Home

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 3 juli 1990.

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 3 juli 1990.

1 Bij beschikking van 22 september 1988, ingekomen ten Hove op 19 oktober daaraanvolgend, heeft het Bundesgerichtshof krachtens het protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken ( hierna : het "Executieverdrag "), twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 27, sub 2, van genoemd Verdrag .

2 Deze vragen zijn gerezen in een bij het Bundesgerichtshof aanhangig geding tussen Isabelle Lancray SA, een te Neuilly-sur-Seine ( Frankrijk ) gevestigde vennootschap naar Frans recht ( hierna : "Isabelle Lancray "), en Peters und Sickert KG ( hierna : "Peters und Sickert "), een commanditaire vennootschap naar Duits recht gevestigd te Essen ( Bondsrepubliek Duitsland ).

3 Blijkens het dossier knoopten partijen in hoofdgeding bij overeenkomst van 2 november 1983 zakelijke betrekkingen aan, waarop zij het Frans recht van toepassing verklaarden en waarvoor zij het tribunal de commerce te Nanterre als bevoegde rechter aanwezen . Isabelle Lancray zag zich door een reeks moeilijkheden genoopt een rechtsgeding tegen Peters und Sickert in te stellen . Op 18 juli 1986 verkreeg zij van het Amtsgericht Essen een uitspraak in kort geding waarbij Peters und Sickert verbod werd opgelegd nog goederen van het merk "Isabelle Lancray" uit haar voorraden aan derden te verkopen of te leveren . Op 30 juli 1986 wendde Isabelle Lancray zich tot het tribunal de commerce te Nanterre, waar zij naast bevestiging van de door het Amtsgericht Essen opgelegde maatregelen ook andere maatregelen vorderde . Diezelfde dag zond de bevoegde Franse autoriteit de president van het Landgericht Essen op verzoek van Isabelle Lancray de in het Frans gestelde dagvaarding waarbij Peters und Sickert voor de terechtzitting van het Franse gerecht van 18 november 1986 werd opgeroepen, met het verzoek deze dagvaarding aan Peters und Sickert te betekenen en de Franse autoriteit een bewijs van betekening toe te zenden .

4 In het bewijs van betekening van 19 augustus 1986 verklaarde de bevoegde Duitse autoriteit, dat de stukken door afgifte aan een secretaresse in het kantoor van Peters und Sickert waren betekend . Zij waren niet van een Duitse vertaling vergezeld . Een in het Frans gestelde akte van 19 september 1986 met dagvaarding voor de terechtzitting van het tribunal de commerce te Nanterre van 16 december 1986 werd Peters und Sickert bij aangetekende brief toegezonden .

5 Op 16 oktober 1986 vernietigde het Landgericht Essen op verzoek van Peters und Sickert de door Isabelle Lancray van het Amtsgericht verkregen beschikking in kort geding van 18 juli 1986 . Peters und Sickert deelde dit aan het tribunal de commerce te Nanterre mee bij brief van 11 november 1986, waarin zij zich tevens erover beklaagde, dat de dagvaardingen haar niet regelmatig waren betekend, daar zij niet van een Duitse vertaling waren vergezeld .

6 Peters und Sickert verscheen niet ter terechtzitting van 16 december 1986 en het tribunal de commerce te Nanterre wees de vordering van Isabelle Lancray toe bij vonnis van 15 januari 1987 . Dit vonnis werd Peters und Sickert op 9 maart 1987 door afgifte aan haar beherende vennoot betekend . Bij beschikking van 6 juli 1987 bepaalde het Landgericht Essen, dat het vonnis van het tribunal de commerce te Nanterre in de Bondsrepubliek Duitsland werd erkend en met betrekking tot bepaalde punten ten uitvoer mocht worden gelegd .

7 Hiertegen kwam Peters und Sickert op bij het Oberlandesgericht, stellende dat ingevolge artikel 27, sub 2, Executieverdrag het verzoek van Isabelle Lancray niet had mogen worden ingewilligd . Het Oberlandesgericht stelde Peters und Sickert in het gelijk . Tegen deze uitspraak stelde Isabelle Lancray bij het Bundesgerichtshof "Rechtsbeschwerde"-beroep in .

8 Artikel 27, sub 2, Executieverdrag, in de versie die volgens het verwijzende gerecht op het onderhavige geding van toepassing is, luidt als volgt :

"Beslissingen worden niet erkend :

...

2 ) indien het stuk dat het geding inleidt, niet regelmatig en zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was aan de verweerder, tegen wie verstek werd verleend, is betekend of is meegedeeld ."

9 Het Bundesgerichtshof is het met het Oberlandesgericht eens, dat de dagvaarding Peters und Sickert zo tijdig als met het oog op haar verdediging nodig was, is betekend . Gelijk het Oberlandesgericht is het van oordeel, dat de betekening van het stuk dat het geding inleidt, niet regelmatig was . Volgens het Bundesgerichtshof is de dagvaarding niet betekend aan de adressaat die het stuk vrijwillig aannam, doch is de betekening geschied door afgifte aan een secretaresse in het kantoor van de adressaat, met andere woorden is er gebruik gemaakt van de alternatieve betekeningswijze . Deze alternatieve betekeningswijze zou volgens de toepasselijke internationale verdragen evenwel slechts toegelaten zijn, indien het te betekenen stuk van een Duitse vertaling is vergezeld, hetgeen niet het geval was . Voorts stelt het Bundesgerichtshof vast, dat het Oberlandesgericht de nationale bepalingen inzake het zuiveren van betekeningsgebreken niet van toepassing achtte, omdat de adressaat de vreemde taal waarin het stuk was opgesteld, niet beheerste .

10 In die omstandigheden heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof van Justitie de volgende prejudiciële vragen voorgelegd :

"1 ) Kan de erkenning van een beslissing ingevolge artikel 27, sub 2, Executieverdrag ( oude versie ) worden geweigerd, indien het stuk dat het geding inleidt, weliswaar niet regelmatig, doch wel zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek is verleend, is betekend?

2 ) Wanneer een beslissing niet wordt erkend, omdat het stuk dat het geding inleidt, weliswaar voor zijn verdediging tijdig, doch niet regelmatig is betekend aan de verweerder tegen wie verstek is verleend, is de erkenning van de beslissing dan ingevolge artikel 27, sub 2, Executieverdrag ( oude versie ) ook uitgesloten, wanneer de wettelijke regeling van de staat waarvoor de erkenning wordt gevraagd, voorziet in de mogelijkheid om het gebrek in de betekening te zuiveren?"

11 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

De eerste vraag

12 De eerste vraag strekt ertoe te vernemen, of in het kader van de door het verwijzende gerecht beschreven situatie van het hoofdgeding, artikel 27, sub 2, Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd, dat een bij verstek gegeven beslissing niet mag worden erkend, wanneer het stuk dat het geding inleidt, niet regelmatig is betekend aan de verweerder tegen wie verstek is verleend, doch wel zo tijdig als met het oog op diens verdediging nodig was .

13 Voor het antwoord op deze vraag dient eerst te worden onderzocht, of dit artikel twee zelfstandige gronden voor het weigeren van de erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen bevat .

14 Zoals het Hof in zijn arrest van 16 juni 1981 ( zaak 166/80, Klomps, Jurispr . 1981, blz . 1593 ) opmerkte, stelt artikel 27, sub 2, twee voorwaarden, waarvan de eerste, inzake de regelmatigheid van de betekening, een beslissing onderstelt op basis van de wettelijke regeling van de staat van herkomst en de deze staat bindende verdragen op het gebied van betekening en mededeling van gerechtelijke stukken, terwijl de tweede voorwaarde, inzake de tijd die de verweerder nodig heeft om zich te kunnen verdedigen, een beoordeling van feitelijke aard impliceert .

15 Vervolgens dient te worden nagegaan, of deze twee voorwaarden - regelmatigheid en tijdigheid - cumulatief zijn .

16 Op basis van de bewoordingen van de bepaling in de verschillende talenversies moet deze vraag bevestigend worden beantwoord .

17 Deze uitlegging vindt ook steun in het rapport van het comité van deskundigen over het Executieverdrag ( PB 1979, C 59, blz . 1 ). Daarin wordt met betrekking tot artikel 27, sub 2, verklaard : "Wanneer de verweerder in het buitenland bij verstek is veroordeeld biedt het Verdrag hem een dubbele bescherming . Vooreerst is het nodig dat de akte regelmatig is betekend ... In de tweede plaats zal, zelfs wanneer de betekening regelmatig heeft plaatsgevonden, de erkenning kunnen worden geweigerd indien de rechter voor wie de erkenning wordt ingeroepen van mening is dat de akte aan de verweerder niet zo tijdig is overgemaakt, dat hij zijn verdediging heeft kunnen voorbereiden ".

18 Derhalve moet worden aangenomen, dat de regelmatigheid van de betekening en het vereiste dat het stuk tijdig wordt betekend, zelfstandige en cumulatieve waarborgen zijn voor de verweerder tegen wie verstek is verleend . Het ontbreken van een van deze twee waarborgen volstaat bijgevolg om de erkenning van een buitenlandse beslissing te weigeren .

19 Opgeworpen wordt, dat een regelmatige betekening niet is vereist wanneer de verweerder hoe dan ook voldoende tijd heeft gehad om zijn verdediging voor te bereiden . Volgens die uitlegging zou de regelmatigheid van de betekening slechts een weerlegbaar vermoeden scheppen dat de betekening tijdig is geschied, en zou alleen de te late betekening een echte weigeringsgrond vormen .

20 Deze opvatting kan niet worden aanvaard . Om te beginnen is zij moeilijk te verzoenen met de bewoordingen van artikel 27, sub 2, en met genoemde rechtspraak . Verder houdt zij het gevaar in, dat het vereiste van een regelmatige betekening volledig wordt uitgehold . Zo het alleen op tijdige kennisgeving zou aankomen, zouden de eisende partijen immers in de verleiding komen, de voor een regelmatige betekening voorgeschreven wegen te verlaten, terwijl de internationale verdragen de vereisten ter zake toch al sterk hebben gereduceerd . Dit zou leiden tot grote onzekerheid omtrent de effectieve betekening van het stuk en zou de eenvormige toepassing van het Executieverdrag onmogelijk maken . Ten slotte zou de verweerder dan niet met zekerheid kunnen weten, of een geding dat tot veroordeling kan leiden regelmatig is aangespannen en of het dus nodig is zijn verdediging voor te bereiden, en ook een dergelijke situatie is in strijd met de geest en het doel van het Executieverdrag .

21 Verder dient nog te worden gewezen op het arrest van 11 juni 1985 in zaak 49/84 ( Debaecker, Jurispr . 1985, blz . 1779 ) waarin het Hof overwoog, dat het Executieverdrag weliswaar volgens zijn preambule ten doel heeft de vereenvoudiging te verzekeren van de formaliteiten waaraan de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen onderworpen zijn, doch dat dit doel niet mag worden bereikt door op enigerlei wijze afbreuk te doen aan de rechten van de verdediging .

22 Uit de voorgaande overwegingen volgt, dat in geval van onregelmatige betekening, de erkenning van de buitenlandse rechterlijke beslissing moet worden geweigerd, ongeacht of de verweerder daadwerkelijk kennis heeft gehad van het stuk dat het geding inleidt .

23 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat artikel 27, sub 2, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, aldus moet worden uitgelegd, dat een bij verstek gegeven beslissing niet mag worden erkend indien het stuk dat het geding inleidt, niet regelmatig is betekend aan de verweerder tegen wie verstek is verleend, doch wel zo tijdig als met het oog op diens verdediging nodig was .

De tweede vraag

24 Met zijn tweede vraag wenst het verwijzende gerecht te vernemen, of artikel 27, sub 2, Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd, dat het gerecht van de aangezochte staat het betekeningsgebrek met toepassing van zijn nationale wettelijke regeling gezuiverd kan verklaren .

25 Vooraf zij opgemerkt, dat de kwestie of een betekeningsgebrek kan worden gezuiverd, in artikel 27, sub 2, Executieverdrag niet uitdrukkelijk is geregeld .

26 Deze vraag moet dus worden beantwoord aan de hand van de bepalingen inzake de betekening van buitenlandse beslissingen .

27 Dienaangaande moet om te beginnen worden gewezen op artikel IV ( voorheen 4 ), eerste alinea, van het in artikel 65 Executieverdrag bedoelde protocol van 27 september 1968 ( PB 1972, L 299, blz . 43 ). Daarin wordt bepaald :

"De gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken, opgemaakt op het grondgebied van een verdragsluitende staat, die medegedeeld of betekend moeten worden aan personen die zich op het grondgebied van een andere verdragsluitende staat bevinden, worden toegezonden op de wijze als is voorzien in tussen de verdragsluitende staten gesloten verdragen of overeenkomsten ."

28 Voorts heeft het Hof in zijn arrest van 15 juli 1982 ( zaak 228/81, Pendy Plastic, Jurispr . 1982, blz . 2723 ) overwogen, dat de bepalingen van het Executieverdrag, zonder de verschillende, in de Lid-Staten geldende systemen voor de betekening en de kennisgeving van gerechtelijke stukken in het buitenland te harmoniseren, de verweerder een daadwerkelijke bescherming van zijn rechten beogen te verzekeren . Daartoe werd het onderzoek of het stuk dat het geding inleidt regelmatig is betekend, zowel aan de rechter van de staat van herkomst als aan de rechter van de aangezochte staat toevertrouwd .

29 Bovendien moet worden vastgesteld, dat het Executieverdrag niet bepaalt aan de hand van welke wettelijke regeling dit onderzoek moet geschieden . Daar de voorschriften betreffende de betekening van het stuk dat het geding inleidt, deel uitmaken van de procedure voor het gerecht van de staat van herkomst, kan de vraag of de betekening regelmatig is geschied, enkel worden beantwoord aan de hand van het voor die instantie toepasselijke recht, daaronder begrepen de internationale verdragen ter zake .

30 De vraag of betekeningsgebreken kunnen worden gezuiverd, moet bijgevolg aan de hand van dat recht worden beantwoord .

31 Mitsdien moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat artikel 27, sub 2, Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd, dat de vraag of betekeningsgebreken kunnen worden gezuiverd, moet worden beantwoord aan de hand van het recht van het gerecht van herkomst, daaronder begrepen de internationale verdragen ter zake .

HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde Kamer ),

uitspraak doende op de door het Bundesgerichtshof bij beschikking van 22 september 1988 gestelde vragen, verklaart voor recht :

1 ) Artikel 27, sub 2, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd, dat een bij verstek gegeven beslissing niet mag worden erkend indien het stuk dat het geding inleidt, niet regelmatig is betekend aan de verweerder tegen wie verstek is verleend, doch wel zo tijdig als met het oog op diens verdediging nodig was .

2 ) Artikel 27, sub 2, Executieverdrag moet aldus worden uitgelegd, dat de vraag of betekeningsgebreken kunnen worden gezuiverd, moet worden beantwoord aan de hand van het recht van het gerecht van herkomst, daaronder begrepen de internationale verdragen ter zake .

1 . De twee voorwaarden die artikel 27, sub 2, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, stelt voor de erkenning van een bij verstek gegeven buitenlandse beslissing, te weten dat het stuk dat het geding inleidt, regelmatig én tijdig moet zijn betekend of meegedeeld aan de verweerder tegen wie verstek is verleend, zijn cumulatief . Dit artikel moet derhalve aldus worden uitgelegd, dat een bij verstek gegeven beslissing niet mag worden erkend indien het stuk dat het geding inleidt, niet regelmatig is betekend aan de verweerder tegen wie verstek is verleend, doch wel zo tijdig als met het oog op diens verdediging nodig was .

2 . Artikel 27, sub 2, EEG-Executieverdrag moet aldus worden uitgelegd, dat de vraag of gebreken in de betekening van het stuk dat het geding inleidt aan de verweerder tegen wie verstek is verleend, kunnen worden gezuiverd, moet worden beantwoord aan de hand van het recht van het gerecht van herkomst, daaronder begrepen de internationale verdragen ter zake .

++++

1 . Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen - Erkenning en tenuitvoerlegging - Weigeringsgronden - Geen regelmatige en tijdige betekening of mededeling van stuk dat geding inleidt, aan verweerder tegen wie verstek is verleend - Cumulatief karakter van regelmatigheids - en tijdigheidsvoorwaarde - Onregelmatige doch tijdige betekening - Weigering van erkenning

( EEG-Executieverdrag, artikel 27, sub 2 )

2 . Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen - Erkenning en tenuitvoerlegging - Weigeringsgronden - Geen regelmatige en tijdige betekening of mededeling van stuk dat geding inleidt, aan verweerder tegen wie verstek is verleend - Onderzoek van regelmatigheid van betekening door aangezochte rechter - Betekeningsgebrek dat kan worden gezuiverd - Toetsing aan recht van staat van herkomst

( EEG-Executieverdrag, artikel 27, sub 2 )

Kosten

32 De kosten door de regeringen van de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek en door de Commissie wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

In zaak C-305/88,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens het protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van het Bundesgerichtshof, in het aldaar aanhangig geding tussen

Isabelle Lancray SA, te Neuilly-sur-Seine ( Frankrijk ),

en

Peters und Sickert KG, te Essen ( Bondsrepubliek Duitsland ),

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 27, sub 2, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde Kamer ),

samengesteld als volgt : C . N . Kakouris, kamerpresident, F . A . Schockweiler, G . F . Mancini, T . F . O' Higgins en M . Díez de Velasco, rechters,

advocaat-generaal : F . G . Jacobs

griffier : J . A . Pompe, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door :

- Isabelle Lancray SA, vertegenwoordigd door H . J . Freund, advocaat te Frankfurt am Main,

- Peters und Sickert KG, vertegenwoordigd door D . Eikelau, advocaat te Duesseldorf,

- de regering van de Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door C . Boehmer als gemachtigde,

- de regering van de Franse Republiek, vertegenwoordigd door R . de Gouttes als gemachtigde,

- de regering van de Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door O . Fiumara als gemachtigde,

- de Commissie, vertegenwoordigd door F . W . Albrecht en G . Cherubini als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 28 maart 1990,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 mei 1990,

het navolgende

Arrest