Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 februari 1989.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 februari 1989.
Artikel 4, lid 3, van verordening nr . 2169/86 van de Commissie van 10 juli 1986 houdende nadere voorschriften voor de controle op en de betaling van de produktierestituties in de sectoren granen en rijst, kan de toekenning van produktierestituties geldig afhankelijk stellen van de overlegging door de fabrikant van een verklaring, dat het te gebruiken zetmeel niet uit een andere grondstof dan mais, tarwe, rijst of aardappelen is vervaardigd .
Artikel 6 van verordening nr . 1009/86 van de Raad tot vaststelling van de algemene voorschriften inzake de restituties bij de produktie in de sectoren granen en rijst, machtigt de Commissie de desbetreffende uitvoeringsbepalingen vast te stellen .
Ter vaststelling van de omvang van de aldus door de Raad aan de Commissie verleende bevoegdheden dient het in artikel 155 EEG-Verdrag bedoelde begrip uitvoering ruim te worden uitgelegd ( zie arrest van 30 oktober 1975, zaak 23/75, Rey Soda, Jurispr . 1975, blz . 1279 ), en wel in die zin, dat de Commissie bevoegd is alle uitvoeringsmaatregelen te treffen die nodig of doelmatig zijn voor de toepassing van de basisverordening, voor zover zij niet in strijd zijn met deze verordening of met de toepassingsvoorschriften van de Raad ( zie arrest van 15 mei 1984, zaak 121/83, Zuckerfabrik Franken, Jurispr . 1984, blz . 2039 ).
Artikel 4, lid 3, van verordening nr . 2169/86 van de Commissie houdende nadere voorschriften voor de controle op en de betaling van de produktierestituties in de sectoren granen en rijst, mag de toekenning van deze produktierestituties afhankelijk stellen van de overlegging door de fabrikant van een verklaring, dat het te gebruiken zetmeel niet uit een andere grondstof dan mais, tarwe, rijst of aardappelen is vervaardigd .
Immers, gezien de verschillen in de gemeenschapsregelingen betreffende restituties in de verschillende sectoren waarvoor een gemeenschappelijke marktordening geldt, en de onmogelijkheid voor de nationale autoriteiten om met de normale controlemiddelen te bepalen voor welk deel basisprodukten zijn gebruikt bij de vervaardiging van bepaalde, gedeeltelijk uit graan - of rijstzetmeel en gedeeltelijk uit produkten op basis van suiker verkregen produkten, bestaat er een reëel gevaar dat producenten onverschuldigde restituties proberen te verkrijgen, en heeft de Commissie met het volste recht kunnen besluiten dat gevaar af te wenden .
++++
Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Granen - Rijst - Restituties bij produktie voor gebruik van zetmeel - Toekenningsvoorwaarden - Gebruik van uitsluitend
uit specifieke grondstoffen verkregen produkten - Gedeeltelijk uit andere produkten verkregen zetmeel - Uitsluiting - Wettigheid
( Verordening nr . 1009/86 van de Raad; Verordening nr . 2169/86 van de Commissie, artikel 4, lid 3 )
in zaak 13/88,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Finanzgericht Rheinland-Pfalz, in het aldaar aanhangig geding tussen
Knoeckel, Schmidt & Cie, Papierfabriken AG, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Lambrecht ( Bondsrepubliek Duitsland ),
en
Hauptzollamt Landau,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van verordening nr . 1009/86 van de Raad van 25 maart 1986 tot vaststelling van de algemene voorschriften inzake de restituties bij de produktie in de sectoren granen en rijst ( PB 1986, L 94, blz . 6 ), en over de geldigheid van verordening nr . 2169/86 van de Commissie van 10 juli 1986 houdende nadere voorschriften voor de controle op en de betaling van de produktierestituties in de sectoren granen en rijst ( PB 1986, L 189, blz . 12 ).
HET HOF VAN JUSTITIE ( Tweede kamer ),
samengesteld als volgt : T . F . O' Higgins, kamerpresident, G . F . Mancini en F . A . Schockweiler, rechters,
( rechtsoverwegingen niet opgenomen )
uitspraak doende op de door het Finanzgericht Rheinland-Pfalz bij beschikking van 16 december 1987 gestelde vraag, verklaart voor recht :