Home

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 23 november 1989.

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 23 november 1989.

1 Bij beschikking van 4 mei 1988, ingekomen ten Hove op 26 mei daaraanvolgend, heeft het Landgericht Koeln krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van richtlijn 76/768 van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake kosmetische produkten ( PB 1976, L 262, blz . 169 ), om de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht te kunnen beoordelen van de ter uitvoering van die richtlijn vastgestelde Italiaanse regeling .

2 Deze vragen zijn gerezen in een geschil tussen de Duitse Kommanditgesellschaft in Firma Eau de Cologne & Parfuemerie-Fabrik Glockengasse Nr . 4711 ( hierna : verzoekster ) en de Italiaanse firma Provide SRL ( hierna : verweerster ) over de uitvoering van een overeenkomst inzake de verkoop van kosmetische produkten .

3 Volgens artikel 6, lid 1, sub a, van de richtlijn treffen de Lid-Staten alle nodige maatregelen opdat kosmetische produkten slechts in de handel kunnen worden gebracht indien op de verpakking, de recipiënt of het etiket ervan inzonderheid de naam of de handelsnaam en het adres of de maatschappelijke zetel van de in de Gemeenschap gevestigde fabrikant of persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het kosmetische produkt, zijn vermeld . Ingevolge artikel 6, lid 2, treffen de Lid-Staten voorts alle nodige maatregelen om te waarborgen dat bij het etiketteren en het ten verkoop aanbieden van en het maken van reclame voor kosmetische produkten de tekst, de benamingen, merken en afbeeldingen of andere al dan niet figuratieve tekens niet worden gebruikt om aan deze produkten kenmerken toe te schrijven die deze niet bezitten .

4 Artikel 8, lid 1, sub a, van de Italiaanse wet nr . 713 van 11 oktober 1986 vastgesteld ter uitvoering van artikel 6, lid 1, sub a, van de richtlijn, zoals uitgelegd bij ministeriële circulaire, schrijft voor dat de Italiaanse fabrikant of de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van de kosmetische produkten in Italië, moet worden vermeld . Voor de produkten waarop reeds een in een andere Lid-Staat gevestigde fabrikant of voor het in de handel brengen verantwoordelijke persoon is vermeld, volstaat het dat de Italiaanse onderneming die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen in Italië, na de invoer maar vóór de verkoop aan de consument op de buitenste verpakking wordt vermeld . Artikel 8, lid 1, sub d, van deze wet, waarbij artikel 6, lid 2, van de richtlijn ten uitvoer wordt gelegd, eist verder de vermelding van de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens betreffende de stoffen die op de verpakking, in de reclame of in de naam van het produkt worden genoemd .

5 Verweerster bestelde bij verzoekster een kosmetisch produkt, Vitamol genaamd, op de verpakking en de bijsluiter waarvan de naam van de in dat produkt aanwezige vitamines, met name D-Panthenol, was vermeld . Verzoekster garandeerde onder meer, dat de produkten in overeenstemming waren met het geldende recht en in Italië in het verkeer mochten worden gebracht .

6 Later weigerde verweerster afneming van de produkten op grond dat deze niet in overeenstemming waren met de overeenkomst . Zij zouden in Italië niet in de handel mogen worden gebracht, daar zij in strijd met de genoemde Italiaanse bepalingen noch de Italiaanse importeur noch de hoeveelheid in het produkt aanwezige vitamines vermeldden, ofschoon deze uitdrukkelijk op de verpakking werden genoemd .

7 Voor het Landgericht Koeln, dat volgens de overeenkomst bevoegd was, vorderde verzoekster uitvoering van de koopovereenkomst, stellende dat de aangeboden produkten volledig in overeenstemming waren met de richtlijn en dus in alle Lid-Staten in de handel mochten worden gebracht .

8 Volgens het Landgericht Koeln is de Italiaanse regeling in strijd met de betrokken bepalingen van de richtlijn . Met name de verplichting om de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens betreffende de stoffen te vermelden, vormt een weliswaar te overwegen maar mogelijkerwijs te ver gaande en qua doeltreffendheid twijfelachtige invulling van het door artikel 6, lid 2, van de richtlijn beoogde doel, namelijk de consument tegen misleiding te beschermen .

9 Het Landgericht heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen :

"1 ) Is artikel 8, lid 1, sub d, van de Italiaanse wet nr . 713 van 11 oktober 1986 verenigbaar met artikel 6, lid 2, van de richtlijn van de Raad van 27 juli 1976 ( PB 1976, L 262, blz . 169 ) en met artikel 30 EEG-Verdrag, voor zover daarbij de vermelding wordt verlangd van 'de kwalitatieve en de kwantitatieve gegevens betreffende de stoffen' die op de verpakking, in de reclame of in de naam van het produkt worden genoemd?

2 ) Is artikel 8, lid 1, sub a, van de Italiaanse wet nr . 713, zoals uitgelegd in paragraaf 3 van de circulaire van de Italiaanse minister van Volksgezondheid van 2 februari 1987, verenigbaar met artikel 6, lid 1, sub a, van de richtlijn van de Raad van 27 juli 1976 ( PB 1976, L 262, blz . 169 ) en met artikel 30 EEG-Verdrag, voor zover ook bij in Italië ingevoerde produkten van een in de Gemeenschap gevestigde fabrikant 'de vermelding van het Italiaanse bedrijf dat verantwoordelijk is voor het in de handel brengen' op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden aangegeven?"

10 Voor een nadere uiteenzetting van het rechtskader, de feiten van de zaak, het procesverloop en de bij het Hof ingediende opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

De bevoegdheid van het Hof

11 De regering van de Italiaanse Republiek betoogt, dat de prejudiciële vragen zijn gesteld in een geschil tussen particulieren dat mogelijk geconstrueerd is, en dat zij erop neerkomen de rechter van een Lid-Staat te laten oordelen over de verenigbaarheid van het recht van een andere Lid-Staat met het gemeenschapsrecht . Gezien het arrest van het Hof van 16 december 1981 ( zaak 244/80, Foglia, Jurispr . 1981, blz . 3045 ) rijst de vraag, of de prejudiciële procedure hier wel correct is gebruikt . Bovendien is het Hof in het kader van de procedure van artikel 177 niet bevoegd uitspraak te doen over de verenigbaarheid van nationaal recht met het gemeenschapsrecht .

12 Die opvatting kan niet worden gevolgd . De stukken bieden geen enkele ruimte voor twijfel aan de echtheid van het geschil in het hoofdgeding en derhalve evenmin voor twijfel omtrent het juiste gebruik van de prejudiciële procedure . Volgens vaste rechtspraak ( zie in het bijzonder het arrest van 9 oktober 1984, gevoegde zaken 91 en 127/83, Heineken, Jurispr . 1984, blz . 3435 ) kan het Hof in antwoord op vragen die erop zijn gericht de verwijzende rechter in staat te stellen de verenigbaarheid van het nationale recht met het gemeenschapsrecht te beoordelen, die rechter de uitleggingsgegevens verschaffen die hem in staat zullen stellen de voor hem opgeworpen rechtsvraag op te lossen . Hetzelfde geldt wanneer het erom gaat te oordelen of het recht van een andere Lid-Staat dan die waartoe de verwijzende rechter behoort, in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht .

De eerste vraag

13 De eerste vraag is in wezen erop gericht te vernemen, of artikel 6, lid 2, van de richtlijn zich ertegen verzet, dat een nationale regeling de vermelding verlangt van de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens betreffende de op de verpakking, in de reclame of in de naam van kosmetische produkten genoemde stoffen .

14 Volgens de considerans van de richtlijn "is het noodzakelijk op communautair vlak regels vast te stellen die voor de samenstelling, de etikettering en de verpakking van kosmetische produkten in acht moeten worden genomen ". De richtlijn beoogt derhalve de opheffing van de verschillen tussen de nationale rechtsorden die de ondernemingen in de Gemeenschap ertoe verplichten, hun produktie te differentiëren naar gelang van de Lid-Staat waarvoor deze is bestemd, en daardoor de handel in die produkten nadelig beïnvloeden .

15 Daartoe wordt in artikel 6, lid 1, van de richtlijn een opsomming gegeven van de gegevens die op de verpakking, de recipiënt of het etiket van kosmetische produkten moeten worden vermeld . Van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens betreffende de op de verpakking vermelde stoffen wordt daarbij geen gewag gemaakt .

16 Volgens artikel 7, lid 1, van de richtlijn is het in de Lid-Staten verder niet toegestaan, het in de handel brengen van kosmetische produkten die beantwoorden aan de voorschriften van de richtlijn, te weigeren, te verbieden of te beperken : ingevolge lid 2 is de enige uitzondering daarop, dat de Lid-Staten kunnen eisen, dat bepaalde vermeldingen als bedoeld in artikel 6, lid 1, in hun landstaal zijn gesteld .

17 De lijst van die vermeldingen is derhalve uitputtend; een Lid-Staat mag dus niet de vermelding verlangen van in de richtlijn niet uitdrukkelijk genoemde kwalitatieve en kwantitatieve gegevens betreffende de in de opmaak van de kosmetische produkten genoemde stoffen .

18 Een dergelijke eis zou immers de intracommunautaire handel belemmeren doordat de verpakking van in bepaalde Lid-Staten rechtmatig in de handel gebrachte produkten zou moeten worden gewijzigd . Een in een van die Lid-Staten gevestigde groothandelaar zou bij de uitvoer van kosmetische produkten naar een andere Lid-Staat zelfs moeilijkheden kunnen ondervinden wanneer die Lid-Staat de betrokken vermelding verlangt, maar de fabrikant weigert aan de groothandelaar de nodige informatie te verschaffen .

19 Ook uit artikel 6, lid 2, van de richtlijn, volgens hetwelk de Lid-Staten alle nodige maatregelen treffen om te waarborgen dat bij het etiketteren en ten verkoop aanbieden de tekst, de benamingen, merken en afbeeldingen en andere tekens niet worden gebruikt om aan de kosmetische produkten kenmerken toe te schrijven die deze niet bezitten, volgt niet dat de Lid-Staten de vermelding van in de richtlijn niet genoemde gegevens op de etikettering of verpakking van die produkten kunnen verlangen .

20 Voorts kan de aan artikel 6, lid 2, van de richtlijn ten grondslag liggende consumentenbescherming met minder grote beperkingen van de intracommunautaire handel worden bereikt . Een vergelijking van de desbetreffende nationale bepalingen laat zien, dat in enkele Lid-Staten een algeheel verbod geldt op vermeldingen die tot misleiding van de consument kunnen leiden . Niet is aangetoond, dat een dergelijk algemeen verbod voor dat doel ontoereikend is .

21 Mitsdien moet de eerste vraag aldus worden beantwoord, dat artikel 6, lid 2, van richtlijn 76/768 zich ertegen verzet, dat een nationale regeling de vermelding verlangt van de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens betreffende de stoffen die op de verpakking, in de reclame of in de naam van onder de richtlijn vallende kosmetische produkten worden genoemd .

De tweede vraag

22 Deze vraag strekt in wezen ertoe, te vernemen of artikel 6, lid 1, sub a, van de richtlijn een Lid-Staat verbiedt, te verlangen dat in het geval van ingevoerde, door een in de Gemeenschap gevestigde fabrikant geproduceerde kosmetische produkten, de naam van de in die Lid-Staat gevestigde onderneming die voor het in de handel brengen van die produkten verantwoordelijk is, op de verpakking, de recipiënt of het etiket wordt vermeld .

23 Uit de bewoordingen van artikel 6, lid 1, sub a, van de richtlijn blijkt duidelijk, dat enkel wordt geëist de vermelding van de fabrikant van het kosmetische produkt of van de persoon die voor het in de handel brengen verantwoordelijk is, voor zover een van beiden in de Gemeenschap is gevestigd .

24 Het is een Lid-Staat derhalve niet toegestaan, te verlangen dat in het geval van ingevoerde, door een in de Gemeenschap gevestigde fabrikant vervaardigde produkten, de in die Lid-Staat gevestigde groothandelaar die voor het in de handel brengen van die produkten verantwoordelijk is, op de verpakking, de recipiënt of het etiket wordt vermeld .

25 Daarbij is niet van belang, dat de Lid-Staat enkel verlangt dat de naam van de groothandelaar na de invoer maar vóór de verkoop aan de consument op de buitenste verpakking wordt aangebracht, zodat de verpakking niet behoeft te worden geopend .

26 Ook een dergelijke verplichting bemoeilijkt de afzet van de produkten en vormt daardoor een handelsbelemmering die de richtlijn beoogt weg te nemen .

27 Mitsdien moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat artikel 6, lid 1, sub a, van de richtlijn een Lid-Staat verbiedt, te verlangen dat in het geval van ingevoerde, door een in de Gemeenschap gevestigde fabrikant vervaardigde kosmetische produkten de naam van de in die Lid-Staat gevestigde onderneming die voor het in de handel brengen van die produkten verantwoordelijk is, op de verpakking, de recipiënt of het etiket wordt vermeld .

28 Aangezien de richtlijn een volledige harmonisering van de nationale bepalingen inzake verpakking en etikettering van kosmetische produkten tot stand heeft gebracht, behoeft niet te worden geantwoord op de door de verwijzende rechter gestelde vraag over de uitlegging van artikel 30 EEG-Verdrag .

HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde kamer ),

uitspraak doende op de door het Landgericht Koeln bij beschikking van 4 mei 1988 gestelde vragen, verklaart voor recht :

1 ) Artikel 6, lid 2, van richtlijn 76/768 van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake kosmetische produkten, verzet zich ertegen, dat een nationale regeling de vermelding verlangt van de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens betreffende de stoffen die op de verpakking, in de reclame of in de naam van onder de richtlijn vallende kosmetische produkten worden genoemd .

2 ) Artikel 6, lid 1, sub a, van de richtlijn verbiedt een Lid-Staat, te verlangen dat in het geval van ingevoerde, door een in de Gemeenschap gevestigde fabrikant vervaardigde kosmetische produkten de naam van de in die Lid-Staat gevestigde onderneming die voor het in de handel brengen van die produkten verantwoordelijk is, op de verpakking, de recipiënt of het etiket wordt vermeld .

1 . In antwoord op vragen die erop zijn gericht de nationale rechter in staat te stellen de verenigbaarheid van het nationale recht met het gemeenschapsrecht te beoordelen, kan het Hof die rechter de uitleggingsgegevens verschaffen die hem in staat zullen stellen de voor hem opgeworpen rechtsvraag op te lossen . Hetzelfde geldt wanneer het erom gaat te oordelen of het recht van een andere Lid-Staat dan die waartoe de verwijzende rechter behoort, in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht .

2 . Richtlijn 76/768 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake kosmetische produkten heeft een uitputtende harmonisering van de nationale bepalingen inzake verpakking en etikettering van kosmetische produkten tot stand gebracht, zodat :

- artikel 6, lid 2, van de richtlijn, volgens hetwelk de Lid-Staten alle mogelijke maatregelen treffen om te waarborgen dat bij het etiketteren en ten verkoop aanbieden de tekst, de benamingen, merken en afbeeldingen en andere tekens niet worden gebruikt om aan de kosmetische produkten kenmerken toe te schrijven die deze niet bezitten, zich ertegen verzet dat een nationale regeling de vermelding verlangt van de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens betreffende de stoffen die op de verpakking, in de reclame of in de naam van onder de richtlijn vallende kosmetische produkten worden genoemd;

- artikel 6, lid 1, sub a, volgens hetwelk de Lid-Staten alle nodige maatregelen treffen opdat kosmetische produkten slechts in de handel kunnen worden gebracht indien op de verpakking, de recipiënt of het etiket ervan inzonderheid de naam of de handelsnaam en het adres of de maatschappelijke zetel van de in de Gemeenschap gevestigde fabrikant of persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het kosmetische produkt, zijn vermeld, een Lid-Staat verbiedt, te verlangen dat in het geval van ingevoerde, door een in de Gemeenschap gevestigde fabrikant vervaardigde kosmetische produkten de naam van de in die Lid-Staat gevestigde onderneming die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van die produkten, op de verpakking, de recipiënt of het etiket wordt vermeld .

++++

1 . Prejudiciële vragen - Bevoegdheid van Hof - Vraag die nationale rechter in staat moet stellen, verenigbaarheid van wetgeving van andere Lid-Staat met gemeenschapsrecht te beoordelen - Vraag waarop antwoord kan worden gegeven

( EEG-Verdrag, artikel 177 )

2 . Harmonisatie van wetgevingen - Kosmetische produkten - Verpakking en etikettering - Richtlijn 76/768 - Uitputtende harmonisatie - Nationale regeling waarbij niet in richtlijn voorziene vermeldingen worden geëist - Ontoelaatbaarheid

( Richtlijn 76/768 van de Raad, artikel 6, leden 1, sub a, en 2 )

Kosten

29 De kosten door het Koninkrijk Spanje, de Italiaanse Republiek en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

In zaak C-150/88,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Landgericht Koeln, in het aldaar aanhangig geding tussen

Kommanditgesellschaft in Firma Eau de Cologne & Parfuemerie-Fabrik Glockengasse Nr . 4711, te Koeln,

en

Provide SRL, te Brembate Sopra,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van richtlijn 76/768 van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake kosmetische produkten ( PB 1976, L 262, blz . 169 ),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde kamer ),

samengesteld als volgt : C . N . Kakouris, kamerpresident, F . A . Schockweiler, T . Koopmans, G . F . Mancini en T . F . O' Higgins, rechters,

advocaat-generaal : M . Darmon

griffier : J.-G . Giraud

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door :

- verzoekster in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door E . Ph . Krings, advocaat,

- verweerster in het hoofdgeding, bij de mondelinge behandeling vertegenwoordigd door C . Eidam, advocaat,

- het Koninkrijk Spanje, bij de mondelinge behandeling vertegenwoordigd door R . Silva de Lapuerta, als gemachtigde,

- de Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door I . M . Braguglia, avvocato dello stato,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J . Sack, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 27 juni 1989,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 juli 1989,

het navolgende

Arrest