Home

Hof van Justitie EU 03-02-1994 ECLI:EU:C:1994:38

Hof van Justitie EU 03-02-1994 ECLI:EU:C:1994:38

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
3 februari 1994

Uitspraak

Arrest van het Hof (Zesde kamer)

3 februari 1994(*)

In zaak C-308/87,

A. Grifoni, eigenaar van het gelijknamige bedrijf, wonende te Ispra, Varese (Italië), via G. Galilei, vertegenwoordigd door M. Tamburini en E Colussi, advocaten te Milaan, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij laatstgenoemde, Rue de Wiltz 36,

verzoeker, tegen

Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, (EGA), vertegenwoordigd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, deze vertegenwoordigd door L. Gussetti, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, bijgestaan door P. de Caterini, advocaat te Rome, en É. Boen, secretaris-generaal van de verzekeringsmaatschappij SA Fidelitas, als deskundige, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: G. F. Mancini, kamerpresident, M. Diez de Velasco, C. N. Kakouris (rapporteur), P. J. G. Kapteyn en J. L. Murray, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 29 april 1993,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 september 1993,

het navolgende

Arrest

Bij in de onderhavige zaak gewezen tussenarrest van 27 maart 1990 (Jurispr. 1990, blz. I-1203) heeft het Hof de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, vertegenwoordigd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, veroordeeld tot vergoeding van de helft van de schade die verzoeker heeft geleden ten gevolge van zijn val van het dak van het weerstation van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek te Ispra (Italië), met verwerping van het beroep voor het overige.

Volgens dit arrest moesten partijen bimien zes maanden het Hof het in onderlinge overeenstemming vastgestelde schadebedrag of, bij gebreke van overeenstemming, hun eigen becijfering meedelen. De beslissing omtrent de kosten werd aangehouden.

Partijen slaagden er na dit arrest niet in, binnen de gestelde termijn overeenstemming te bereiken over de vaststelling van het schadebedrag. Verzoeker en de Commissie hebben daarop op 8 oktober respectievelijk 5 december 1990 hun eigen becijfering van het schadebedrag meegedeeld.

Aangezien er nog twijfel bestond over het percentage van verzoekers blijvende invaliditeit, gelastte het Hof op 4 juni 1991 een medisch onderzoek ter bepaling van dat percentage. Deze maatregel van instructie werd uitgevoerd op 13 september 1991. De deskundigen raamden de blijvende invaliditeit eenstemmig op 35 %, Partijen hebben deze raming niet bestreden.

Nu er geen enkele twijfel meer bestond over het percentage blijvende invaliditeit, stelde het Hof partijen opnieuw voor, de zaak in der minne te regelen. Ook deze tweede poging bleef zonder succes. Bij brieven van 10 en 11 februari 1993 verzocht het Hof partijen en de Italiaanse regering, bepaalde stukken over te leggen en bepaalde inlichtingen te verschaffen. Verzoeker werd meer in het bijzonder verzocht, het origineel over te leggen van elke rekening met betrekking tot het ongeval, waarvan reeds een fotokopie bij zijn conclusies van 8 oktober 1990 was gevoegd, alsmede stukken ten bewijze van de hoogte van zijn inkomsten in 1983 en 1982.

Op 15 maart 1993 legde verzoeker, naast enkele van de gevraagde stukken, rekeningen over van ná 8 oktober 1990, alsmede stukken ten bewijze van zijn inkomsten in 1981, 1984 en 1985.

Vooraf zij vastgesteld, dat sommige door verzoeker overgelegde originele stukken betreffende zijn inkomsten in 1984 verschillen van de met betrekking tot hetzelfde jaar bij zijn conclusies van 8 oktober 1990 gevoegde fotokopieën. Dit betekent dat, met uitzondering van de door het Hof verlangde bewijsstukken en de rekeningen van ná 8 oktober 1990, die op dat tijdstip niet konden worden overgelegd, de andere stukken, die nieuw zijn ten opzichte van de conclusies van 8 oktober 1990, niet enkel wijziging brengen in de voor de raming van verzoekers inkomen noodzakelijke basisgegevens, maar ook een tardief bewijsaanbod vormen in de zin van artikel 42, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof. Mitsdien kunnen zij niet in aanmerking worden genomen.

Zoals gezegd in hogerbedoeld tussenarrest, moet de door verzoeker geleden schade ingevolge artikel 188, tweede alinea, EGA-Verdrag worden begroot en vergoed overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der Lid-Staten gemeen hebben. Het betreft deels vermogensschade en deels immateriële schade.

Vermogensschade

In zijn conclusies van 8 oktober 1990 vordert verzoeker vergoeding van de schade die overeenkomt met zijn onkosten en het gederfde inkomen als gevolg van het ongeval. Volgens hem omvat het gederfde inkomen het inkomensverlies gedurende zijn tijdelijke volledige arbeidsongeschiktheid van 270 dagen, het inkomensverlies gedurende zijn tijdelijke gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van 98 dagen, en de vermindering van zijn inkomsten, na de consolidatie, als gevolg van zijn blijvende invaliditeit.

Door het ongeval veroorzaakte onkosten

Verzoeker vordert een vergoeding van 19 194 000 LIT voor de uit het ongeval voortvloeiende onkosten, welke vergoeding de volgende posten omvat:

  • met bewijsstukken aangetoonde onkosten:

    artsenhonoraria

    551 000 LIT

    honoraria van de fysiotherapeut

    5 760 000 LIT

    kosten voor huishoudhulp

    5 376 000 LIT

    huur van een auto voor bezoek aan arts, ziekenhuis of kantoor van INAIL (Instituto nazionale per l'assicurazione contro gli infortuni sul lavoro)

    1 307 000 LIT

  • niet met bewijsstukken aangetoonde onkosten:

    schade aan kleding en horloge, tandartsenhonoraria, nachthulp in ziekenhuis

    6 200 000 LIT

    19 194 000 LIT

Het onder e) vermelde bedrag kan wegens ontbreken van bewijs niet in aanmerking worden genomen.

Met betrekking tot de andere, onder a), b), c) en d) vermelde onkosten verklaarde verzoeker, door het Hof verzocht om van elke in fotokopie bij zijn conclusies van 8 oktober 1990 gevoegde rekening het origineel over te leggen, op 15 maart 1993, dat enkele van deze documenten tijdens de overstromingen van 1 en 2 juni 1992 te Ispra waren vernietigd.

De ten bewijze hiervan overgelegde stukken zijn evenwel slechts oproepen van de gemeente Ispra aan de bewoners van de streek om aangifte te doen van de door de overstromingen veroorzaakte schade. Hieruit blijkt niet, dat de originelen van bepaalde stukken als gevolg van deze overstromingen verloren zouden zijn gegaan. Bijgevolg zullen enkel de rekeningen of kwitanties die in origineel zijn overgelegd, in aanmerking worden genomen.

De enige onkosten ten bewijze waarvan originele stukken zijn overgelegd en die derhalve in aanmerking zullen worden genomen, zijn die onder a) en b), voor een totaalbedrag van 6 311 000 LIT.

Voor de onder c) gestelde onkosten legt verzoeker vijf kwitanties over tot een totaalbedrag van 5 376 000 LIT, dat blijkbaar is uitgegeven als beloning van een huishoudhulp (collaboratrice domestica). Verzoeker heeft evenwel niet aangetoond, dat een huishoudhulp na zijn ongeval noodzakelijk was.

Ten aanzien van het onder d) gevorderde bedrag voor de huur van een auto levert verzoeker niet het bewijs, dat hij op de genoemde data het ziekenhuis, een arts of het kantoor van INAIL heeft bezocht.

In bijlage bij zijn antwoord van 15 maart 1993 heeft verzoeker andere kwitanties met betrekking tot artsenhonoraria en kosten voor de afgifte van bepaalde documenten overgelegd, waarvan hij eveneens vergoeding vordert.

Deze uit het ongeval voortvloeiende onkosten van in totaal 478 200 LIT konden in de conclusies van 8 oktober 1990 niet worden opgevoerd, omdat zij van latere datum zijn, Daar zij door de overgelegde stukken worden aangetoond, moeten zij voor de berekening van de verschuldigde schadevergoeding worden meegeteld.

De door het ongeval veroorzaakte onkosten belopen dus in totaal 6 789 200 LIT.

Gederfd inkomen

Ter bepaling van het volledig dan wel ten dele gederfde inkomen dienen vooraf de inkomsten te worden vastgesteld die verzoeker zou hebben ontvangen indien het ongeval hem niet was overkomen.

Verzoeker gaat voor de raming van dit inkomen uit van zijn werkelijke inkomsten in 1984. Het gaat om de volgende bedragen:

inkomen volgens belastingaangifte

31 346 000 LIT

afschrijvingen

16 236 000 LIT

aankoop van bouwmateriaal, en uitgaven voor eigen rekening, geboekt als bedrijfsuitgaven

39 488 128 LIT

aankoop van kapitaalgoed (met leasingcontract)

12 918 100 LIT

niet op belastingaangifte vermelde inkomsten

47 192 800 LIT

147 181 028 LIT

Zoals de advocaat-generaal in zijn conclusie (punt 12) heeft opgemerkt, behoren de door verzoeker onder ii) vermelde afschrijvingen tot „de bedrijfskosten en zijn zij als zodanig terecht in mindering gebracht op zijn inkomsten”. Het desbetreffende bedrag kan dus niet worden opgeteld bij verzoekers inkomsten over 1984.

Met betrekking tot het voor de aankoop van bouwmateriaal aangewende gedeelte van het bedrag onder iii) zij opgemerkt, dat dit materiaal bestemd was ter verwerving van het bruto bedrijfsinkomen. Het is dus eveneens in de bedrijfslasten begrepen. De uitgaven voor de aankoop ervan kunnen derhalve niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van verzoekers inkomsten.

Wat het resterende gedeelte van het bedrag onder iii) betreft, blijkt niet uit de overgelegde stukken, dat via de bedrijfsboekhouding daadwerkelijk uitgaven zouden zijn gedaan die geheel of gedeeltelijk aan verzoeker zelf ten goede zijn gekomen. Dit bedrag kan dus evenmin tot zijn inkomen worden gerekend.

Het onder iv) vermelde bedrag voor de aankoop (met een leasingcontract) van een kapitaalgoed kon daarentegen over verschillende boekjaren worden verdeeld, omdat het in 1984 gekochte goed gedurende verscheidene jaren achtereen ter verwerving van inkomsten kon worden gebruikt. Billijkerwijs kan dus een derde van dit bedrag, te weten 4 306 000 LIT, tot de inkomsten over 1984 worden gerekend.

Ten aanzien van de inkomsten onder v), die niet voor de belasting zouden zijn aangegeven, zij opgemerkt dat uit de door verzoeker overgelegde cheques en stortingsbewijzen niet blijkt, dat het gaat om betalingen door zijn cliënten voor door zijn bedrijf verrichte diensten. Verzoeker levert derhalve niet het bewijs, dat zijn inkomsten hoger zouden zijn dan op zijn belastingaangifte vermeld.

Al met al dient als berekeningsgrondslag te worden genomen het over 1984 aangegeven belastbaar inkomen van 31 346 000 LIT vermeerderd met 4 306 000 LIT, zijnde een derde van de aankoopprijs van een kapitaalgoed, in totaal dus 35 652 000 LIT.

Schade wegens tijdelijke volledige arbeidsongeschiktheid

Voor de begroting van de uit de tijdelijke volledige arbeidsongeschiktheid voortvloeiende schade moet het op basis van het hierboven vastgestelde jaarinkomen berekende daginkomen van verzoeker in aanmerking worden genomen, vermenigvuldigd met 270, het aantal dagen van arbeidsongeschiktheid, volgens de onbetwiste gegevens van het dossier:

(35 652 000 LIT: 365) x 270 = 26 372 712 LIT.

Schade wegens tijdelijke gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid

Het medisch deskundigenrapport, dat is opgesteld in het kader van de door het Hof gelaste maatregel van instructie, en het rapport van verzoekers eigen arts van 9 oktober 1986 maken geen melding van een periode van tijdelijke gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid tussen de periode van tijdelijke volledige arbeidsongeschiktheid en de consolidatie van verzoekers toestand. Hierbij zij nog opgemerkt, dat geen enkel ander stuk op dit punt aanwijzingen bevat.

Redelijkerwijze kan evenwel worden aangenomen, dat de blijvende invaliditeit van 35 % geleidelijk is ontstaan na de tijdelijke volledige arbeidsongeschiktheid. Er is dus van uit te gaan, dat verzoeker gedurende 60 dagen gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geweest, en dat het percentage van die arbeidsongeschiktheid tussen dat van de tijdelijke volledige arbeidsongeschiktheid (100 %) en dat van de blijvende invaliditeit (35 %) ligt. De daardoor geleden schade zal forfaitair op 2 500 000 LIT worden begroot.

Schade wegens blijvende invaliditeit

Volgens verzoeker dient de uit zijn blijvende invaliditeit voortvloeiende schade te worden begroot op basis van zijn jaarinkomen, volgens de in het Italiaanse recht gebruikte formule.

Hoewel het Italiaanse recht in casu niet van toepassing is, zij opgemerkt dat de met de levensverwachting overeenkomende kapitalisatiecoëfficiënt en het aftrekpercentage verband houdend met de verwachte duur van het arbeidsleven, zijn vastgesteld aan de hand van de statistische gegevens voor Italië. Deze elementen kunnen in deze zaak dus als feitelijke gegevens worden gebruikt.

Overeenkomstig bovenbedoelde formule wordt de uit verzoekers blijvende invaliditeit voortvloeiende schade berekend door het jaarinkomen te vermenigvuldigen met het invaliditeitspercentage en met de kapitalisatiecoëfficiënt (16,104, gezien de leeftijd van het slachtoffer, zoals die door de advocaat-generaal in punt 14 van zijn conclusie terecht is gecorrigeerd), en op de uitkomst 20 % in mindering te brengen, overeenkomend met het verschil tussen de levensverwachting en de verwachte duur van het arbeidsleven:

(35 652 000 LIT x 35 % x 16,104) - 20 % = 160 759 146 LIT.

Gelet op het voorgaande, kan de vermogensschade worden samengevat als volgt:

— door het ongeval veroorzaakte onkosten

6 789 200 LIT

— tijdelijke volledige arbeidsongeschiktheid

26 372 712 LIT

— tijdelijke gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid

2 500 000 LIT

— blijvende invaliditeit

160 759 146 LIT

196 421 058 LIT

Gelet op de in het tussenarrest vastgestelde gedeelde aansprakelijkheid dient de Commissie een vergoeding te betalen van 50 % van laatstgenoemd bedrag, te weten 98 210 529 LIT.

Andere dan vermogensschade

Met betrekking tot de schade niet zijnde vermogensschade vordert verzoeker vergoeding van schade wegens lichamelijk letsel en immateriële schade.

Gezegd moet worden dat het slachtoffer van een ongeval, los van iedere vermogensschade, schadeloos moet worden gesteld voor alle schade aan zijn persoon, daaronder begrepen elk lichamelijk of geestelijk lijden.

Gezien verzoekers letsels en de gevolgen daarvan, dient de schade die hij in andere goederen dan zijn vermogen heeft geleden, forfaitair te worden begroot op 100 000 000 LIT, waarvan 50 %, dat wil zeggen 50 000 000 LIT, ten laste van de Commissie komt.

Actualisatie van de schadevergoeding en moratoire interessen

Verzoeker verzoekt het Hof voorts, bij de vaststelling van het schadebedrag rekening te houden met de sinds de dag van het ongeval opgetreden geldontwaarding, en moratoire interessen vanaf de datum van het arrest toe te kennen.

Dienaangaande zij opgemerkt, dat de schadevergoeding ertoe strekt, het vermogen van het slachtoffer zoveel mogelijk in de toestand van vóór het ongeval te herstellen. Hieruit volgt, dat daadwerkelijk rekening moet worden gehouden met de geldontwaarding die na de schadebrengende gebeurtenis is opgetreden.

In casu is het bedrag van de voor vergoeding in aanmerking komende schade, dat in totaal 148 210 529 LIT beloopt, berekend aan de hand van de gegevens op het tijdstip van het ongeval. Gelet op de geldontwaarding dient dit bedrag dus te worden aangepast en voor een periode van acht jaar met een forfaitair bedrag van 120 000 000 LIT te worden vermeerderd.

Mitsdien wordt de Commissie veroordeeld om aan verzoeker een totale schadevergoeding te betalen van:

98 210 529 + 50 000 000 + 120 000 000 = 268 210 529 LIT

Over dit bedrag zijn vanaf de datum van dit arrest tot de daadwerkelijke betaling moratoire interessen op de voet van 8 % 's jaars verschuldigd.

Kosten

Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Volgens artikel 69, lid 3, eerste alinea, van het Reglement kan het Hof evenwel de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen.

Aangezien partijen, zowel in de procedure die tot het tussenarrest heeft geleid, als met betrekking tot de begroting van het schadebedrag gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, moet worden beslist dat zij elk de eigen kosten zullen dragen, met uitzondering van de kosten van het door het Hof gelaste medisch onderzoek, die voor de helft ten laste van elke partij komen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

rechtdoende:

  1. Veroordeelt de Commissie om aan verzoeker een schadevergoeding van 268 210 529 LIT te betalen.

  2. Verstaat dat vanaf de datum van dit arrest tot de daadwerkelijke betaling over dit bedrag moratoire interessen verschuldigd zijn op de voet van 8 % 's jaars.

  3. Verstaat dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen, met uitzondering van de kosten van het door het Hof gelaste medisch onderzoek, die voor de helft ten laste van elke partij komen.

Mancini

Diez de Velasco

Kakouris

Kapteyn

Murray

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 3 februari 1994.

De griffier

J.-G. Giraud

De president van de Zesde kamer

G. F. Mancini