Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 februari 1989.
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 februari 1989.
1 Bij verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Hof op 3 april, 8 mei en 14 mei 1987 hebben R . Basch en 27 andere ambtenaren van categorie C, in dienst bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen beroep ingesteld tot nietigverklaring van de hen op 12 februari 1987 meegedeelde besluiten van de jury, waarbij zij niet werden toegelaten tot de examens van intern vergelijkend onderzoek COM2/82 op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken en een examen, met het oog op de vorming van een reserve van adjunct-assistenten, adjunct-secretariaatsassistenten en adjunct-technisch assistenten . Verzoekers in zaak 100/87 vorderen voorts een bedrag van 200 000 BFR per persoon als schadevergoeding voor materiële en immateriële schade die zij als gevolg van dat besluit zouden hebben geleden .
2 Tijdens het onderzoek van de sollicitaties had de jury van het betrokken vergelijkend onderzoek een onderhoud met de hiërarchieke meerderen van de kandidaten, zonder evenwel de betrokken ambtenaren toe te staan commentaar te leveren op de aldus over hen gegeven meningen . In twee arresten van 11 maart 1986 ( zaken 293/84, Sorani e.a ., Jurispr . 1986, blz . 967, en 294/84, Adams e.a ., Jurispr . 1986, blz . 977 ) verklaarde het Hof de besluiten van de jury om verzoekers in genoemde zaken niet tot de examens toe te laten, nietig op grond dat zij niet de mogelijkheid hadden gekregen een standpunt in te nemen over de door hun hiërarchieke meerderen uitgebrachte adviezen .
3 In verband met die beide arresten riep de jury in juni 1986 de betrokken kandidaten op, om hen dezelfde vragen te laten beantwoorden als eerder aan hun hiërarchieke meerderen waren gesteld . Bij brief van 11 juli 1986 werd de kandidaten vervolgens meegedeeld, dat het besluit van juni 1984 om hen niet tot de examens toe te laten, was bevestigd .
4 Naar aanleiding van een door enkele kandidaten tegen het besluit van juli 1986 ingediende klacht, riep de jury dezen nogmaals op, ten einde hen de mogelijkheid te geven hun standpunt kenbaar te maken omtrent antwoorden die door de hiërarchieke meerderen op de door de jury gestelde vragen waren gegeven . Bij brief van 12 februari 1987 werd de betrokken ambtenaren meegedeeld, dat er volgens de jury geen aanleiding bestond om terug te komen op het jegens hen genomen besluit dat was meegedeeld op 11 juli 1986 .
5 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van de zaak, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven, voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .
De conclusies tot nietigverklaring
6 Tot staving van hun beroep voeren verzoekers de volgende middelen aan :
- geen dan wel ontoereikende motivering;
- onjuiste uitvoering van de arresten in de zaken 293 en 294/84, in de eerste plaats omdat de verzoekers hadden moeten worden geacht tot de examens te zijn toegelaten, en in de tweede plaats omdat de inhoud van de aan de kandidaten voorgelegde adviezen oncontroleerbaar en onnauwkeurig was;
- de onwettigheid van de door de jury gevolgde procedure, aangezien zij de assistenten van de verschillende directeuren-generaal heeft geraadpleegd en niet de onmiddellijke hiërarchieke meerdere van elke kandidaat;
- schending van de voorwaarden voor toelating tot het vergelijkend onderzoek, aangezien de jury de daadwerkelijke vervulling van taken op niveau B als wezenlijk element heeft beschouwd .
7 Tot staving van hun eerste middel betogen verzoekers, dat het op 12 februari 1987 meegedeelde besluit van de jury geen enkele reden vermeldt waarom de jury heeft gemeend, niet op haar op 11 juli 1986 aan verzoekers meegedeelde besluit te moeten terugkomen . Dientengevolge weten verzoekers tot op de dag van vandaag niet op grond van welke elementen van hun persoonsdossier zij niet tot de examens zijn toegelaten .
8 De Commissie antwoordt dat het betrokken besluit enkel de bevestiging vormt van een eerder besluit, en dat in die omstandigheden het enige door de jury in aanmerking te nemen nieuwe element het standpunt van de kandidaat over het door zijn hiërarchieke meerdere uitgebrachte advies was . Volgens de Commissie is het in geding zijnde besluit voldoende gemotiveerd voor zover dit uitdrukkelijk vermeldt dat de jury dat standpunt heeft onderzocht en, gelet op alle haar ter beschikking staande elementen, geen aanleiding heeft gevonden op haar eerder besluit terug te komen .
9 Uit de stukken blijkt, dat de jury in juni 1984 in een eerste brief, waarin aan verzoekers werd meegedeeld dat zij niet op de lijst van tot de examens toegelaten kandidaten waren geplaatst, de algemene door haar gehanteerde criteria heeft genoemd . Bij brief van 7 september 1984, die in identieke termen was gericht tot alle kandidaten die evenals verzoekers een nieuw onderzoek van hun sollicitatie hadden verlangd, heeft de jury haar besluit van juni 1984 bevestigd, zonder enige nadere aanduiding van de criteria die op elk hunner sollicitaties waren toegepast . Na het eerste, naar aanleiding van de vorengenoemde arresten van het Hof georganiseerde onderhoud ontvingen verzoekers op 11 juli 1986 een nieuwe standaardbrief waarbij de jury hen meedeelde, dat zij haar niet zodanige inlichtingen verschaft hadden dat zij het besluit van juni 1984 kon wijzigen . De brief van 12 februari 1987 ten slotte, bevestigde in identieke termen het op 11 juli 1986 aan verzoekers meegedeelde besluit, zonder enige uitleg betreffende hun individuele geval .
10 Volgens 's Hofs rechtspraak ( het meest recent het arrest van 16 december 1987, zaak 206/85, Beiten, Jurispr . 1987, blz . 5301 ) kan de jury van een vergelijkend onderzoek, rekening houdend met de praktische problemen waarvoor zij zich bij een groot aantal kandidaten voor een dergelijk onderzoek geplaatst ziet, aanvankelijk aan de kandidaten enkel iets meedelen omtrent de criteria en het resultaat van de selectie, en eerst later een individuele toelichting geven aan de kandidaten die uitdrukkelijk daarom vragen .
11 In het onderhavige geval evenwel hebben de kandidaten nooit een individuele toelichting ontvangen . Integendeel, hoewel zij naar de redenen hebben gevraagd waarom zij in hun bijzondere geval niet werden toegelaten, hebben zij enkel standaardbrieven ontvangen waarin geen specifieke informatie werd gegeven omtrent de redenen voor de afwijzing van hun sollicitatie . Bijgevolg kan het besluit dat hen werd meegedeeld bij brief van 12 februari 1987, de laatste in een reeks door verzoekers ontvangen standaardbrieven, niet als een voldoende met redenen omkleed besluit worden beschouwd . Het eerste middel moet dan ook worden aanvaard .
12 Het tweede middel bestaat uit twee delen . In een eerste grief, in zaak 100/87 als een verzoek tot uitlegging van vorenaangehaalde arresten in de zaken 293/84 en 294/84 ingekleed, wordt de Commissie die verweten, dat zij die arresten niet correct heeft uitgevoerd, daar deze volgens verzoekers inhielden dat zij zonder verdere formaliteiten tot de examens werden toegelaten . Een tweede grief wordt ontleend aan het onregelmatig karakter van de procedure waarmee de jury verzoekers de mogelijkheid heeft geboden, commentaar te geven op de adviezen van hun hiërarchieke meerderen . De jury, die niet over schriftelijke stukken beschikte, zou die adviezen hebben gereconstrueerd aan de hand van persoonlijke aantekeningen en herinneringen van haar leden; in die omstandigheden zou de authenticiteit van de aan verzoekers voorgelegde adviezen zeer twijfelachtig zijn .
13 De Commissie stelt dat de jury de arresten van het Hof correct heeft uitgevoerd door de procedure van het vergelijkend onderzoek te hervatten op het punt waar deze onregelmatig werd bevonden . Voorts is de voor het reconstrueren van de adviezen gevolgde procedure volgens de Commissie regelmatig geweest .
14 In de zaken 293 en 294/84 had de Commissie het Hof meegedeeld, dat de omtrent de kandidaten tijdens gesprekken in 1983 uitgebrachte adviezen van de hiërarchieke meerderen, niet in notulen waren neergelegd . Eerst na de door het Hof in die zaken gewezen arresten is de jury tot reconstructie van die adviezen overgegaan op basis van persoonlijke aantekeningen en herinneringen van haar leden .
15 Om te beginnen zij opgemerkt, dat de nietigverklaring van de besluiten van de jury in de zaken 293 en 294/84 verzoekers weer in de postie heeft gebracht die zij voor die besluiten hadden . Derhalve moest hun geval opnieuw worden onderzocht, met inachtneming van de arresten van het Hof, en moest voor elke kandidaat worden vastgesteld, of hij tot de examens kon worden toegelaten .
16 Wanneer een jury overgaat tot een dergelijk heronderzoek van de sollicitaties, in het bijzonder om een ernstige onregelmatigheid te herstellen, dient zij die taak met de nodige voortvarendheid en bijzondere zorgvuldigheid te vervullen . In het onderhavige geval heeft de jury evenwel mogelijk onvolledige en onnauwkeurige aantekeningen en persoonlijke herinneringen van haar leden gebruikt om ongeveer drie jaar daarvoor ten aanzien van een zeer groot aantal kandidaten uitgebrachte adviezen te reconstrueren . Uit de stukken blijkt trouwens, dat sommige aldus gereconstrueerde adviezen rechtstreeks in tegenspraak zijn met andere stukken, zoals de beoordelingsrapporten, betreffende de wijze waarop bepaalde verzoekers hun functie hebben vervuld . Door op die manier te werk te gaan heeft de jury een ernstige onregelmatigheid begaan, zodat de in geding zijnde besluiten moeten worden nietig verklaard .
17 Zonder dat de overige door verzoekers aangevoerde middelen en argumenten behoeven te worden onderzocht, volgt uit het voorgaande dat het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek COM2/82 om verzoekers niet tot de examens van dat vergelijkend onderzoek toe te laten, moet worden nietig verklaard omdat de motivering ontoereikend is en de door de jury gevolgde procedure onregelmatig was .
De conclusies tot schadevergoeding
18 De nietigverklaring van het in geding zijnde besluit vormt op zichzelf een passende genoegdoening van de in casu eventueel door verzoekers geleden immateriële schade . Waar verzoekers niet hebben aangetoond dat zij los daarvan materiële schade hebben geleden, is de vordering tot vergoeding van materiële schade zonder voorwerp . Mitsdien behoeft het Hof zich niet over dat punt uit te spreken .
HET HOF VAN JUSTITIE ( Vierde kamer ),
rechtdoende :
1 ) Verklaart nietig het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek COM2/82, vervat in de op 12 februari 1987 in identieke bewoordingen aan alle verzoekers gerichte brief, om hen niet tot de examens van het vergelijkend onderzoek toe te laten .
2 ) Verwijst de Commissie in de kosten van het geding .
1 . De jury van een vergelijkend onderzoek met een groot aantal deelnemers kan, ten einde rekening te houden met de praktische problemen waarvoor zij zich bij een dergelijk onderzoek geplaatst ziet, aanvankelijk aan de kandidaten enkel iets meedelen omtrent de criteria en het resultaat van de selectie, en eerst later een individuele toelichting geven aan de kandidaten die uitdrukkelijk daarom vragen .
Aan dat motiveringsvereiste is niet voldaan, wanneer de jury in de brief aan de niet tot het examen toegelaten kandidaten in antwoord op hun vraag naar de redenen daarvoor, niet aangeeft welke elementen van het persoonsdossier het niet toelaten tot de examens rechtvaardigen .
2 . Wanneer een jury overgaat tot een heronderzoek van de sollicitaties ter uitvoering van een arrest van het Hof, dient zij die taak met de nodige voortvarendheid en bijzondere zorgvuldigheid te vervullen .
Het gebruik maken van mogelijk onvolledige en onnauwkeurige aantekeningen en persoonlijke herinneringen van de juryleden wanneer schriftelijke stukken ontbreken, om verscheidene jaren tevoren door de hiërarchieke meerderen ten aanzien van een zeer groot aantal kandidaten uitgebrachte adviezen te reconstrueren, vormt een ernstige onregelmatigheid, die nietigverklaring van de besluiten van de jury om de betrokken kandidaten niet tot de examens toe te laten, rechtvaardigt .
++++
1 . Ambtenaren - Aanwerving - Vergelijkend onderzoek - Vergelijkend onderzoek op grond van schriftelijke bewijsstukken en examen - Weigering van toelating tot examen - Motivering - Verplichting - Draagwijdte
( Ambtenarenstatuut, Bijlage III, artikel 5 )
2 . Ambtenaren - Aanwerving - Vergelijkend onderzoek - Beoordeling van verdiensten van kandidaten - Heronderzoek van sollicitaties ter uitvoering van arrest van Hof - Verplichtingen van jury
( Ambtenarenstatuut, Bijlage III, artikel 5 )
Kosten
19 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Aangezien de Commissie op de wezenlijke punten in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen .
In de gevoegde zaken 100, 146 en 153/87,
R . Basch en anderen, ambtenaren en tijdelijk functionarissen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M . Slusny, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van C . Wolter, weduwe Brandenbourger, advocaat aldaar, 4, rue Lemire,
en
G . D' Elicio, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V . Biel, advocaat te Luxemburg, domicilie gekozen hebbende te zijner kantore, 18 A, rue des Glacis,
en
H . Goyens de Heusch, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J.-N . Louis, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van Y . Hamilius, advocaat aldaar, 11, boulevard Royal,
verzoekers,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur D . Gouloussis als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, Centre Wagner, Kirchberg,
verweerster,
betreffende beroepen tot nietigverklaring van de besluiten van de jury van vergelijkend onderzoek COM2/82, waarbij verzoekers niet werden toegelaten tot de examens van dat vergelijkend onderzoek, alsmede, in zaak 100/87, een verzoek om uitlegging van de arresten van het Hof van 11 maart 1986 in de zaken 293 en 294/84 ( Jurispr . 1986, blz . 967 en 977 ),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE ( Vierde kamer ),
samengesteld als volgt : T . Koopmans, kamerpresident, C . N . Kakouris en M . Díez de Velasco, rechters,
advocaat-generaal : F . Jacobs
griffier : H . A . Ruehl, hoofdadministrateur
gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 1 december 1988,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 januari 1989,
het navolgende
Arrest