Home

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 juli 1989.

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 juli 1989.

1 Bij beschikking van 26 mei 1988, ingekomen ten Hove op 2 augustus daaraan volgend, heeft het Bundesverwaltungsgericht krachtens artikel 177 EEG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van enkele bepalingen van de gemeenschapsregeling inzake steunverlening aan de particuliere opslag in de sector rundvlees en met name van verordening nr . 1071/68 van de Commissie van 25 juli 1968 houdende uitvoeringsbepalingen betreffende de toekenning van steun aan de particuliere opslag in de sector rundvlees ( PB 1968, L 180, blz . 19 ), verordening nr . 2778/74 van de Commissie van 31 oktober 1974 houdende toekenning van een van tevoren vastgesteld steunbedrag aan de particuliere opslag in de sector rundvlees ( PB 1974, L 294, blz . 73 ), verordening nr . 1860/75 van de Commissie van 18 juli 1975 betreffende de verlening van steun voor de particuliere opslag in de sector rundvlees ( PB 1975, L 188, blz . 30 ), verordening nr . 2711/75 van de Commissie van 24 oktober 1975 houdende toekenning van een van tevoren forfaitair vastgesteld steunbedrag aan de particuliere opslag in de sector rundvlees ( PB 1975, L 274, blz . 27 ), en verordening nr . 1500/76 van de Commissie van 25 juni 1976 houdende toekenning van een vooraf forfaitair vastgesteld steunbedrag voor de particuliere opslag in de sector rundvlees ( PB 1976, L 167, blz . 31 ).

2 Deze vragen zijn gerezen in een geschil tussen verzoekster in het hoofdgeding, Casa Fleischhandels-GmbH ( hierna : Casa ), een onderneming die zich bezighoudt met de handel in vlees, en de Bundesanstalt fuer landwirtschaftliche Marktordnung ( hierna : BALM ), het Duitse interventiebureau voor landbouwprodukten .

3 Blijkens de processtukken had Casa tussen november 1974 en juli 1976 met de BALM diverse contracten gesloten met het oog op de toekenning van steun aan de particuliere opslag van rundvlees . Na controles die zij na de uitbetaling van de steun verrichtte, stelde de BALM vast, dat Casa met betrekking tot drie van die contracten de door de toepasselijke gemeenschapsregeling gestelde voorwaarden voor steunverlening niet ten volle in acht had genomen .

4 Ten aanzien van één contract, dat gesloten was in het kader van verordening nr . 2711/75 van 24 oktober 1975, stelde de BALM vast, dat de door Casa ingeslagen hoeveelheid vlees, dat afkomstig was van dieren die binnen de reglementaire termijn waren geslacht, minder bedroeg dan 90 % van de contractueel overeengekomen hoeveelheid en dat ingevolge artikel 9, lid 3, sub b, van die verordening dus niet het gehele steunbedrag had mogen worden uitbetaald . Ten aanzien van de twee andere contracten, die gesloten waren in het kader van verordening nr . 1500/76 van 25 juni 1976, constateerde de BALM, dat een bepaalde hoeveelheid vlees meer dan zes dagen na het slachten van de dieren was ingeslagen, zulks in strijd met de termijnregeling van verordening nr . 1071/68 van 25 juli 1968, ten opzichte waarvan verordening nr . 1500/76 naar het oordeel van de BALM geen afwijking bevatte . Het met deze hoeveelheid vlees overeenkomende gedeelte van de steun zou derhalve ten onrechte zijn uitbetaald .

5 Na de afwijzing van haar bezwaarschrift tegen de terugvorderingsnota' s van de BALM wendde Casa zich tot het Verwaltungsgericht . Dit verwierp het beroep voor zover het de terugvordering met betrekking tot het eerste van de genoemde contracten betrof, doch het vernietigde de terugvorderingsnota' s met betrekking tot de twee andere contracten, op grond dat de in verordening nr . 1071/68 voorziene termijn van zes dagen bij verordening nr . 2711/75 was verlengd tot tien dagen en deze nieuwe termijn door verordening nr . 1500/76 was gehandhaafd .

6 In het door beide partijen ingestelde beroep vernietigde het Hessische Verwaltungsgerichtshof het vonnis voor zover Casa daarbij in het gelijk was gesteld, met bevestiging ervan voor het overige . Daarmee waren de oorspronkelijke vorderingen van Casa volledig afgewezen .

7 Onder deze omstandigheden heeft het Bundesverwaltungsgericht op Casa' s beroep tot "Revision" besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen :

" 1 ) Moet het begrip 'de ingeslagen hoeveelheid' in artikel 9, lid 3, eerste zin, van verordening ( EEG ) nr . 2711/75 van de Commissie van 24 oktober 1975 aldus worden uitgelegd, dat daaronder enkel de voor steun in aanmerking komende ingeslagen hoeveelheid moet worden verstaan?

2 ) Welke juridische verhouding bestaat er tussen de hierna genoemde bepalingen :

a ) Is de regeling in artikel 2, lid 2, van verordening ( EEG ) nr . 1071/68 van de Commissie van 25 juli 1968 (' ten hoogste zes dagen tevoren' )

aa ) ofwel in het bijzonder voor de toekenning van een tevoren forfaitair vastgesteld steunbedrag door de afwijkende regeling in artikel 5 van verordening ( EEG ) nr . 2778/74 van de Commissie van 31 oktober 1974 (' ten hoogste tien dagen voordien' ),

bb ) ofwel in het algemeen door de afwijkende regeling in artikel 5 van verordening ( EEG ) nr . 1860/75 van de Commissie van 18 juli 1975 (' ten hoogste tien dagen voordien' ),

afgeschaft en daardoor geheel of gedeeltelijk buiten werking getreden?

b ) Is voornoemde regeling in artikel 5 van verordening ( EEG ) nr . 2778/74

aa ) ofwel door de identieke regeling in artikel 5 van verordening ( EEG ) nr . 2711/75 van de Commissie van 24 oktober 1975 (' ten hoogste tien dagen voordien' )

bb ) ofwel door verordening ( EEG ) nr . 1500/76 van de Commissie van 25 juni 1976

afgeschaft?

c ) Wanneer een van de beide vragen onder b bevestigend wordt beantwoord :

Is de regeling in artikel 5 van verordening ( EEG ) nr . 2711/75 door verordening ( EEG ) nr . 1500/76 afgeschaft?

d ) Wanneer beide vragen onder a ontkennend en tegelijkertijd een van beide vragen onder b, bb, en c bevestigend worden beantwoord :

Is met de inwerkingtreding van verordening ( EEG ) nr . 1500/76 de regeling in artikel 2, lid 2, van verordening ( EEG ) nr . 1071/68 weer op de toekenning van een van tevoren forfaitair vastgesteld steunbedrag van toepassing?

3 ) Wanneer een van beide vragen onder 2, a, bevestigend of een van beide vragen onder 2, b, bb, en 2, c, ontkennend worden beantwoord :

Mochten de Lid-Staten in de krachtens artikel 1, lid 3, van verordening ( EEG ) nr . 989/68 van de Raad van 15 juli 1968 gesloten opslagcontracten in afwijking van het in een EG-verordening vastgestelde tijdsverloop van tien dagen tussen het slachten en de inslag, ook een kortere termijn van bij voorbeeld slechts zes dagen stipuleren, in dier voege dat bij overschrijding van deze kortere termijn geen recht op steunverlening zou bestaan?"

8 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, de toepasselijke gemeenschapsregeling en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

De eerste vraag

9 Met de eerste vraag wenst de nationale rechter te vernemen, of artikel 9, lid 3, van verordening nr . 2711/75 van de Commissie van 24 oktober 1975 aldus moet worden uitgelegd, dat "de ingeslagen hoeveelheid" enkel mag bestaan uit vlees dat voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van steun aan de particuliere opslag van rundvlees .

10 Artikel 9, lid 3, van verordening nr . 2711/75 bepaalt : "Voor wat betreft vlees met been, indien de ingeslagen hoeveelheid geringer is dan de hoeveelheid waarvoor het contract werd afgesloten en :

a ) ten minste 90 % van deze hoeveelheid bedraagt, wordt de steun voor de particuliere opslag evenredig verlaagd;

b ) minder dan 90 % van deze hoeveelheid bedraagt, wordt de steun voor de particuliere opslag niet betaald ."

11 Het Bundesverwaltungsgericht betwijfelt, of "de ingeslagen hoeveelheid" in de zin van genoemde bepaling uitsluitend moet bestaan uit vlees dat aan de voorwaarden voor steunverlening voldoet . Naar de letter van de bepaling zou deze vraag weliswaar ontkennend moeten worden beantwoord, doch gelet op het doel van de regeling, ware aan een bevestigende uitlegging de voorkeur te geven .

12 In haar bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wijst de Commissie erop, dat een beslissing niet mogelijk is wanneer men uitsluitend afgaat op de bewoordingen van de betrokken bepaling; doel en strekking ervan zouden echter pleiten voor een bevestigend antwoord op de vraag .

13 Verordening nr . 1071/68 van de Commissie van 25 juli 1968, die uitvoeringsbepalingen bevat betreffende de toekenning van steun aan de particuliere opslag in de sector rundvlees, bepaalt in artikel 3, lid 1, dat het tussen de particuliere opslaghouder en het interventiebureau gesloten contract met name "de hoeveelheid van het produkt dat wordt opgeslagen" dient te vermelden; volgens artikel 3, lid 2, moet dit contract de particuliere opslaghouder verplichten, "de overeengekomen hoeveelheid van het betreffende produkt ... in te slaan en op te slaan ..." Artikel 3, lid 4, bepaalt voorts, dat "aan de verplichting tot opslag van de overeengekomen hoeveelheid wordt geacht te zijn voldaan indien ten minste 90 % en ten hoogste 110 % van de overeengekomen hoeveelheid werd ingeslagen en opgeslagen ".

14 Het uit te leggen artikel 9 is in verordening nr . 2711/75, betreffende een speciaal steunprogramma, opgenomen om duidelijk te maken wat de gevolgen zijn wanneer deze verplichting niet wordt nageleefd .

15 Dit artikel moet waarborgen, dat de handelaar die de steun ontvangt, zich houdt aan zijn verplichting de met het interventiebureau contractueel overeengekomen hoeveelheid vlees in te slaan en op te slaan; komt hij deze verplichting niet na, dan wordt hij ingevolge dit artikel bestraft met het gedeeltelijke of volledige verlies van de steun .

16 Systematiek en doel van deze regeling dwingen ertoe, de woorden "de ingeslagen hoeveelheid" aldus uit te leggen, dat het in het kader van de communautaire steunregeling enkel is toegestaan, vlees op te slaan dat voor toekenning van steun in aanmerking komt .

17 Nu dus het opslagcontract slechts vlees kan betreffen dat voor steun in aanmerking komt, mag bij de controle of de particuliere opslaghouder zich aan de overeengekomen hoeveelheden heeft gehouden, enkel rekening worden gehouden met de daadwerkelijk ingeslagen hoeveelheid vlees die voor steun in aanmerking komt .

18 Bovendien zou de verplichting de contractueel overeengekomen hoeveelheid in te slaan, in de praktijk zonder sanctie blijven, wanneer de particuliere opslaghouder aan de sanctie zou kunnen ontkomen door een eventueel tekort aan voor steun in aanmerking komend vlees eenvoudig aan te vullen met vlees dat er niet voor in aanmerking komt . De opslaghouder zou zo dan ook artikel 2 van verordening nr . 2711/75 kunnen ontduiken, dat, door te bepalen dat de minimumhoeveelheid per contract vijftig ton moet bedragen, wil voorkomen dat de normale particuliere opslag door de Gemeenschap zou worden gefinancierd .

19 Ten slotte heeft artikel 9, lid 3, sub a, van verordening nr . 2711/75, dat voorziet in een evenredige verlaging van de steun wanneer de ingeslagen hoeveelheid minder is dan de hoeveelheid waarvoor het contract werd afgesloten, alleen zin bij deze uitlegging van het begrip "de ingeslagen hoeveelheid ". Men kan immers bezwaarlijk aannemen, dat bij de berekening van de steun op deze wijze met de werkelijk ingeslagen hoeveelheid rekening zou worden gehouden, wanneer deze, zij het ook gedeeltelijk, uit niet voor steun in aanmerking komend vlees kon bestaan .

20 Op de eerste vraag moet mitsdien worden geantwoord, dat artikel 9, lid 3, van verordening nr . 2711/75 van de Commissie van 24 oktober 1975 aldus moet worden uitgelegd, dat "de ingeslagen hoeveelheid" enkel kan bestaan uit vlees dat voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van steun aan de particuliere opslag in de sector rundvlees .

De tweede vraag

21 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, hoe de diverse verordeningen inzake steun voor de particuliere opslag in de sector rundvlees zich tot elkaar verhouden, of artikel 2, lid 2, van verordening nr . 1071/68 van de Commissie van 25 juli 1968 - luidende : "Voor steunverlening aan particuliere opslag komen slechts in aanmerking produkten afkomstig van dieren die ten hoogste zes dagen tevoren geslacht zijn" - is afgeschaft bij verordening nr . 2778/74 van de Commissie van 31 oktober 1974, bij verordening nr . 1860/75 van de Commissie van 18 juli 1975 dan wel bij verordening nr . 2711/75 van de Commissie van 24 oktober 1975, en of het van toepassing was op steun verleend onder vigeur van verordening nr . 1500/76 van de Commissie van 25 juni 1976 .

22 Het Bundesverwaltungsgericht stelt vast, dat artikel 5 van verordening nr . 2778/74, in afwijking van voornoemde bepaling van verordening nr . 1071/68, de termijn die maximaal mag verlopen tussen het slachten van de dieren en het inslaan van de van deze dieren afkomstige produkten, tot tien dagen had verlengd . Deze verlenging was in verordening nr . 1860/75 gehandhaafd en vervolgens nogmaals in verordening nr . 2711/75 . In de considerans van verordening nr . 1500/76 werd opnieuw gewezen op de noodzaak tot aanpassing van sommige in verordening nr . 1071/68 voorziene voorwaarden, waaronder die betreffende het tijdsverloop tussen het slachten en het inslaan . Het dispositief van verordening nr . 1500/76 bevatte echter met betrekking tot dit tijdsverloop geen enkele bepaling waaruit men zou kunnen afleiden, dat de in de verordeningen nrs . 2778/74, 1860/75 en 2711/75 voorziene termijn van tien dagen niet meer gold .

23 Zoals de Commissie voor het Hof heeft uiteengezet, bepaalt verordening nr . 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees ( PB 1968, L 148, blz . 24 ), zoals gewijzigd bij verordening nr . 2822/72 van de Raad van 28 december 1972 ( PB 1972, L 298, blz . 1 ), in artikel 8, lid 2, dat de uitvoeringsbepalingen voor de steun aan de particuliere opslag door de Commissie worden vastgesteld volgens de zogenoemde beheerscomitéprocedure, en in artikel 6, lid 5, sub b, dat het besluit tot het nemen van bepaalde interventiemaatregelen en de beëindiging van hun toepassing door de Commissie volgens dezelfde procedure wordt genomen .

24 Op grond van genoemd artikel 8, lid 2, heeft de Commissie verordening nr . 1071/68 vastgesteld, die de uitvoeringsbepalingen voor de toekenning van steun aan de particuliere opslag in de sector rundvlees bevat . Deze algemene bepalingen, waarvan de toepassing in de tijd niet is beperkt, gelden in beginsel voor alle steunmaatregelen van deze aard; de enige, in casu niet terzake doende uitzondering betreft steun "welke geheel of gedeeltelijk wordt toegekend in de vorm van toepassing der bepalingen van artikel 14, lid 3, sub b, aa, van verordening nr . 805/68 ".

25 Op deze wijze zijn verder ook de door de verwijzende rechter genoemde verordeningen van de Commissie nrs . 2778/74, 1860/75, 2711/75 en 1500/76 tot stand gekomen . Elk van deze verordeningen, die met name op artikel 6, lid 5, sub b, van verordening nr . 805/68 gebaseerd waren, regelde de uitvoering en de bijzonderheden van een bepaald steunprogramma, bedoeld om gedurende een bepaalde periode het hoofd te bieden aan een bepaalde situatie op de rundvleesmarkt . De gelding van deze verordeningen eindigde door de vaststelling van, respectievelijk, de verordeningen van de Commissie nrs . 776/75 van 25 maart 1975 ( PB 1975, L 77, blz . 20 ), 2698/75 van 23 oktober 1975 ( PB 1975, L 273, blz . 26 ), 3194/75 van 5 december 1975 ( PB 1975, L 316, blz . 16 ) en 1924/76 van 3 augustus 1976 ( PB 1976, L 210, blz . 15 ), waarin was bepaald dat zij slechts tot een bepaald tijdstip golden .

26 Uit het voorgaande volgt dat, steeds wanneer de op een bepaalde situatie afgestemde verordeningen nrs . 2778/74, 1860/75 en 2711/75 op sommige punten afweken van de bepalingen van verordening nr . 1071/68 - wat mogelijk was, omdat ze ook op grond van artikel 8, lid 2, van verordening nr . 805/68 waren vastgesteld -, deze afwijkingen slechts golden gedurende de periode waarin die verordeningen van toepassing waren . Zij schaften verordening nr . 1071/68 niet af, en konden een dergelijke werking ook niet hebben, maar "weken" er slechts van "af ".

27 Wat met name de termijn betreft die tussen het slachten en het inslaan van de produkten maximaal mag verlopen, deze is in artikel 2, lid 2, van verordening nr . 1071/68 vastgesteld op zes dagen . In de verordeningen nrs . 2778/74, 1860/75 en 2711/75 werd deze termijn, in afwijking van genoemd artikel 2, lid 2, tot tien dagen verlengd "om de opslag te vergemakkelijken ".

28 Zoals zojuist uiteengezet, raakten deze afwijkende bepalingen op hetzelfde tijdstip buiten toepassing als de verordeningen waarin ze stonden; de in verordening nr . 1071/68 neergelegde termijn van zes dagen werd er dus niet door afgeschaft .

29 Deze termijn bleef dus verder van toepassing op de onder vigeur van verordening nr . 1500/76 verleende steun, daar in het dispositief van deze verordening geen enkele bepaling voorkwam die op dit punt van verordening 1071/68 afweek .

30 Aan deze conclusie wordt ook niet afgedaan door de in de verwijzingsbeschikking vermelde omstandigheid, dat de considerans van de Duitse versie van verordening nr . 1500/76 een overweging bevatte waarin in dezelfde bewoordingen als in de considerans van de verordeningen nrs . 2778/74, 1860/75 en 2711/75 voorkwamen, werd gewezen op de noodzaak tot aanpassing van sommige in verordening nr . 1071/68 vastgestelde voorwaarden, waaronder die betreffende het tijdsverloop tussen het slachten en de inslag .

31 Een overweging van een verordening kan weliswaar duidelijkheid geven over de uitlegging van een rechtsvoorschrift, maar kan zelf niet zo een voorschrift zijn . Bovendien komt bedoelde overweging in geen enkele andere taalversie van verordening nr . 1500/76 voor .

32 Gelet op het voorafgaande, moet mitsdien op de tweede vraag worden geantwoord, dat artikel 2, lid 2, van verordening nr . 1071/68 van de Commissie van 25 juli 1968 noch is afgeschaft door verordening nr . 2778/74 van de Commissie van 31 oktober 1974 noch door verordening nr . 1860/75 van de Commissie van 18 juli 1975 of door verordening nr . 2711/75 van de Commissie van 24 oktober 1975, en dat, waar in verordening nr . 1500/76 van de Commissie van 25 juni 1976 een afwijkende bepaling ontbreekt, genoemd artikel van toepassing was op steun die onder vigeur van deze laatste verordening werd toegekend .

De derde vraag

33 Naar uit de verwijzingsbeschikking blijkt, wenst de nationale rechter met deze vraag in wezen te vernemen, of de Lid-Staten, ingeval de maximumtermijn tussen het slachten en de inslag, die gold voor steun verleend onder vigeur van verordening nr . 1500/76, tien dagen moest bedragen, mochten voorschrijven, dat in de tussen de particuliere opslaghouders en het bevoegde interventiebureau gesloten contracten een andere en met name een kortere termijn moest worden voorzien .

34 Gelet op het antwoord op de tweede vraag, kan beantwoording van deze vraag achterwege blijven .

HET HOF VAN JUSTITIE ( Derde kamer ),

uitspraak doende op de door het Bundesverwaltungsgericht bij beschikking van 26 mei 1988 gestelde vragen, verklaart voor recht :

1 ) Artikel 9, lid 3, van verordening nr . 2711/75 van de Commissie van 24 oktober 1975 moet aldus worden uitgelegd, dat "de ingeslagen hoeveelheid" enkel kan bestaan uit vlees dat voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van steun aan de particuliere opslag in de sector rundvlees .

2 ) Artikel 2, lid 2, van verordening nr . 1071/68 van de Commissie van 25 juli 1968 is noch afgeschaft door verordening nr . 2778/74 van de Commissie van 31 oktober 1974 noch door verordening 1860/75 van de Commissie van 18 juli 1975 of door verordening nr . 2711/75 van de Commissie van 24 oktober 1975, en waar in verordening nr . 1500/76 van de Commissie van 25 juni 1976 een afwijkende bepaling ontbreekt, was genoemd artikel van toepassing op steun die onder vigeur van deze laatste verordening werd toegekend .

1 . Artikel 9, lid 3, van verordening nr . 2711/75 houdende toekenning van een van te voren forfaitair vastgesteld steunbedrag voor de particuliere opslag in de sector rundvlees, moet aldus worden uitgelegd, dat de "ingeslagen hoeveelheid" enkel kan bestaan uit vlees dat voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van steun .

2 . Artikel 2, lid 2, van verordening nr . 1071/68 houdende uitvoeringsbepalingen betreffende de toekenning van steun aan de particuliere opslag in de sector rundvlees, dat de termijn vaststelt die maximaal mag verlopen tussen het slachten van de dieren en het inslaan van het vlees, is noch afgeschaft door verordening nr . 2778/74, noch door verordening nr . 1860/75 of door verordening nr . 2711/75, en waar in verordening nr . 1500/76 een afwijkende bepaling ontbreekt, was genoemd artikel van toepassing op steun die onder vigeur van deze laatste verordening werd toegekend .

++++

1 . Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Rundvlees - Steun aan particuliere opslag - Toekenningsvoorwaarden - "Ingeslagen hoeveelheid" - Begrip

( Verordening nr . 2711/75 van de Commissie, artikel 9, lid 3 )

2 . Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Rundvlees - Steun aan particuliere opslag - Toekenningsvoorwaarden - Maximumtermijn tussen slachten en inslag - Toepasselijke bepalingen van verordening

( Verordeningen van de Commissie nr . 1071/68, artikel 2, lid 2, en nrs . 2778/74, 1860/75, 2711/75 en 1500/76 )

Kosten

35 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

In zaak 215/88,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Bundesverwaltungsgericht, in het aldaar aanhangig geding tussen

Casa Fleischhandels-GmbH

en

Bundesanstalt fuer landwirtschaftliche Marktordnung,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van enkele bepalingen van de gemeenschapsregeling inzake steunverlening aan de particuliere opslag in de sector rundvlees,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE ( Derde kamer ),

samengesteld als volgt : F . Grévisse, kamerpresident, J . C . Moitinho de Almeida en M . Zuleeg, rechters,

advocaat-generaal : J . Mischo

griffier : D . Louterman, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur D . Booss,

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 28 juni 1989,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van dezelfde datum,

het navolgende

Arrest