Home

Hof van Justitie EU 26-06-1990 ECLI:EU:C:1990:259

Hof van Justitie EU 26-06-1990 ECLI:EU:C:1990:259

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
26 juni 1990

Uitspraak

Arrest van het Hof (Vijfde Kamer)

26 juni 1990(*)

In zaak C-152/88,

Sofrimport SARL, vennootschap naar Frans recht, gevestigd te Parijs, vertegenwoordigd door H. J. Bronkhorst, advocaat bij de Hoge Raad, en E. H. Pijnacker Hordijk, advocaat te Amsterdam, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van J. Loesch, advocaat aldaar, 8, rue Zithe,

verzoekster, tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Oliver, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde Kamer),

samengesteld als volgt: Sir Gordon Slynn, kamerpresident, M. Zuleeg, R. Joliét, J. C. Moitinho de Almeida en G. C. Rodríguez Iglesias, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: B. Pastor, administrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 28 september 1989,

gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 22 november 1989,

het navolgende

Arrest

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 26 mei 1988, heeft de vennootschap naar Frans recht Sofrimport SARL (hierna: Sofrimport) krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag verzocht om nietigverklaring van de verordeningen (EEG) nrs. 962/88 en 984/88 van de Commissie van 12 respectievelijk 14 april 1988 houdende schorsing van de afgifte van invoercertificaten voor tafelappelen van oorsprong uit Chili (PB 1988, L 95, biz. 10 en L 98, biz. 37), alsmede van verordening (EEG) nr. 1040/88 van de Commissie van 20 april 1988 tot vaststelling van de hoeveelheden tafelappelen van oorsprong uit derde landen die mogen worden ingevoerd en tot wijziging van verordening nr. 962/88 (PB 1988, L 102, biz. 23). Bij hetzelfde verzoekschrift heeft Sofrimport krachtens artikel 215, tweede alinea, EEG-Verdrag verzocht de Europese Economische Gemeenschap te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij door deze verordeningen heeft geleden.

2 De verordeningen nrs. 962/88, 984/88 en 1040/88 zijn vastgesteld in het kader van de regeling voor de bewaking van de invoer van tafelappelen uit derde landen, die de Commissie bij verordening (EEG) nr. 346/88 van 3 februari 1988 (PB 1988, L 34, biz. 21) heeft getroffen. Ingevolge deze regeling kon dit fruit pas in de Gemeenschap van Tien in het vrije verkeer worden gebracht na overlegging van een invoercertificaat, waarvan de geldigheidsduur, die aanvankelijk dertig dagen bedroeg, bij verordening (EEG) nr. 871/88 van de Commissie van 30 maart 1988 (PB 1988, L 87, biz. 73) op veertig dagen is gebracht. Bij de verordeningen nrs. 962/88 en 984/88 schorste de Commissie bij wijze van vrijwaringsmaatregel de afgifte van invoercertificaten voor tafelappelen van oorsprong uit Chili respectievelijk van 15 tot en met 22 april en van 18 tot en met 29 april. Bij verordening nr. 1040/88 verlengde de Commissie de schorsing van de afgifte van invoercertificaten voor tafelappelen van oorsprong uit Chili tot 31 augustus 1988 en bepaalde zij, welke hoeveelheden tafelappelen van oorsprong uit met name de vijf producerende landen van het zuidelijk halfrond mochten worden ingevoerd.

3 Op 31 maart 1988 verscheepte Sofrimport, importeur en groothandel in vers fruit, te San Antonio een lading van 89 514 dozen tafelappelen van oorsprong uit Chili, bestemd voor invoer in de Gemeenschap. Vóór de aankomst op 20 april 1988 van het schip dat die lading naar Marseille bracht, diende zij op 12 april 1988 bij het Franse interventiebureau Oniflhor overeenkomstig verordening nr. 346/88 van de Commissie een aanvraag om afgifte van invoercertificaten voor deze goederen in.

4 Op 18 april 1988 weigerde Oniflhor met een beroep op de eerdergenoemde verordeningen nrs. 962/88 en 984/88 de certificaten af te geven. Volgens artikel 1, lid 2, van verordening nr. 962/88 moesten de certificaataanvragen die op 18 april 1988 in behandeling waren, worden verworpen.

5 Op 26 mei 1988 verzocht Sofrimport krachtens artikel 186 EEG-Verdrag en artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering in kort geding om opschorting van de toepassing van de verordeningen nrs. 962/88, 984/88 en 1040/88 van de Commissie met betrekking tot de door haar op 31 maart 1988 te San Antonio verscheepte tafelappelen.

6 Bij beschikking van 10 juni 1988 heeft de president van het Hof dit verzoek ingewilligd.

7 Voor een nadere uiteenzetting van het rechtskader en de feiten van de zaak, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

Het beroep tot nietigverklaring

De ontvankelijkheid

8 Wat de ontvankelijkheid van het beroep tot nietigverklaring betreft, moet eerst worden onderzocht, of de bestreden handelingen verzoekster rechtstreeks en individueel raken in de zin van artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag.

9 Verzoekster wordt door de bestreden handelingen rechtstreeks geraakt, daar verordening nr. 962/88 de nationale autoriteiten voorschrijft de invoercertificaten die nog in behandeling zijn, te verwerpen en hun dus geen enkele beoordelingsvrijheid laat.

10 Met betrekking tot de vraag of verzoekster individueel wordt geraakt, moet worden onderzocht of de bestreden handelingen haar betreffen uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie, welke haar ten opzichte van ieder ander karakteriseert (zie het arrest van 14 juli 1983, zaak 231/82, Spijker, Jurispr. 1983, blz. 2559, r. o. 8).

11 Dienaangaande moet allereerst worden opgemerkt, dat verzoekster zich bevindt in de situatie die is bedoeld in artikel 3, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2707/72 van de Raad van 19 december 1972 houdende omschrijving van de wijze van toepassing van vrijwaringsmaatregelen in de sector groenten en fruit (PB 1972, L 291, blz. 3), volgens hetwelk de Commissie bij de vaststelling van dergelijke maatregelen verplicht is rekening te houden met de bijzondere situatie van de produkten die onderweg zijn naar de Gemeenschap. Alleen de importeurs van Chileense appelen wier produkten reeds onderweg waren op het ogenblik dat verordening nr. 962/88 werd vastgesteld, bevinden zich in deze situatie. Deze importeurs vormen dus een beperkte groep die voldoende is gekarakteriseerd ten opzichte van elke andere importeur van Chileense appelen en die na de inwerkingtreding van de betrokken schorsingsmaatregelen ook niet kan worden uitgebreid.

12 Verder moet worden vastgesteld dat, aangezien genoemd artikel 3 deze importeurs een speciale bescherming verleent, dezen dan ook in staat moeten worden gesteld deze bescherming te doen gelden en daartoe een beroep in te stellen.

13 De importeurs wier goederen reeds waren verscheept op het moment van de inwerkingtreding van de bestreden verordeningen, moeten dus worden geacht door die verordeningen individueel te zijn geraakt, voor zover deze de genoemde goederen betreffen. Het beroep tot nietigverklaring is dus slechts ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de toepassing van vrijwaringsmaatregelen op produkten die reeds onderweg waren.

Ten gronde

14 Sofrimport baseert haar beroep tot nietigverklaring op de navolgende middelen:

  • het ontbreken van ernstige verstoringen in de zin van artikel 29 van verordening (EEG) ņr. 1035/72 van de Raad van 18 mei 1972 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (PB 1972, L 118, biz. 1), een voorafgaand vereiste om vrijwaringsmaatregelen te kunnen treffen;

  • misbruik van bevoegdheid doordat de Commissie de invoer van tafelappelen heeft geschorst om de marktsituatie te onderzoeken, terwijl zij de invoer slechts kan schorsen ten einde te voorkomen dat de markt als gevolg van dergelijke invoer ernstige verstoringen ondergaat, alsmede schending van het evenredigheidsbeginsel doordat de schorsing was beperkt tot de invoer van appelen uit Chili en niet gold voor de invoer van appelen uit andere derde landen;

  • schending van artikel 3, lid 3, van verordening nr. 2707/72 doordat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de bijzondere situatie van goederen die reeds naar de Gemeenschap onderweg waren;

  • de Commissie was niet bevoegd een quotastelsel in te stellen als dat wat zij bij verordening nr. 1040/88 heeft ingevoerd.

15 Aangezien het beroep tot nietigverklaring slechts ontvankelijk is voor zover het betrekking heeft op de situatie van produkten die reeds onderweg zijn, behoeft enkel het derde middel te worden onderzocht, het enige middel dat is gericht tegen de toepassing van vrijwaringsmaatregelen op deze produkten.

16 Volgens artikel 3, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 2707/72 moet bij de vrijwaringsmaatregelen in de sector groenten en fruit rekening worden gehouden „met de bijzondere situatie van de produkten die onderweg zijn naar de Gemeenschap”. Deze bepaling heeft tot gevolg, dat een importeur wiens goederen reeds onderweg zijn, op grond van een gewettigd vertrouwen mag aannemen dat te zijnen aanzien geen schorsingsmaatregelen zullen worden toegepast, tenzij doorslaggevende overwegingen verband houdend met het algemeen belang zulks verlangen.

17 De Commissie stelt in de eerste plaats, dat zij de handelaren wier goederen reeds onderweg zijn, voldoende heeft beschermd door bij verordening nr. 871/88 van 30 maart 1988 (PB 1988, L 87, biz. 73) de geldigheidsduur van de invoercertificaten van dertig op veertig dagen te brengen. Dit argument kan niet worden aanvaard. Het volstaat, erop te wijzen dat de bijzondere bescherming van artikel 3, lid 3, van verordening nr. 2707/72 vooral betrekking heeft op goederen die niet door een certificaat worden gedekt.

18 Voorts voert de Commissie aan, dat een normaal zorgvuldige marktdeelnemer had kunnen verwachten dat zij elk moment vrijwaringsmaatregelen kon treffen, aangezien zij in artikel 3, lid 3, van verordening nr. 346/88 uitdrukkelijk in die mogelijkheid had voorzien. Het enkele feit dat de marktdeelnemers op de hoogte werden gebracht van de mogelijkheid van vrijwaringsmaatregelen, kan echter niet voldoende worden geacht. Om aan de vereisten van de bijzondere bescherming van artikel 3, lid 3, van verordening nr. 2707/72 te voldoen, had de tekst bovendien moeten vermelden, in welke situaties het algemeen belang de toepassing van vrijwaringsmaatregelen op onderweg zijnde goederen zou kunnen rechtvaardigen.

19 De Commissie heeft in casu echter niet kunnen aantonen, dat doorslaggevende overwegingen verband houdend met het algemeen belang de toepassing van vrijwaringsmaatregelen op de onderweg zijnde goederen rechtvaardigden.

20 De Commissie is derhalve in deze zaak de krachtens artikel 3, lid 3, van verordening nr. 346/88 op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

21 Mitsdien moeten de verordeningen nrs. 962/88, 984/88 en 1040/88 nietig worden verklaard, voor zover zij betrekking hebben op produkten die reeds naar de Gemeenschap onderweg waren. Voor het overige moet het beroep tot nietigverklaring worden verworpen.

Het beroep tot schadevergoeding

22 Sofrimport verzoekt het Hof bovendien, de Gemeenschap te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat zij de tafelappelen van oorsprong uit Chili niet in de Gemeenschap kon verkopen vóór 10 juni 1988, de datum van de beschikking waarbij de president van het Hof de toepassing van deze verordeningen heeft opgeschort ten aanzien van de 89 514 dozen tafelappelen die op dat ogenblik in de haven van Marseille in transit waren opgeslagen. Door deze verordeningen vast te stellen zonder rekening te houden met de situatie van de produkten die reeds onderweg waren, zou de Commissie een hogere rechtsregel hebben geschonden en de grenzen van haar bevoegdheden duidelijk en ernstig hebben overschreden.

23 Volgens de Commissie zijn de voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap niet vervuld. Bij de bestreden verordeningen zou het gaan om normatieve handelingen die economische beleidskeuzes impliceren, zodat de Gemeenschap slechts schadevergoeding verschuldigd zou zijn in de omstandigheden die het Hof in zijn arresten betreffende de niet-cóntractuele aansprakelijkheid heeft genoemd. De omstreden maatregelen overschrijden de grenzen van de bevoegdheden van de Commissie niet en zeker niet ernstig en duidelijk. Bovendien zou verzoekster niet meer schade hebben geleden dan de risico's die aan de in casu betrokken economische activiteiten zijn verbonden, normaliter meebrengen.

24 Ingevolge artikel 215, tweede alinea, EEG-Verdrag moet de Gemeenschap in geval van niet-contractuele aansprakelijkheid de schade die door haar instellingen in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt, vergoeden overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der Lid-Staten gemeen hebben.

25 Hoever deze bepaling reikt in geval van normatieve handelingen, heeft het Hof met name aangegeven in zijn arrest van 25 mei 1978 (gevoegde zaken 83/76 en 94/76, 4/77, 15/77 en 40/77, HNL, Jurispr. 1978, blz. 1209, r. o. 4 tot en met 6; zie ook arresten van 4 oktober 1979, zaak 238/78, Ireks-Arkady, Jurispr. 1979, blz. 2955, r. o. 9; gevoegde zaken 241/78, 242/78, 245/78 tot en met 250/78, DGV, Jurispr. 1979, biz. 3017, r. o. 9, en gevoegde zaken 261/78 en 262/78, Interquell, Jurispr. 1979, blz. 3045, r. o. 12). Volgens deze rechtspraak kan de Gemeenschap ter zake van een normatieve handeling die economische beleidskeuzen impliceert, slechts aansprakelijk worden gesteld in geval van een voldoende gekwalificeerde schending van een ter bescherming van particulieren gegeven hogere rechtsregel.

26 In dit verband moet er in de eerste plaats aan worden herinnerd, dat artikel 3, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 2707/72 tot doel heeft de marktdeelnemers die de in deze verordening genoemde produkten in de Gemeenschap invoeren, te beschermen tegen de nadelige gevolgen van de vrijwaringsmaatregelen die door de gemeenschapsinstellingen kunnen worden getroffen. Deze bepaling wekt dus een gewettigd vertrouwen. Bij beschaming hiervan wordt een hogere rechtsregel geschonden.

27 In de tweede plaats moet worden vastgesteld, dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de situatie van marktdeelnemers als Sofrimport zonder daarvoor doorslaggevende overwegingen verband houdend met heť algemeen belang aan te geven, en daardoor artikel 3, lid 3, van verordening nr. 2707/72 overduidelijk heeft geschonden.

28 In de derde plaats overschrijdt de door Sofrimport gestelde schade de grenzen van de economische risico's die inherent zijn aan de activiteiten in de betrokken sector, daar waar genoemde bepaling juist tot doel heeft deze risico's te beperken voor goederen die onderweg zijn.

29 Bijgevolg is de Gemeenschap gehouden de schade te vergoeden die zij door de vaststelling van de bestreden verordeningen aan Sofrimport heeft toegebracht.

30 Partijen moet worden verzocht binnen twaalf maanden overeenstemming te bereiken over het bedrag van de schadevergoeding, zoniet zal het Hof uitspraak doen. Zij moeten daarbij rekening houden met de prijzen die Sofrimport daadwerkelijk heeft ontvangen bij de verkoop van de appelen na de hierboven genoemde beschikking van de president van het Hof, en met de prijzen die zij onmiddellijk na de aankomst van de goederen in de ontschepingshaven had kunnen krijgen.

31 Sofrimport heeft bovendien verzocht, de Gemeenschap te veroordelen tot betaling van rente op de voet van 9,5 % per jaar met ingang van de indiening van de repliek in deze zaak.

32 Aangezien dit verzoek verband houdt met dè niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap krachtens artikel 215, tweede alinea, moet het worden beoordeeld tegen de achtergrond van de aldaar bedoelde beginselen welke de rechtsstelsels van de Lid-Staten gemeen hebben. Hieruit volgt, dat een verzoek tot betaling van rente in het algemeen toelaatbaar is. Gelet op de criteria die het Hof in soortgelijke zaken heeft gehanteerd, gaat de verplichting tot betaling van rente in op de datum van dit arrest, voor zover dit vaststelt dat er een verplichting tot schadevergoeding bestaat (zie de arresten van 4 oktober 1979, reeds aangehaald, 18 mei 1983, zaak 256/81, Pauls Agriculture, Jurispr. 1983, biz. 1707, r. o. 17, en 13 november 1984, gevoegde zaken 256/80, 257/80, 265/80, 267/80, 5/81 en 51/81 en 282/82, Birra Wührer, Jurispr. 1984, biz. 3693, r. o. 37). De toe te passen rentevoet bedraagt 8 %.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde Kamer),

alvorens recht te doen:

  1. Verklaart nietig de verordeningen (EEG) nrs. 962/88 en 984/88 van de Commissie van 12 en 14 april 1988 houdende schorsing van de afgifte van invoercertificaten voor tafelappelen van oorsprong uit Chili alsmede verordening (EEG) nr. 1040/88 van de Commissie van 20 april 1988 tot vaststelling van de hoeveelheden tafelappelen van oorsprong uit derde landen die mogen worden ingevoerd en tot wijziging van verordening (EEG) nr. 962/88, voor zover zij betrekking hebben op goederen die naar de Gemeenschap onderweg zijn.

  2. Verwerpt het beroep tot nietigverklaring voor het overige.

  3. Veroordeelt de Europese Economische Gemeenschap tot vergoeding van de schade die Sofrimport SARL als gevolg van de toepassing van de verordeningen (EEG) nrs. 962/88, 984/88 en 1040/88 heeft geleden.

  4. Over het te betalen bedrag is rente verschuldigd ad 8 % 's jaars, te rekenen vanaf de datum van de uitspraak van dit arrest.

  5. Partijen zullen het Hof binnen twaalf maanden na de uitspraak van dit arrest het bedrag van de in gezamenlijk overleg bepaalde schadevergoeding meedelen.

  6. Bij gebreke van overeenstemming zullen partijen het Hof binnen twaalf maanden na de uitspraak van dit arrest hun berekeningen meedelen.

  7. De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Slynn

Zuleeg

Joliét

Moitinho de Almeida

Rodríguez Iglesias

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 26 juni 1990.

De griffier

J.-G. Giraud

De president van de Vijfde Kamer

Gordon Slynn