verklaren,

- verzoekster te verwijzen in alle kosten .

7 . Interveniënt sluit zich bij de conclusies van verweerster aan .

8 . Verweerster acht het beroep niet-ontvankelijk, aangezien het in wezen een verzoek om uitlegging van genoemd arrest van 6 februari 1986 in zaak 143/84 zou zijn . In plaats van een beroep tot nietigverklaring in te stellen, had verzoekster moeten vragen om uitlegging van dit arrest krachtens artikel 40 van 's Hofs-Statuut EEG . Het beroep zou evenmin ontvankelijk zijn, voor zover het strekt tot nietigverklaring van het besluit waarbij het verzoek van 21 maart 1986 werd afgewezen .

9 . Ten gronde voert verweerster aan, dat in de bij het vergelijkend onderzoek CC/LA/20/82 gevolgde procedure een fout was begaan, doordat de jury de criteria voor de waardering van de bewijsstukken betreffende de beroepservaring van de sollicitanten op onwettige wijze had vastgesteld . Deze onwettigheid had tot gevolg, dat de door deze zelfde jury op grond van de betwiste waarderingscriteria opgestelde lijst van geschikte kandidaten eveneens onwettig was . Verweerster kon onder deze omstandigheden verzoekster niet benoemen op basis van een lijst van geschikte kandidaten die door het Hof onwettig was verklaard .

10 . Wat de vermeende schending van artikel 29 van het Statuut betreft, behoort het volgens vaste rechtspraak van het Hof tot de taak van het tot aanstelling bevoegd gezag om, in de volgorde van artikel 29, zelf te beslissen op welke wijze zal worden voorzien in de bij zijn instelling bestaande vacatures .

11 . Ten slotte vordert de Rekenkamer om verzoekster te verwijzen in alle kosten van het geding, aangezien haar beroep van vexatoire aard is .

12 . Interveniënt sluit zich in wezen aan bij de argumenten van verweerster .

B - Stellingname

13 . Verweersters bezwaren tegen de ontvankelijkheid van het beroep deel ik niet . Hoewel een deel van de onderhavige juridische problemen, met name de vraag welke consequenties uit het arrest van het Hof van 6 februari 1986 in zaak 143/84 ( 2 ) moeten worden getrokken, via een uitleggingsprocedure overeenkomstig artikel 40 van 's Hofs-Statuut EEG of overeenkomstig artikel 102 van het Reglement voor de procesvoering had kunnen worden opgelost, kan uit de omstandigheid dat er in casu tevens nog een bijzondere procedure ter beschikking kan staan niet de conclusie worden getrokken, dat verzoekster zich niet meer van de normale rechtsmiddelen zou mogen bedienen .

14 . Evenmin kan de formulering van het petitum tot niet-ontvankelijkheid leiden . Wanneer verzoekster concludeert tot nietigverklaring van "de afwijzing van haar verzoek van 21 maart 1986 en van haar klacht van 14 oktober 1986", dan komt zij daarmee logischerwijs op tegen de maatregel die verweerster in haar besluit van 29 januari 1987 heeft genomen naar aanleiding van de klacht van 14 oktober 1986 . Het feit dat de afwijzing van het verzoek van 21 maart 1986 afzonderlijk wordt vermeld, doet mijns inziens aan de ontvankelijkheid niet af .

15 . Over de grond van de zaak kan ik kort zijn .

16 . Het is in de eerste plaats de vraag, of verzoekster aan intern vergelijkend onderzoek CC/LA/20/82 een recht kan ontlenen op benoeming tot reviseur-hoofdvertaler .

17 . Hoewel verzoekster terecht stelt, dat het Hof in zijn eerdergenoemde arrest van 6 februari 1986 formeel enkel heeft beslist over de benoeming van interveniënt en in het dictum van het arrest niets heeft gezegd over de geldigheid van de in dat vergelijkend onderzoek opgestelde lijst van geschikte kandidaten, moet ik er toch op wijzen, dat de nietigverklaring van de benoeming van interveniënt een gevolg was van het feit dat de jury de lijst van geschikte kandidaten op onregelmatige wijze had vastgesteld . Het vergelijkend onderzoek CC/LA/20/82 heeft dus geen geldige lijst van geschikte kandidaten opgeleverd, op grond waarvan verzoekster op de betrokken post had kunnen worden benoemd . Aangezien verweerster deze, in de rechtsoverwegingen gedane incidentele uitspraak in acht moest nemen, kon zij verzoekster niet rechtsgeldig op de post van reviseur-hoofdvertaler benoemen .

18 . De tweede vraag is nu, of verweerster verplicht was om intern vergelijkend onderzoek CC/LA/20/82 over te doen, ten einde een geldige lijst van geschikte kandidaten te kunnen vaststellen, of dat zij het recht had om een nieuw vergelijkend onderzoek te organiseren, zoals zij heeft gedaan door een interinstitutioneel vergelijkend onderzoek ( CC/LA/10/86 ) aan te kondigen .

19 . In dit verband moet erop worden gewezen, dat volgens 's Hofs rechtspraak het tot aanstelling bevoegd gezag, wanneer met een aanwervingsprocedure eenmaal een aanvang is gemaakt, niet gehouden is om deze voort te zetten door in de vacature te voorzien . ( 3 ) Dit is althans het geval, wanneer het tot aanstelling bevoegd gezag daarvoor gegronde redenen heeft .

20 . Ditzelfde geldt in nog sterkere mate, wanneer een vergelijkend onderzoek nog niet is beëindigd, maar vrijwel vanaf het begin moet worden herhaald, ook al gebeurt dit slechts omdat er op wezenlijke punten fouten zijn gemaakt . In een dergelijke situatie moet het tot aanstelling bevoegd gezag opnieuw een besluit kunnen nemen over het type vergelijkend onderzoek dat zij het meest geschikt acht om te kunnen beschikken over voldoende keus om een aanwerving te waarborgen, die zoveel mogelijk beantwoordt aan de eisen van het te vervullen ambt . ( 4 )

21 . Wanneer men dan ook nog bedenkt, dat het volgens 's Hofs rechtspraak eveneens mogelijk is om, in geval daartoe geldige redenen bestaan, de voorwaarden in de aankondiging van vacature in te trekken en te vervangen door een gerectificeerde aankondiging ( 5 ), dat het tot aanstelling bevoegd gezag dus niet aan een eenmaal gepubliceerde aankondiging is gebonden, dan moet het tot aanstelling bevoegd gezag ook het recht hebben om de aard van het vergelijkend onderzoek, zoals aangegeven in artikel 1, lid 2, sub a van bijlage III bij het Statuut, te wijzigen en van een vergelijkend onderzoek binnen de instelling over te gaan naar een vergelijkend onderzoek binnen de instellingen, wanneer daarvoor redenen bestaan .

22 . Gelet op de aan het Hof bekende spanningen binnen de Griekse vertaalafdeling van verweerster valt niet serieus te betwisten, dat er gegronde redenen van dienstbelang voor verweerster konden bestaan om haar keuzemogelijkheid ter voorziening in de betwiste post te verruimen en met dit doel een vergelijkend onderzoek binnen de instellingen te organiseren .

23 . Om deze redenen ben ik derhalve van mening, dat het Hof het beroep moet verwerpen .

24 . Wat de kosten betreft, concluderen verweerster en interveniënt tot toepassing van artikel 69, paragraaf 3, van het Reglement voor de procesvoering; verzoekster zou dus in afwijking van de algemene regel van artikel 70 van dit Reglement in alle kosten moeten worden verwezen, omdat deze kosten vergeefs zijn aangewend dan wel van vexatoire aard zijn .

25 . Hoewel het beroep, voor zover het de uitvoering van het arrest van 6 februari 1986 in zaak 143/84 betreft, reeds dadelijk weinig kans leek te maken, kan men toch niet ontkennen, dat verzoekster er belang bij had door het Hof te laten controleren of het overgaan van een vergelijkend onderzoek binnen de instelling naar een interinstitutioneel vergelijkend onderzoek toelaatbaar was . Ik vind dat het beroep, althans wat het tweede middel betreft, dan ook niet als vergeefs of vexatoir kan worden beschouwd .

26 . Ik geef daarom in overweging om verzoekster in haar eigen kosten en in die van interveniënt te verwijzen . Overeenkomstig artikel 70 van het Reglement voor de procesvoering moet verweerster haar eigen kosten dragen .

C - Conclusie

Ik geef het Hof mitsdien in overweging om als volgt te beslissen :

27 . 1 ) Het beroep wordt verworpen .

2 ) Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en die van interveniënt .

3 ) Verweerster draagt haar eigen kosten .

(*) Vertaald uit het Duits .

( 1 ) Arrest van 6 februari 1986 ( zaak 143/84, Vlachou, Jurispr . 1986, blz . 473 ).

( 2 ) Zie rechtsoverwegingen 19, 20 en 21 van genoemd arrest ( eveneens overgenomen in het begin van het rapport ter terechtzitting ).

( ) 2

( 3 ) Zie arresten van 24 juni 1969 in zaak 26/68, Fux, Jurispr . 1969, blz . 145 en van 9 februari 1984 in de gevoegde zaken 316/82 en 40/83, Kohler, Jurispr . 1984, blz . 641 .

( 4 ) Zie arrest van 25 november 1976 in zaak 123/75, Koester, Jurispr . 1976, blz . 1701 .

( 5 ) Zie arrest van 30 oktober 1974 in zaak 188/73, Grassi, Jurispr . 1974, blz . 1099 .