Home

Hof van Justitie EU 09-11-1989 ECLI:EU:C:1989:412

Hof van Justitie EU 09-11-1989 ECLI:EU:C:1989:412

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
9 november 1989

Conclusie van advocaat-generaal

C. O. Lenz

van 9 november 1989(*)

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

De feiten

De vennootschap Corman, verzoekster in het hoofdgeding, verlangt van het bevoegde interventiebureau betaling van uitvoerrestituties en monetair compenserende bedragen voor een produkt, butteroil genaamd, dat zij van juli 1975 tot maart 1977 naar Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en landen buiten de Gemeenschap had uitgevoerd.

De butteroil was door verzoekster verkregen uit een produkt, nutrix genaamd, dat voor 84% uit vet, voor 2% uit cacao en voor 12% uit meel bestond. De nutrix was onder tariefpost 18.06 D II c 2 uit Frankrijk in België ingevoerd als communautair produkt, terwijl het in werkelijkheid ging om een produkt uit Oostenrijk, dat onder de onjuiste tariefpost 19.02 B II b in Frankrijk was geïmporteerd; de onjuiste tariefindeling had geleid tot een lagere heffing dan bij een juiste tariefindeling zou zijn toegepast.

In het voor de Belgische gerechten aanhangig geding stelde het Hof van Beroep te Brussel bij interlocutoir arrest van 14 april 1987 onder meer vast, dat de butteroil niet voldeed aan de criteria van artikel 5 van verordening nr. 802/68 betreffende de gemeenschappelijke definitie van het begrip „oorsprong van goederen”(*), daar de verwerking waaruit dat produkt is ontstaan, niet als een ingrijpende verwerking of bewerking kan worden beschouwd, en evenmin kan worden aangenomen dat zij tot de fabricage van een nieuw produkt heeft geleid of een belangrijke fabricagefase uitmaakt. Uit deze vaststelling van de verwijzende rechter kan dus worden opgemaakt, dat de butteroil niet van communautaire oorsprong is.

Bovendien heeft het Hof van Beroep het Hof van Justitie vier prejudiciële vragen voorgelegd, die in wezen ertoe strekken te vernemen, of en volgens welke regels, voor de uitvoer van de butteroil uitvoerrestituties en monetair compenserende bedragen moeten worden betaald en of deze betalingen, gezien de onjuiste tariefindeling, moeten worden beperkt tot de daadwerkelijk toegepaste invoerheffingen.

Op de argumenten van partijen zal ik voor zoveel als nodig in het kader van mijn standpuntbepaling ingaan. Voor het overige verwijs ik, met name wat de precieze bewoordingen van de prejudiciële vragen betreft, naar het rapport ter terechtzitting.

Standpuntbepaling

Om te beginnen zij erop gewezen, dat blijkens de schriftelijke en mondelinge behandeling voor het Hof van Justitie zowel verzoekster in het hoofdgeding als de Commissie van de Europese Gemeenschappen overtuigd zijn dat het geschreven gemeenschapsrecht geen grond geeft voor verzoeksters aanspraak op betaling van uitvoerrestituties. Partijen zijn het er ook over eens, dat een recht op betaling van monetair compenserende bedragen bestaat.

Ik deel deze beide opvattingen, die kunnen worden gefundeerd als volgt:

Butteroil valt als produkt van tariefpost 04.03 B binnen het toepassingsgebied van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten(*), waarvan artikel 17 bepaalt dat onder zekere voorwaarden uitvoerrestituties kunnen worden toegekend. Op grond van dit artikel vaardigde de Raad verordening nr. 876/68 uit, tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de toekenning van de restituties bij de uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het bedrag van de restitutie in de sector melk en zuivelprodukten.(*) Artikel 6 hiervan stelt voor de toekenning van de uitvoerrestitutie onder meer als voorwaarde, dat het gaat om produkten van oorsprong uit de Gemeenschap (behalve in de gevallen waarin artikel 7 toepassing vindt). Artikel 7 van verordening nr. 876/68 van zijn kant, staat bij uit derde landen ingevoerde en naar derde landen wederuitgevoerde produkten de toekenning van de restitutie slechts toe, wanneer het uit te voeren produkt hetzelfde is als het tevoren ingevoerde produkt en bij de invoer van dit produkt de heffing is toegepast.

Zoals de verwijzende rechter reeds heeft vastgesteld, is de door verzoekster in het hoofdgeding uitgevoerde butteroil geen communautair produkt, zodat de toekenning van een uitvoerrestitutie krachtens artikel 6 van verordening nr. 876/68 onmogelijk is. Daarenboven is ook de uitzonderingsregeling van artikel 7 niet van toepassing, daar het uitgevoerde produkt (butteroil) niet hetzelfde is als het in de Gemeenschap ingevoerde produkt (nutrix): uitgevoerd werd immers een produkt dat niet onder bijlage II bij het Verdrag valt, ingevoerd echter een „produkt van bijlage II”.

Wanneer verzoekster in het hoofdgeding in de uitsluiting van de toekenning van uitvoerrestituties voor produkten van extracommunautaire oorsprong een ongeoorloofde discriminatie ziet en zich daarbij op de quellmehl- en maïsgritzarresten van 19 oktober 1977(*) beroept, kan zij echter niet worden gevolgd. De verschillende behandeling van de produkten is immers gerechtvaardigd door het doel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de landbouwproducenten binnen de Gemeenschap te begunstigen. Ten slotte stelde het Hof van Justitie reeds in zijn arrest van 1 oktober 1974 in zaak 14/74 vast, dat bij de ordening der landbouwmarkten prijsmechanismen zijn ingesteld om de landbouwproducenten bepaalde inkomstengaranties te verlenen welke bij export naar derde landen voorzien in restituties uit de communautaire middelen. Deze maatregelen komen in beginsel alleen ten goede aan produkten uit de Gemeenschap, „dat wil zeggen produkten van landen die bijdragen aan de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid”.(*)

Anders dan uitvoerrestituties, kunnen monetair compenserende bedragen echter ook worden toegekend voor produkten die niet van communautaire oorsprong zijn, daar de betrokken bepalingen van het gemeenschapsrecht geen overeenkomstige beperking tot produkten van communautaire oorsprong bevatten.

Volgens artikel 11, lid 2, van verordening nr. 974/71 van de Raad van 12 mei 1971(*) kon voor produkten waarvoor in het kader van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten is voorzien in interventiemaatregelen, alsook voor produkten waarvan de prijs afhankelijk is van die van eerstbedoelde produkten, onder bepaalde voorwaarden worden voorzien in de heffing respectievelijk toekenning van compenserende bedragen. Nadere bijzonderheden zijn geregeld in verordening nr. 1380/75 van de Commissie van 29 mei 1975 houdende uitvoeringsbepalingen betreffende de monetaire compenserende bedragen.(*)

De vragen van het Hofvan Beroep

Wanneer ik nu de verschillende, door het Hof van Beroep te Brussel gestelde vragen bekijk, ben ik niet zeker dat zij alle relevant zijn voor het onderhavige geding.

De eerste vraag

De eerste vraag strekt er in wezen toe, te vernemen, of een niet in bijlage II bij het EEG-Verdrag begrepen waar onder bepaalde voorwaarden toch als een basisprodukt kan worden beschouwd, inzonderheid met het oog op de toekenning van uitvoerrestituties en monetair compenserende bedragen.

Wat de toekenning van uitvoerrestituties betreft, lijkt het mij niet nodig die vraag uitdrukkelijk te beantwoorden. Daar de verwijzende rechter zelf heeft vastgesteld, dat de uitgevoerde butteroil niet van communautaire oorsprong is, kunnen reeds om die reden geen uitvoerrestituties worden toegekend. De kwalificatie van de butteroil als basisprodukt of verwerkingsprodukt is dus niet beslissend. Zou daarentegen de butteroil als communautair produkt moeten worden aangemerkt, dan zouden bij de uitvoer ervan restituties moeten worden toegekend, waarbij het ook niet langer van belang zou zijn, dat het basisprodukt butteroil oorspronkelijk uit een verwerkingsprodukt is verkregen.

Wat de toekenning van monetair compenserende bedragen betreft, behoeft de eerste vraag evenmin te worden beantwoord, aangezien vaststaat dat de butteroil is uitgevoerd als een grondstof in de zin van bijlage II bij het Verdrag.

De tweede vraag

Deze vraag is een verzoek om uitlegging van artikel 9 van verordening nr. 2682/72 van de Raad van 12 december 1972.(*) Deze verordening heeft echter luidens artikel 1 betrekking op de toekenning van restituties bij de uitvoer van basisprodukten, wanneer deze worden uitgevoerd in de vorm van niet onder bijlage II bij het Verdrag vallende goederen. Zoals werd vastgesteld, is butteroil echter een goed dat onder bijlage II bij het Verdrag valt. Verordening nr. 2682/72 van de Raad is dus niet van toepassing op de uitvoer van butteroil. De vraag omtrent de uitlegging van artikel 9 is derhalve zonder voorwerp.

De derde vraag

Voor zover de derde vraag ertoe strekt te vernemen, volgens welke beginselen of regels van gemeenschapsrecht uitvoerrestituties moeten worden vastgesteld, zij er nogmaals op gewezen, dat voor de uitvoer van de butteroil, die niet van communautaire oorsprong was, geen uitvoerrestituties moeten worden vastgesteld en dé vraag dus zonder voorwerp is.

Voor zover de derde vraag betrekking heeft op de vaststelling van monetair compenserende bedragen, kan het vorenoverwogene worden herhaald: de toekenning van de monetair compenserende bedragen richt zich naar het bepaalde in de verordeningen nrs. 974/71 en 1380/75.

De vierde vraag

De vierde vraag stelt het probleem aan de orde, of eventueel verschuldigde monetair compenserende bedragen of uitvoerrestituties moeten worden beperkt naar maatstaf van de bij de invoer daadwerkelijk geheven rechten, dan wel naar maatstaf van de rechten die bij toepassing van de juiste tariefpost hadden moeten zijn geheven.

Wat de uitvoerrestituties betreft, kan deze vraag slechts belang krijgen in het geval van artikel 7 van verordening nr. 876/68, dus wanneer het ingevoerde produkt hetzelfde is als het uitgevoerde produkt. Dit was echter, zoals boven uiteengezet, niet het geval, zodat de vraag in zoverre eveneens niet uitdrukkelijk moet worden beantwoord.

In verband met de betaling van monetair compenserende bedragen schrijft artikel 12, lid 1, derde alinea, van verordening nr. 1380/75 enkel voor, dat het monetair compenserend bedrag bij uitvoer uit de Lid-Staat van wederuitvoer slechts wordt toegepast indien het ook bij invoer in die Lid-Staat is toegepast of als voor rekening van deze staat gebruik is gemaakt van de bevoegdheid bedoeld in artikel 2 bis van verordening nr. 974/71 (waarvoor hier echter geen aanwijzing bestaat).

Verweerders in het hoofdgeding hebben betoogd dat een beperking moet gelden, en wel naar maatstaf van de bij de invoer daadwerkelijk geheven rechten. Zij hebben echter niet gezegd op welke bepaling deze beperking bij de toekenning van monetair compenserende bedragen moet berusten. Ook de Commissie heeft met betrekking tot de monetair compenserende bedragen slechts gewezen op de toepasselijkheid van artikel 12, lid 1, derde alinea, van verordening nr. 1380/75, en niet gesteld dat een beperking moet gelden.

Laatstgenoemde bepaling stelt voor de betaling van het monetair compenserend bedrag slechts als voorwaarde, dat bij de invoer een monetair compenserend bedrag is geheven. Dit was in casu het geval, daar bij de invoer van de nutrix in België monetair compenserende bedragen zijn toegepast. Daar voor het overige bij de invoer in België een juiste tariefindeling is toegepast en dus rechten voor het juiste bedrag zijn geheven, zou ook hier de vraag naar een onderscheid tussen de te betalen en de daadwerkelijk betaalde rechten niet mogen rijzen. Bovendien is in artikel 12 van verordening nr. 1380/75 geen beperkende regeling te vinden, zoals bij voorbeeld in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 876/68 voor de toekenning van restituties bij de uitvoer van melk en zuivelprodukten.

Conclusie

Concluderend geef ik het Hof in overweging, de prejudiciële vragen van het Hof van Beroep te Brussel te beantwoorden als volgt:

  1. Artikel 6, lid 1, van verordening nr. 876/68 moet, onverminderd het bepaalde in artikel 7, aldus worden uitgelegd, dat voor de uitvoer van produkten die weliswaar in artikel 1 van verordening nr. 804/68 zijn genoemd, maar niet van communautaire oorsprong zijn, geen uitvoerrestituties worden toegekend.

  2. Bij de uitvoer naar derde landen van een onder verordening nr. 804/68 vallend produkt kunnen onder de in verordening nr. 974/71 en artikel 12, lid 1, derde alinea, van verordening nr. 1380/75 gestelde voorwaarden, monetair compenserende bedragen ook worden toegekend voor produkten die niet van communautaire oorsprong zijn.”