Conclusie van advocaat-generaal Van Gerven van 18 april 1989.
Conclusie van advocaat-generaal Van Gerven van 18 april 1989.
++++
Mijnheer de President,
mijne heren Rechters,
1 . In deze zaak betwisten dertien ambtenaren van het Hof van Justitie het besluit van de jury van intern vergelijkend onderzoek CJ 80/86 om hen niet tot het schriftelijke examen toe te laten, op grond dat zij niet voldeden aan de voorwaarden van de aankondiging van vergelijkend onderzoek betreffende kwalificaties, diploma' s en beroepservaring . Volgens die aankondiging moesten de sollicitanten in het bezit zijn van een diploma voortgezet onderwijs of van een gelijkwaardige beroepservaring ( titel II, eerste streepje, van de aankondiging van vergelijkend onderzoek ). Voorts moesten de sollicitanten beroepservaring aantonen die geheel of gedeeltelijk was opgedaan als ambtenaar of tijdelijk functionaris van een instelling van de Europese Gemeenschappen, met dien verstande dat degenen met een beroepservaring die het diploma voortgezet onderwijs verving, zich niet op dezelfde periode konden beroepen voor de als bijkomende voorwaarde vereiste beroepservaring ( titel II, tweede streepje, van de aankondiging van vergelijkend onderzoek ). Gemakshalve zal ik de term "aanvullende beroepservaring" gebruiken, wanneer ik het over die laatste toelatingsvoorwaarde heb .
Volgens de jury, die op dit punt in de onderhavige zaak niet is weersproken, was geen van de verzoekers in het bezit van een diploma voortgezet onderwijs . De jury heeft daarom nagegaan, of zij voldoende beroepservaring hadden opgedaan . Voor elf verzoekers kwam de jury tot de conclusie, dat zij niet voldeden aan de voorwaarde van een aan een diploma voortgezet onderwijs gelijkwaardige beroepservaring . Voor twee verzoekers was de jury van mening, dat zij wel een dergelijke ervaring hadden, maar niet voldeden aan de voorwaarde van aanvullende beroepservaring .
Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het geding, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen verwijs ik naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering .
2 . Verzoekers baseren hun gemeenschappelijk beroep op vier middelen : 1 ) schending van artikel 25 van het Statuut, doordat de besluiten van de jury van het betrokken vergelijkend onderzoek een motiveringsgebrek vertonen; 2 ) schending van de aankondiging van vergelijkend onderzoek en van artikel 5 van het Statuut, doordat de door de jury opgestelde criteria voor de beoordeling van de aan een diploma voortgezet onderwijs gelijkwaardige beroepservaring rechtens en feitelijk onjuist zijn; 3 ) schending van het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie tussen ambtenaren, vanwege die zelfde beoordelingscriteria; 4 ) schending van de algemene rechtsbeginselen, doordat de jury van het vergelijkend onderzoek niet in aanmerking heeft genomen dat sommige verzoekers eerder tot soortgelijke vergelijkende onderzoeken waren toegelaten .
Ik zal die verschillende middelen achtereenvolgens onderzoeken, waarbij ik evenwel het tweede en het derde middel tezamen behandel, daar zij allebei betrekking hebben op de door de jury voor de beoordeling van de beroepservaring van de sollicitanten opgestelde criteria . Het probleem van de eventueel onvoldoende motivering van de besluiten van de jury om sommige eerder tot soortgelijke onderzoeken toegelaten sollicitanten af te wijzen, wordt niet behandeld bij het onderzoek van het eerste middel, maar in het kader van het laatste middel .
Eerste middel : ontbreken van motivering
De relevante feiten
3 . De dienst Personeel legde de jury 104 sollicitaties voor . De jury onderzocht eerst, of de sollicitanten aan de toelatingsvoorwaarden voldeden . Na afloop van dat onderzoek oordeelde de jury, dat 32 sollicitanten moesten worden uitgesloten .
De sollicitanten die volgens de jury niet konden worden toegelaten, ontvingen eerst een individuele nota waarin was vermeld aan welke toelatingsvoorwaarde zij niet voldeden . Daarop richtten acht van de dertien verzoekers, rechtstreeks of via de dienst Personeel, een individueel verzoek tot de jury om haar beslissing opnieuw te overwegen . Het merendeel van die verzoeken was erop gericht de criteria te vernemen waarop de jury zich had gebaseerd om vast te stellen of de beroepservaring gelijkwaardig was aan een diploma voortgezet onderwijs . Geen enkel verzoek betrof de voorwaarde van aanvullende beroepservaring . Twee verzoeken ( van Muller en Mallaby ) betroffen met name de vraag naar de verenigbaarheid van de afwijzende besluiten van de jury met de tegengestelde besluiten van jury' s van eerdere vergelijkende onderzoeken B . Ten slotte wierp Cano het probleem op, welke waarde moest worden gehecht aan het HAVO-diploma dat zij in Nederland had behaald . Naar aanleiding van die verzoeken stelde de jury een mededeling op, die uit drie delen bestond . In het eerste deel werd uiteengezet, hoe de jury de voorwaarde van een diploma voortgezet onderwijs had uitgelegd . Het tweede deel vermeldde, door welke overwegingen de jury zich had laten leiden om te bepalen of een sollicitant een aan het diploma voortgezet onderwijs gelijkwaardige beroepservaring bezat . Dat gedeelte bevatte het schema dat de jury had gebruikt om aan de hand van het opleidingsniveau en de soort ervaring van de sollicitanten, de duur van de aan een diploma voortgezet onderwijs gelijkwaardige beroepservaring te bepalen . Het derde deel ten slotte bevatte de redenen waarom de jury had gemeend, geen rekening te kunnen houden met de omstandigheid dat sommige sollicitanten eerder tot andere vergelijkende onderzoeken B waren toegelaten .
Die mededeling werd toegezonden aan alle sollicitanten die door de beoordeling van hun beroepservaring waren geraakt, ook aan degenen die niet om uitleg hadden gevraagd . In de begeleidende brief deelde de jury mee, de mededeling als een voldoende volledig antwoord op de tot haar gerichte verzoeken te beschouwen en niet voornemens te zijn die verzoeken individueel te beantwoorden .
Daarop hebben twee verzoekers zich opnieuw tot de jury gewend om haar bepaalde feiten betreffende hun studie en beroepservaring mee te delen, die volgens hen het oordeel van de jury zouden kunnen wijzigen . Zo verzocht Cano de jury om herziening van het besluit om het Nederlandse HAVO-diploma niet als een diploma voortgezet onderwijs te beschouwen . Couve verstrekte nadere toelichtingen over de aard van de werkzaamheden die zij vóór haar aanstelling als ambtenaar bij het Hof had verricht . Na heronderzoek van hun dossier kwam de jury tot de conclusie, dat de te harer kennis gebrachte feiten geen elementen bevatten die een wijziging van haar afwijzingsbesluit konden rechtvaardigen . De twee betrokken verzoekers zijn daarvan individueel op de hoogte gebracht .
De toepasselijke bepalingen en de rechtspraak van het Hof
4 . Artikel 25, tweede alinea, van het Statuut luidt als volgt :
"Elk besluit dat overeenkomstig dit statuut ten aanzien van een ambtenaar wordt genomen, dient onverwijld schriftelijk te zijner kennis te worden gebracht . Iedere voor hem nadelige beslissing dient met redenen te zijn omkleed ."
In verschillende arresten heeft het Hof het doel en de draagwijdte van de op de jury rustende motiveringsplicht gepreciseerd :
"een voor betrokkene bezwarend besluit moet worden gemotiveerd om enerzijds het Hof in staat te stellen de rechtmatigheid van het besluit te controleren, en anderzijds om betrokkene de nodige gegevens te verschaffen ter vaststelling of het besluit op goede gronden werd genomen . Het besluit van een jury om een kandidaat niet tot een volgende fase van een vergelijkend onderzoek toe te laten, is bijgevolg eerst voldoende gemotiveerd, indien de betrokkene er de redenen in vindt waarom hij niet aan de selectiecriteria voldeed" ( arrest van 8 maart 1988, gevoegde zaken 64, 71, 72, 73 en 78/86, Sergio e.a ., Jurispr . 1988, blz . 1399, r.o . 48; zie ook de arresten van 26 november 1981, zaak 195/80, Michel, Jurispr . 1981, blz . 2861, en 9 juni 1983, zaak 225/82, Verzyck, Jurispr . 1983, blz . 1991 ).
In verschillende arresten heeft het Hof bovendien aanvaard, dat de jury van een vergelijkend onderzoek met een groot aantal deelnemers, bij de vervulling van haar motiveringsplicht in twee fasen tewerk gaat :
"de jury van een vergelijkend onderzoek ( kan ), rekening houdend met de praktische problemen waarvoor zij zich bij een groot aantal kandidaten voor een dergelijk onderzoek geplaatst ziet, aanvankelijk aan de kandidaten enkel iets meedelen omtrent de criteria en het resultaat van de selectie, en eerst later een individuele toelichting geven aan de kandidaten die uitdrukkelijk daarom vragen" ( arrest van 28 februari 1989, gevoegde zaken 100, 146 en 153/87, Basch e.a ., Jurispr . 1989, blz . 447, r.o . 10; zie ook de arresten in de zaken Michel, Verzyck en Sergio, alle reeds aangehaald, alsook het arrest van 16 december 1987, zaak 206/85, Beiten, Jurispr . 1987, blz . 5301 ).
Ten slotte heeft het Hof in het reeds aangehaalde arrest Basch geoordeeld, dat de afwijzingsbesluiten niet voldoende waren gemotiveerd, daar verzoekers
"enkel standaardbrieven ( hadden ) ontvangen waarin geen specifieke informatie werd gegeven omtrent de redenen voor de afwijzing van hun sollicitatie" ( r.o . 11 ).
Beoordeling
5 . Gezien het aantal sollicitanten ging het ontegenzeglijk om een vergelijkend onderzoek met een groot aantal deelnemers . Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof kon de jury mijns inziens zich ertoe beperken de niet-toegelaten sollicitanten mee te delen aan welke toelatingsvoorwaarde zij niet voldeden, en slechts individuele uitleg te verstrekken aan de sollicitanten die uitdrukkelijk daarom vroegen . Acht van de dertien verzoekers hebben de jury inderdaad om uitleg gevraagd, maar afgezien van het probleem betreffende de deelneming van Muller en Mallaby aan eerdere vergelijkende onderzoeken B ( waarop ik straks terugkom ) en het probleem van het diploma van Cano ( dat in deze zaak niet in geding is ), ging het niet om verzoeken om "individuele" uitleg, dat wil zeggen vragen naar de wijze waarop de jury een of ander bijzonder element in de loopbaan van de belanghebbende had beoordeeld . De verzoeken waren integendeel erop gericht de criteria te vernemen die de jury bij de beoordeling van de beroepservaring van de sollicitanten had gehanteerd .
De jury heeft gevolg gegeven aan de tot haar gerichte verzoeken om uitleg . Er is zelfs uitleg gegeven aan alle sollicitanten die door de beoordeling van hun beroepservaring waren geraakt, daaronder begrepen de sollicitanten die niet om uitleg hadden gevraagd, waaruit de bezorgdheid van de jury voor een volstrekt gelijke behandeling van de sollicitanten blijkt . Die uitleg is evenwel gegeven via een mededeling en was dus niet "individueel ". Integendeel, in de brief die de mededeling begeleidde, werd verklaard dat de jury niet voornemens was een individueel antwoord te geven op de tot haar gerichte verzoeken .
Die laatste zin - die mijns inziens enkel de reeds aan de jury gestelde vragen betrof - was niet zo gelukkig, daar hij de indruk kon wekken, dat de jury weigerde latere individuele vragen te beantwoorden . In feite is de jury evenwel overgegaan tot een nieuw onderzoek van de dossiers van de niet-toegelaten sollicitanten die haar na de mededeling bijkomende gegevens hadden doen toekomen en heeft zij deze sollicitanten een individueel antwoord gezonden . In dit verband zou men eerder hebben verwacht, dat de jury de belanghebbenden zou meedelen dat zij bereid was hun de uitleg te verstrekken waartoe de mededeling aanleiding kon geven .
6 . Levert het feit dat de jury via een mededeling op de tot haar gerichte verzoeken heeft geantwoord, in die omstandigheden een schending van de motiveringsplicht op? Mijns inziens niet . De op de jury rustende motiveringsplicht moet immers worden gezien in het licht van haar doel, namelijk ( zie punt 4 ):
"het Hof in staat ... stellen de rechtmatigheid van het besluit te controleren en ... betrokkene de nodige gegevens ... verschaffen ter vaststelling of het besluit op goede gronden werd genomen ."
Van belang is dus niet de vorm, maar de inhoud van de motivering . In dat opzicht lijkt de mededeling van de jury mij een passend antwoord op de haar gestelde vragen, die erop gericht waren in het algemeen te vernemen welke criteria voor de beoordeling van de gelijkwaardige beroepservaring van de sollicitanten waren gehanteerd . Mededeling daarvan lijkt mij in het merendeel van de gevallen elke bijkomende uitleg overbodig te hebben gemaakt . De sollicitanten waren er aldus van op de hoogte, dat de jury voor het bereiken van de aan een diploma voortgezet onderwijs gelijkgestelde ervaring in aanmerking had genomen "ervaring opgedaan in een functie die normaal gesproken een opleidingsniveau vereist dat het einddiploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs benadert" ( zie punt 7 ). Bij wijze van voorbeeld had zij met betrekking tot secretariaatsfuncties aangegeven, dat het ten minste om een functie van "directiesecretaresse" moest gaan . Aangezien de standaardfunctie "directiesecretaresse" volgens bijlage I bij het Statuut is voorbehouden aan secretariaatsambten van categorie C 1, bleek uit de mededeling duidelijk, dat enkel interne ervaring van op zijn minst niveau C 1 werd meegeteld en dat externe ervaring slechts in aanmerking werd genomen ingeval zij was verkregen in een ambt met werkzaamheden en verantwoordelijkheden die overeenkwamen met die van een C 1-ambt . Voorts konden de belanghebbenden met het in de mededeling vervatte schema aan de hand van hun studie en verrichte werkzaamheden weten, hoeveel jaren ervaring er volgens de jury nodig waren om te voldoen aan het vereiste van aan een diploma voortgezet onderwijs gelijkwaardige ervaring . Voor het merendeel van de sollicitanten volstond het dus, die criteria op de gegevens betreffende hun diploma en hun loopbaan toe te passen om te weten hoeveel jaren ervaring er volgens de jury ontbraken .
Alleen in het geval dat de jury moest oordelen of functies buiten de gemeenschapsinstellingen overeenkwamen met C 1-functies, moest de jury een subjectieve beoordeling geven die niet op een nauwkeurig criterium van rang ( C 1 ) berustte . Dergelijke subjectieve beoordelingen vergen mijns inziens individuele uitleg, indien door de belanghebbenden daarom wordt gevraagd . Blijkens de stukken heeft evenwel alleen Couve naar aanleiding van de mededeling gereageerd in verband met de wijze waarop de jury haar externe ervaring had beoordeeld . In dat geval heeft de jury het dossier van de belanghebbende opnieuw onderzocht in het licht van de door deze laatste verschafte gegevens over de aard van haar externe werkzaamheden ( zie punt 3 ). Zij heeft haar individueel laten weten, geen enkel element te hebben gevonden dat een wijziging van het afwijzingsbesluit kon rechtvaardigen .
Het op het ontbreken van motivering gebaseerde middel komt mij dan ook niet gegrond voor .
Tweede en derde middel : criteria voor de beoordeling van de beroepservaring
De relevante feiten
7 . Het ging om een vergelijkend onderzoek van categorie B . Het Hof moest, als tot aanstelling bevoegd gezag belast met de vaststelling van de aankondiging ervan, waken voor de inachtneming van artikel 5, lid 1, derde alinea, van het Statuut, dat voor die categorie ambtenaren een minimumkwalificatie vereist, waar het de betrokken functies omschrijft als "functies met een uitvoerend en leidinggevend karakter, voor welke functies volledige middelbare ( hogere middelbare ) schoolkennis of een gelijkwaardige beroepservaring vereist is ".
De aankondiging van vergelijkend onderzoek voorzag in een dubbele voorwaarde ter zake van de kwalificaties, diploma' s en vereiste beroepservaring : de sollicitanten moesten enerzijds een diploma voortgezet onderwijs of een gelijkwaardige beroepservaring bezitten en anderzijds, geheel of ten dele als ambtenaar of personeelslid van een instelling van de Europese Gemeenschappen, een aanvullende beroepservaring hebben opgedaan :
- hetzij als secretaresse of beambte gedurende ten minste vier jaar;
- hetzij in een functie van administratief en financieel beheer in de volle werktijd, gedurende ten minste twee jaar;
- hetzij in een functie van documentatie, gedurende ten minste twee jaar .
Die aankondiging van vergelijkend onderzoek noopte de jury ertoe de volgende twee begrippen preciseren :
- het begrip "diploma voortgezet onderwijs", aangezien een dergelijk diploma onder die benaming in de Lid-Staten niet bestaat;
- het begrip "aan het diploma voortgezet onderwijs gelijkwaardige beroepservaring ".
De wijze waarop de jury het eerste begrip heeft gepreciseerd, is door verzoekers niet bekritiseerd en behoeft hier dus niet te worden onderzocht . Met betrekking tot het tweede begrip heeft de jury precieze criteria vastgesteld betreffende het type en de duur van de vereiste beroepservaring .
Betreffende het type beroepservaring dat tot een aan een diploma voortgezet onderwijs gelijkwaardige beroepservaring kan leiden, meende de jury :
"Enkel ervaring opgedaan in een post die normaal gesproken een opleidingsniveau vereist dat het einddiploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs benadert, kan meetellen voor de betrokken ervaring . Daarom werd werk als secretaresse-stenotypiste, zelfs tweetalig, niet voldoende geacht . Indien het werk als secretaresse evenwel hetzij verantwoordelijkheid voor het werk van anderen, hetzij aanzienlijke organisatorische en/of cooerdinerende taken omvatte, heeft de jury het in aanmerking genomen ( gemakshalve zal de jury daarbij van werk als directiesecretaresse spreken )."
Betreffende de duur van de beroepservaring die nodig is om te kunnen spreken van aan een diploma voortgezet onderwijs gelijkwaardige ervaring, meende de jury :
"De duur van de ervaring welke leidt tot een resultaat dat vergelijkbaar is met dat van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, moet langer zijn naarmate het opleidingsniveau van de sollicitant verder verwijderd is van het einddiploma voortgezet onderwijs; deze duur moet in elk geval aanzienlijk langer zijn dan de schooltijd waarvoor zij in de plaats komt ."
Ter terechtzitting hebben de vertegenwoordigers van het Hof van Justitie opgemerkt, dat de door de jury vast te stellen criteria voor de beoordeling van de "gelijkwaardige" beroepservaring zowel moesten kunnen worden toegepast op door de sollicitanten vóór hun aanstelling bij één van de instellingen van de Europese Gemeenschappen opgedane beroepservaring als op beroepservaring verworven als ambtenaar of personeelslid van één van die instellingen . Zij bevestigden, dat de jury voor de beoordeling van die laatste ervaring concreet van mening was, dat enkel ervaring vanaf rang C 1 tot aan het diploma voortgezet onderwijs gelijkwaardige beroepservaring kon leiden . Zij hebben er ten slotte op gewezen, dat de jury geen onderscheid heeft gemaakt naargelang van de plaats van tewerkstelling van de sollicitanten .
Toepasselijke bepalingen en rechtspraak van het Hof
8 . Artikel 5, eerste alinea, van bijlage III bij het Statuut bepaalt :
"Na kennisneming van deze dossiers ( 1 ) stelt de jury de lijst vast van de sollicitanten die voldoen aan de voorwaarden, omschreven in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek ."
In zijn arrest van 18 februari 1982 ( zaak 67/81, Ruske, Jurispr . 1982, blz . 661 ) verklaarde het Hof dat,
"ofschoon het tot aanstelling bevoegde gezag over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt om de voorwaarden van een vergelijkend onderzoek vast te stellen, de jury zich heeft te houden aan de tekst van de aankondiging van vergelijkend onderzoek zoals die is gepubliceerd . De essentiële rol die de aankondiging van vergelijkend onderzoek volgens het Statuut moet spelen, is immers de belanghebbenden zo juist mogelijk te informeren over de aard van de vereiste kwalificaties voor de vervulling van het desbetreffende ambt, ten einde hen in staat te stellen te beoordelen of er voor hen aanleiding is te solliciteren" ( r.o . 9 ) ( zie ook de arresten van 28 juni 1979, zaak 255/78, Anselme, Jurispr . 1979, blz . 2323 en 19 mei 1983, zaak 289/81, Mavridis, Jurispr . 1983, blz . 1731 ). ( 2 )
In een eerder arrest van 14 juni 1972 ( zaak 44/71, Marcato, Jurispr . 1972, blz . 427 ) had het Hof evenwel de wettigheid erkend van een praktijk die erin bestond
"een algemene formulering, zoals die van artikel 5, lid 1, derde alinea, van het Statuut te bezigen en aan de jury voor het vergelijkend onderzoek de verantwoordelijkheid te laten om van geval tot geval te beoordelen of de overgelegde diploma' s of de vermelde beroepservaring van iedere kandidaat overeenstemmen met het in het Statuut en derhalve in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek verlangde niveau" ( r.o . 14 ).
Beoordeling
9 . Alvorens de door de jury vastgestelde criteria te onderzoeken, zou ik een algemene opmerking willen maken . Eén van de moeilijkheden in de onderhavige zaak vindt zijn oorsprong in de praktijk om in de aankondiging van vergelijkend onderzoek algemene formuleringen - in casu, de formulering van artikel 5, lid 1, derde alinea, van het Statuut - te gebruiken om de objectieve toelatingsvoorwaarden te omschrijven . Ik vind dat geen gelukkige praktijk . Zij heeft tot gevolg, dat de jury die algemene begrippen van de aankondiging van vergelijkend onderzoek nader moet omschrijven en objectieve normen moet vaststellen waarop haar beoordeling van de individuele dossiers zal berusten . Daardoor komt de jury in de moeilijke positie van degene die tegelijkertijd de normen vaststelt en uitvoert . Voorts leidt die praktijk er dikwijls toe, dat sommige sollicitanten toelatingsvoorwaarden gewaar worden die bij gewone lezing van de aankondiging van vergelijkend onderzoek niet tot hen waren doorgedrongen . Tevens heeft zij tot gevolg, dat de uitvoeringsbepalingen van de aankondiging van vergelijkend onderzoek niet aan de paritaire commissie worden voorgelegd . Aangezien de werkzaamheden van de jury geheim zijn, krijgen de door de jury vastgestelde criteria ten slotte slechts bekendheid naar gelang van de nauwkeurigheid van de motivering van de afwijzende besluiten . In die omstandigheden kan er geen "rechtspraak" ontstaan, met het betreurenswaardige gevolg dat opeenvolgende jury' s een verschillende inhoud geven aan objectieve, maar algemene en in identieke termen geformuleerde begrippen .
Deze praktijk is door het Hof in het reeds aangehaalde arrest Marcato uitdrukkelijk goedgekeurd . Ik vraag mij echter af, in hoeverre dat arrest verenigbaar is met de scheiding van bevoegdheden tussen het tot aanstelling bevoegd gezag en de jury van het vergelijkend onderzoek, zoals die door het Hof in zijn meest recente rechtspraak, met name in het arrest in de zaak Ruske, wordt voorgestaan . Het is juist, dat de problemen in de zaken Marcato en Ruske verschillend waren . In de eerste zaak had het Hof geen bezwaar tegen het gebruik van een algemene formulering die van geval tot geval moet worden toegepast, hetgeen evenwel betekent, dat de jury, indien zij willekeur wil vermijden, voorafgaand aan haar individuele beoordelingen criteria vaststelt die de algemene formulering expliciteren . In de tweede zaak veroordeelde het Hof de inaanmerkingneming van een in de aankondiging van vergelijkend onderzoek niet vermelde toelatingsvoorwaarde . Niettemin lijkt het mij meer in overeenstemming met de recente rechtspraak van het Hof, vast te houden aan het beginsel dat het aan het tot aanstelling bevoegd gezag staat, de objectieve toelatingsvoorwaarden voor het vergelijkend onderzoek nauwkeurig vast te stellen en dat het daarbij slechts algemene formuleringen mag gebruiken voor die voorwaarden die kennelijk beter door de jury kunnen worden gepreciseerd .
10 . In de onderhavige zaak wordt niet opgekomen tegen de aankondiging van vergelijkend onderzoek, noch tegen het feit dat de jury normen heeft vastgesteld voor de nadere omschrijving van het aldaar gebezigde algemene begrip gelijkwaardige beroepservaring . In die omstandigheden behoeft slechts te worden nagegaan, of de jury bij de toepassing van de voorwaarde van gelijkwaardige beroepservaring niet de bewoordingen van de aankondiging van vergelijkend onderzoek heeft geschonden of bijkomende voorwaarden heeft gesteld die verder gingen dan nodig was voor de verduidelijking van de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek genoemde toelatingsvoorwaarde .
Ik herinner eraan, dat sollicitanten zonder diploma voortgezet onderwijs een "gelijkwaardige" beroepservaring moesten hebben verworven . Voorts moesten de sollicitanten ingevolge titel II, tweede streepje, van de aankondiging van vergelijkend onderzoek een aanvullende beroepservaring hebben verworven . De ervaring opgedaan in om het even welke functie van secretaresse of beambte moest in aanmerking worden genomen voor de beoordeling van die laatste toelatingsvoorwaarde .
Gezien de verschillende bewoordingen waarmee de aankondiging van vergelijkend onderzoek de vereiste beroepservaring aanduidt in het eerste en het tweede streepje van titel II ( aan een diploma voortgezet onderwijs gelijkwaardige ervaring respectievelijk eenvoudige ervaring als secretaresse of beambte ), kon de jury mijns inziens terecht voor de gelijkwaardige beroepservaring een type ervaring van hoger niveau eisen dan voor de aanvullende ervaring . Dat lijkt mij bovendien in overeenstemming met de geest van de aankondiging van vergelijkend onderzoek : de eis van gelijkwaardige ervaring is bedoeld om het ontbreken van onderwijs te compenseren, terwijl de eis van aanvullende ervaring ten doel heeft sollicitanten te selecteren die een zekere vertrouwdheid hebben met de gemeenschapsinstellingen en met secretariaatswerk, administratief en financieel beheer of documentatie . In die omstandigheden lijkt mij de keuze van een type "gelijkwaardige" ervaring opgedaan in een ambt van de rang C 1 of van een hogere categorie ( voor de interne ervaring ) of in een ambt dat functies en verantwoordelijkheden omvat die overeenkomen met die van een C 1-ambt ( voor de externe ervaring ), niet in strijd met de termen van de aankondiging van vergelijkend onderzoek . Daarmee wordt geen bijkomende voorwaarde aan die aankondiging toegevoegd, maar wordt het algemene begrip gelijkwaardige beroepservaring, dat zich als zodanig niet leent voor concrete toepassing, geëxpliciteerd . Ten slotte is die keuze niet willekeurig, daar zij aanknoopt bij een bepaalde rang van een categorie ambtenaren, ongeacht het ambt waarin zij zijn tewerkgesteld .
Nadat de jury het voor de voorwaarde van titel II, eerste streepje, van de aankondiging van vergelijkend onderzoek in aanmerking te nemen type beroepservaring had omschreven, moest zij nog bepalen welke duur die ervaring moest hebben om als gelijkwaardig aan een diploma voortgezet onderwijs te worden beschouwd . Volgens de jury moest die duur het aantal jaren onderwijs waarvoor die ervaring in de plaats kwam, aanzienlijk overtreffen . Op grond van dezelfde overwegingen als die welke het in de aankondiging van vergelijkend onderzoek gemaakte onderscheid tussen ervaring als secretaresse of beambte enerzijds en ervaring op het gebied van beheer en documentatie anderzijds rechtvaardigden, meende de jury voorts, dat die laatste werkzaamheden sneller de vereiste ervaring opleverden .
Met betrekking tot die laatste criteria heb ik meer twijfel . De jury was inderdaad genoodzaakt, de duur van de gelijkwaardige beroepservaring te bepalen . Maar kon zij, zonder daarvoor in de aankondiging van vergelijkend onderzoek steun te vinden, een waardeoordeel uitspreken over het nut van de beroepservaring door aan een jaar ervaring een geringere waarde toe te kennen dan aan een jaar onderwijs? Kon zij die duur laten verschillen naar gelang van het type ervaring, ook al nam zij daarbij een voorbeeld aan hetgeen in de aankondiging van vergelijkend onderzoek was bepaald voor de aanvullende ervaring, die echter, zoals gezegd, een ander doel beoogde? Mijns inziens mag een jury eigenlijk niet in een positie worden geplaatst waarin zij dergelijke waardeoordelen moet geven ( zie punt 9 ). Waar de aankondiging van vergelijkend onderzoek zweeg, moest de jury evenwel zelf de duur van de betrokken beroepservaring bepalen, hetgeen meebracht dat zij een nuttigheidswaarde ( gelijk, hoger, of lager ) moest toekennen aan een periode van beroepservaring ten opzichte van een periode van onderwijs . Het komt mij dan ook voor, dat de jury door aldus te handelen niet meer heeft gedaan dan het verduidelijken van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, die haar door haar algemeenheid op dit punt alle vrijheid liet .
De middelen gebaseerd op het vermeend onrechtmatig karakter van de door de jury voor de beoordeling van de "gelijkwaardige" beroepservaring vastgestelde criteria, lijken mij dus evenmin gegrond .
Vierde middel : toelating tot eerdere vergelijkende onderzoeken
De relevante feiten
11 . Blijkens de stukken zijn vier van de dertien verzoekers eerder ( 3 ) toegelaten tot vergelijkende onderzoeken B georganiseerd door een instelling van de Europese Gemeenschappen en met name door het Hof van Justitie :
- Belardinelli was toegelaten tot vergelijkend onderzoek CJ 64/84 voor de aanwerving van een adjunct-assistent bij de dienst Informatie;
- Couve was toegelaten tot de volgende drie vergelijkende onderzoeken :
- CJ 2/76 voor de aanwerving van een adjunct-assistent bij de Talendienst;
- CJ 34/80 voor de vorming van een reserve van adjunct-assistenten;
- CJ 88/81 voor de vorming van een reserve van Franstalige adjunct-assistenten;
- Meyer was toegelaten tot vergelijkend onderzoek CJ 90/85 voor de aanwerving van een assistent bij het kabinet van een lid van het Hof;
- Muller was toegelaten tot de volgende twee vergelijkende onderzoeken :
- CJ 34/80 voor de vorming van een reserve van adjunct-assistenten;
- CJ 133/81 voor de aanwerving van een adjunct-assistent bij de dienst Bibliotheek .
Het geval Mallaby is bijzonder . Na ontvangst van de kennisgeving van de dienst Personeel dat hij niet aan de toelatingsvoorwaarden voldeed, deelde Mallaby de jury mee, dat hij gezien zijn ervaring zou kunnen worden toegelaten tot een extern vergelijkend onderzoek B bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen . Toen het Hof verzoekers vroeg mee te delen tot welke vergelijkende onderzoeken zij waren toegelaten, legde Mallaby geen gegevens over die het mogelijk zouden hebben gemaakt na te gaan, welk vergelijkend onderzoek het betrof en of hij daartoe werkelijk was toegelaten . In die omstandigheden behoeft mijns inziens bij het onderzoek van dit middel geen rekening te worden gehouden met het geval Mallaby .
De aankondigingen van die vergelijkende onderzoeken bevatten alle - in vrijwel gelijke bewoordingen gebaseerd op artikel 5, lid 1, derde alinea, van het Statuut - de voorwaarde van een einddiploma voortgezet onderwijs of beroepservaring van gelijkwaardig niveau . ( 4 )
12 . De aankondiging van vergelijkend onderzoek CJ 80/86 verplichtte de sollicitanten niet een uniform sollicitatieformulier te gebruiken, noch de voor de werkzaamheden van de jury noodzakelijke inlichtingen bij te voegen . Na ontvangst van de sollicitaties zond de jury de sollicitanten ( 5 ) een vragenlijst met het verzoek daarop de nodige informatie betreffende hun studie en beroepservaring te vermelden . De sollicitanten werd niet uitdrukkelijk verzocht te vermelden tot welke soortgelijke vergelijkende onderzoeken zij eerder waren toegelaten .
Met uitzondering van Muller voor vergelijkend onderzoek CJ 133/81, heeft geen van verzoekers in zijn sollicitatieformulier of in genoemde vragenlijst vermeld, dat hij tot één of meer eerdere vergelijkende onderzoeken B was toegelaten .
Met uitzondering van Muller voor de vergelijkende onderzoeken CJ 34/80 en 133/81, heeft geen van verzoekers na kennisneming van het besluit van de jury dat hij niet tot het examen van vergelijkend onderzoek CJ 80/86 was toegelaten, de jury laten weten, dat hij tot een of meer eerdere vergelijkende onderzoeken B was toegelaten . Ter terechtzitting stelden de vertegenwoordigers van het Hof, dat de jury door Muller niet op de hoogte was gebracht van haar toelating tot vergelijkend onderzoek CJ 34/80 . Dit wordt tegengesproken door de nota die Muller op 16 mei 1987 aan de jury heeft gezonden en die als bijlage 1 bij de repliek van verzoekers is gevoegd .
In haar mededeling van 21 mei 1987 heeft de jury over de inaanmerkingneming van een eerdere deelneming aan vergelijkende onderzoeken B het volgende verklaard :
"Allereerst zij opgemerkt, dat de door het tot aanstelling bevoegd gezag in de aankondigingen van vergelijkend onderzoek vermelde toelatingscriteria niet noodzakelijk identiek zijn .
Voorts moet de jury, aangezien het tot aanstelling bevoegd gezag geen criteria ter oriëntatie heeft vastgesteld, zelf de criteria zoeken die zij passend acht . Het is niet uitgesloten, dat andere jury' s in andere omstandigheden "soepeler" criteria hebben toegepast . Dergelijke criteria zijn evenwel niet ter kennis van de jury gebracht . Gezien het "algemene" karakter van het onderhavige vergelijkend onderzoek en het grote aantal op basis van bovenstaande criteria toegelaten sollicitanten ( 72 van de 95 ), heeft de jury gemeend, niet te moeten gaan onder hetgeen haar redelijk leek .
Ten slotte moest de jury de door het tot aanstelling bevoegd gezag vastgestelde termen van de aankondiging van vergelijkend onderzoek respecteren om geen afbreuk te doen aan de rechtmatige belangen van zowel de sollicitanten die duidelijk toelaatbaar waren, als van de personen die van sollicitatie hadden afgezien ."
De rechtspraak van het Hof
13 . In zijn arrest van 5 april 1979 ( zaak 112/78, Kobor, Jurispr . 1979, blz . 1573 ) verklaarde het Hof :
"( Het is ) ontoelaatbaar de objectieve, identiek geredigeerde toelatingsvoorwaarden voor de examens bij elk vergelijkend onderzoek anders uit te leggen, afhankelijk van het aantal sollicitanten" ( r.o . 11 ).
"In elk geval mag een sollicitant niet ongunstiger worden beoordeeld dan bij een voorgaand vergelijkend onderzoek, tenzij de motivering van het besluit dit verschil in beoordeling duidelijk rechtvaardigt" ( r.o . 12 ).
In zijn arrest van 21 maart 1985 ( zaak 108/84, De Santis, Jurispr . 1985, blz . 941, 947 ) heeft het Hof de draagwijdte van het arrest Kobor gepreciseerd :
"( het beginsel dat het besluit het verschil in beoordeling duidelijk moet rechtvaardigen ) geldt juist voor voorwaarden waarvan de beoordeling door de jury onvermijdelijk tot op zekere hoogte subjectief is, zoals het vereiste van een na het behalen van een diploma opgedane praktijkervaring . Het staat een jury vrij om daarbij van de beoordeling van eerdere jury' s af te wijken, maar in dat geval dient zij haar besluit bijzonder te motiveren" ( r.o . 19 ).
Ten slotte kan de jury haar verplichting tot motivering slechts behoorlijk nakomen, wanneer zij op de hoogte is van de toelating van de sollicitanten tot eerdere vergelijkende onderzoeken . Dienaangaande heeft het Hof in zijn arrest van 25 april 1978 ( zaak 74/77, Allgayer, Jurispr . 1978, blz . 977 ) overwogen :
"dat bij een vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken deze uiteraard met het sollicitatieformulier moeten worden ingezonden, zonder dat de jury verplicht is ze bij de sollicitanten op te vragen" ( r.o . 9 ).
Beoordeling
14 . Mijns inziens had de jury moeten beseffen, dat sommige sollicitanten waarschijnlijk tot eerdere vergelijkende onderzoeken met dezelfde toelatingsvoorwaarden waren toegelaten, en kon zij niet onwetend zijn van het grote belang dat in de rechtspraak van het Hof wordt gehecht aan de toelatingsbesluiten van de jury van die vergelijkende onderzoeken . De bekendheid met het feit dat sommige sollicitanten eerder tot dergelijke vergelijkende onderzoeken zijn toegelaten, vormt trouwens voor elke jury een belangrijk aanknopingspunt voor de uitwerking van de toelatingsvoorwaarden die in de aankondiging van vergelijkend onderzoek in algemene termen zijn vermeld .
Voorts moet rekening worden gehouden met het feit, dat een ambtenaar die eerder is toegelaten tot vergelijkende onderzoeken waarvan de toelatingsvoorwaarden identiek waren aan die van het onderzoek waarvoor hij zich heeft aangemeld, terecht hoopt opnieuw te worden toegelaten . Verschillende behandeling door opeenvolgende jury' s schept onvermijdelijk een gevoel van ongelijkheid . De enige geheel bevredigende oplossing om recht te doen aan die gerechtvaardigde verwachting en elk gevoel van ongelijkheid te vermijden, zou erin bestaan te voorkomen dat jury' s de in identieke bewoordingen geformuleerde objectieve voorwaarden voor toelating tot het examen bij het ene vergelijkend onderzoek anders uitleggen dan bij het andere ( verg . het arrest Kobor ). Wanneer de jury evenwel voor de moeilijkheid staat, dat de voorwaarden in de aankondiging van vergelijkend onderzoek te algemeen zijn geformuleerd, is zij verplicht die voorwaarden nader te omschrijven en daarbij kan het voorkomen, dat andere criteria worden aangelegd dan door de jury van eerdere onderzoeken zijn gehanteerd . In dat geval dient de jury bijzondere aandacht te besteden aan de motiveringsplicht . Zoals het Hof immers in zijn arresten Kobor en De Santis verklaarde, kan een sollicitant niet minder gunstig worden beoordeeld dan in een eerder vergelijkend onderzoek, tenzij dit bijzonder wordt gemotiveerd .
15 . De jury behoefde zeker niet zelf te onderzoeken tot welke vergelijkende onderzoeken de sollicitanten eerder waren toegelaten ( zie het arrest Allgayer ). Er diende evenwel rekening mee te worden gehouden, dat de aankondiging van vergelijkend onderzoek niet vermeldde, welke gegevens de sollicitanten bij hun sollicitatie moesten voegen . In die omstandigheden was de jury door haar opdracht en ook door haar zorgplicht ten opzichte van de belanghebbenden ( 6 ) gehouden, bij de sollicitanten de inlichtingen in te winnen die zij nodig had om zich naar behoren van haar taak te kwijten . Dat heeft de jury inderdaad gedaan door de sollicitanten een vragenlijst betreffende hun studie en beroepservaring te zenden . De jury heeft de sollicitanten evenwel niet gevraagd, tevens te vermelden of zij tot eerdere soortgelijke vergelijkende onderzoeken waren toegelaten en met welk resultaat, terwijl daartoe zou hebben volstaan in de vragenlijst een aparte kolom voor dat soort informatie op te nemen .
Door op dit wezenlijke punt geen bijkomende informatie in te winnen, heeft de jury zich in een positie gebracht, waarin zij niet overeenkomstig de rechtspraak van het Hof kon voldoen aan de verplichting om haar beoordeling van een toelatingsvoorwaarde die weliswaar in eerdere vergelijkende onderzoeken vrijwel identiek was geformuleerd, maar door de jury van die onderzoeken anders was toegepast, op een andere wijze te motiveren dan door algemene overwegingen als die vervat in haar mededeling van 21 mei 1987 .
In die omstandigheden zijn de besluiten van de jury om Belardinelli, Couve, Meyer en Muller niet tot het examen van vergelijkend onderzoek 80/86 toe te laten, ontoereikend gemotiveerd en lijden zij derhalve aan een vormgebrek . Om die reden moeten die besluiten mijns inziens worden nietig verklaard .
16 . Mitsdien geef ik het Hof in overweging :
1 ) de besluiten van de jury om Belardinelli, Couve, Meyer en Muller niet toe te laten tot het examen van vergelijkend onderzoek CJ 80/86, nietig te verklaren;
2 ) het beroep voor het overige te verwerpen;
3 ) het Hof van Justitie te verwijzen in zijn eigen kosten en in die van Belardinelli, Couve, Meyer en Muller .
(*) Oorspronkelijke taal : Frans .
( 1 ) Dit wil zeggen de sollicitatiedossiers .
( 2 ) In zijn arrest van 5 april 1979 ( zaak 117/78, Orlandi, Jurispr . 1979, blz . 1613 ) had het Hof reeds de beginselen toegepast die het in zijn arrest Ruske heeft geëxpliciteerd :
"De aankondiging van het vergelijkend onderzoek omschrijft de voorwaarden inzake de getuigschriften of diploma' s met de woorden : 'opleiding op het niveau van middelbaar onderwijs' , waaraan wordt toegevoegd : 'bij de beoordeling van het diploma houdt de jury rekening met de uiteenlopende onderwijsstructuren in de Lid-Staten' " ( r.o . 21 ).
"Weliswaar staat het de Commissie vrij de voorwaarden voor een vergelijkend onderzoek in striktere bewoordingen te formuleren dan in casu zijn gebezigd, en onder meer een diploma te verlangen dat toegang geeft tot de universiteit, doch een dergelijke eis moet niettemin uit de tekst zelf van de aankondiging van vergelijkend onderzoek blijken, zulks gelet op de grote verscheidenheid van middelbare opleidingen in de Lid-Staten, waarvan sommige niet op het universitair onderwijs voorbereiden en daartoe dus niet automatisch toegang geven" ( r.o . 21 ).
( 3 ) In die opsomming is geen rekening gehouden met de besluiten tot toelating tot vergelijkende onderzoeken B genomen na het afwijzend besluit van de jury van vergelijkend onderzoek CJ 80/86 . Dergelijke latere besluiten kunnen immers niet met terugwerkende kracht het oordeel van een jury van een eerder vergelijkend onderzoek beïnvloeden .
( 4 ) De aankondiging van vergelijkend onderzoek CJ 90/85 waartoe Meyer eerder was toegelaten, bevatte voorts de voorwaarde van "ten minste twee jaren beroepservaring in de toepassing van bepaalde regels van administratief of financieel beheer of documentatie", dat wil zeggen een soortgelijke voorwaarde als die van de aanvullende ervaring in de aankondiging van vergelijkend onderzoek CJ 80/86 .
( 5 ) Ter terechtzitting stelde de raadsman van verzoekers, dat de betrokken vragenlijst niet aan alle sollicitanten was gezonden . Hij voerde evenwel geen bewijs aan voor die stelling, die door de vertegenwoordigers van het Hof werd betwist . Hij heeft zelfs niet aangegeven, welke sollicitanten geen vragenlijst hadden ontvangen . In die omstandigheden lijkt de stelling van verzoekers ten aanzien van de beweerdelijk selectieve toezending van de vragenlijst in de onderhavige zaak niet in aanmerking te kunnen worden genomen .
( 6 ) Zie het arrest van 4 februari 1987, zaak 417/85, Maurissen, Jurispr . 1987, blz . 551 .