Home

Beschikking van het Hof van 26 januari 1990.

Beschikking van het Hof van 26 januari 1990.

1 Bij beschikking van 24 september 1988, ingekomen bij het Hof op 2 september daaraanvolgend, heeft het Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia ( Eerste kamer ) het Hof een aantal vragen gesteld over de uitlegging van het gemeenschapsrecht, met name van de artikelen 5, 177 en 189, derde alinea, EEG-Verdrag .

2 Die vragen zijn gesteld in een geding dat zijn oorsprong vindt in een beroep, voor genoemd Tribunale ingesteld door de vennootschap Falciola Angelo en strekkende tot nietigverklaring - te zamen met alle daarmee samenhangende besluiten - van een besluit van de gemeenteraad van Pavia van 29 juli 1987 tot goedkeuring van het besluit van een aanbestedingscommissie, waarbij, na een aanbesteding in beperkte kring, een opdracht voor wegenbouwwerkzaamheden werd gegund aan het Consorzio cooperative construzioni di Bologna .

3 Volgens de verwijzingsbeschikking viel de aanbesteding, gelet op het ermee gemoeide bedrag, onder de bepalingen van 's Raads richtlijnen 71/304/EEG betreffende de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten op het gebied van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken en van de gunning van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken door bemiddeling van agentschappen of filialen, en 71/305/EEG betreffende de cooerdinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken, beide van 26 juli 1971 ( PB 1971, L 185, blz . 1 en 5 ).

4 In die omstandigheden heeft het Tribunale het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld :

"1 ) Is er thans naast het communautaire en het Italiaanse recht nog een derde ( communautair-Italiaans ) recht dat naast het communautair-Engelse, het communautair-Duitse, enzovoort bestaat en wordt gekenmerkt

a ) door het feit dat de inhoud ervan primair door het gemeenschapsrecht en secundair door het Italiaanse recht wordt bepaald ( waarbij de twee categorieën - primaire en secundaire bepalingen - één normatief geheel vormen );

b ) door het feit dat het betrekking heeft op materies die in wezen communautair zijn, maar mede via het Italiaanse recht worden geregeld?

2 ) Moeten de artikelen 189, derde alinea, 177 en 5 EEG-Verdrag aldus worden begrepen, dat de Lid-Staten bij de uitvoering van de gemeenschapsrichtlijnen ook de procesregels dienen vast te stellen die zij nodig achten om een passende rechtsbescherming te verzekeren, en daarbij verplicht zijn het bestaande rechtspraakinstrumentarium te verbeteren, of in ieder geval niet in ongunstige zin te wijzigen?

3 ) Vloeit uit het samenstel van de artikelen 5, 177 en 189, derde alinea, EEG-Verdrag op dwingende wijze voort, dat de Lid-Staten verplicht zijn ervoor te zorgen, dat geschillen, betreffende materies van 'communautair-Italiaans' recht ( dat wil zeggen materies die primair door gemeenschapsrecht en secundair door Italiaans recht worden geregeld ) worden beslecht door nationale rechters die, wat het wezen van hun rechterlijke functie betreft, gelijkstaan met het Hof van Justitie ( en dus niet 'minder rechter' zijn dan het Hof )?

4 ) ( Subsidiair ) Vloeit uit het samenstel van de artikelen 5, 177 en 189, derde alinea, EEG-Verdrag op dwingende wijze voort, dat de Lid-Staten bij de uitvoering van de gemeenschapsrichtlijnen ervoor moeten zorgen, dat de geschillen betreffende materies van 'communautair-Italiaans' recht worden beslecht door rechterlijke instanties die over 'daadwerkelijke' en niet slechts over 'schijnbare' rechtsmacht beschikken (' utilis, non inutilis jurisdictio' )?"

5 Naar uit de motivering van de verwijzingsbeschikking blijkt, wil het Tribunale met deze vier vragen in werkelijkheid een uitspraak van het Hof verkrijgen over de vraag, of de Italiaanse gerechtelijke instanties nog alle door het gemeenschapsrecht vereiste waarborgen kunnen bieden voor een bevredigende, volstrekt onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak door de nationale rechter in zijn functie van gemeenschapsrechter, ondanks de totstandkoming van de Italiaanse wet nr . 117/88 van 13 april 1988, inzake de vergoeding van schade veroorzaakt in de uitoefening van rechterlijke functies en de burgerlijke aansprakelijkheid van de magistraten ( GURI 1988, nr . 88, blz . 3 ).

6 Het Tribunale vreest immers, dat die wet "de onpartijdigheid van de rechter niet garandeert, omdat zij niet lijkt uit te sluiten dat hij schade kan lijden" Het gevolg daarvan zou zijn, dat de Italiaanse rechter, "juist omdat hij met zijn vermogen aansprakelijk zou kunnen zijn", slechts "in schijn rechter is", en "in werkelijkheid een orgaan dat er toe kan komen, anders te beslissen dan naar kennis en geweten, zulks met kennelijke schending van de gemeenschapsnormen inzake het 'wezen' van de rechterlijke functie ".

7 Gelijk de Commissie heeft opgemerkt in haar krachtens artikel 20 van 's Hofs Statuut-EEG ingediende schriftelijke opmerkingen, is de procedure van artikel 177 EEG-Verdrag een samenwerkingsinstrument voor het Hof van Justitie en de nationale rechters, door middel waarvan het Hof de nationale rechters de gegevens voor de uitlegging van het gemeenschapsrecht verschaft, die zij nodig hebben voor de beslechting van bij hen aanhangige gedingen .

8 Volgens de rechtspraak van het Hof ( zie arrest van 16.6.1981, zaak 126/80, Salonia, Jurispr . 1981, blz . 1563, r.o . 6 ) kan een verzoek van een nationale rechter slechts worden afgewezen wanneer duidelijk blijkt, dat de door die rechter gestelde vraag over de uitlegging van gemeenschapsrecht of de geldigheid van een communautair voorschrift geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding .

9 Dit is in casu het geval . De gestelde vragen houden immers geen verband met het voorwerp van het hoofdgeding, want het verzoek van het Tribunale betreft niet de uitlegging van de richtlijnen 71/304 en 71/305 van de Raad, waarover het Tribunale enkel opmerkt, dat het ze in het bij hem aanhangige geschil zal moeten toepassen . Uit de verwijzingsbeschikking zelf blijkt, dat het Tribunale zich enkel afvraagt, wat de psychologische reactie van bepaalde Italiaanse rechters zal zijn op voornoemde Italiaanse wet van 13 april 1988 . De aan het Hof gestelde prejudiciële vragen strekken er dus niet toe, een uitlegging van gemeenschapsrecht te verkrijgen, die objectief noodzakelijk is voor de uitspraak in het hoofdgeding .

10 In deze omstandigheden is het Hof kennelijk niet bevoegd om uitspraak te doen op de door het Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia gestelde vragen .

11 Mitsdien dient artikel 92 van het Reglement voor de procesvoering te worden toegepast en de onbevoegdheid van het Hof te worden vastgesteld .

HET HOF VAN JUSTITIE,

beschikt :

Het Hof is niet bevoegd de door het Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia gestelde vragen te beantwoorden .

Luxemburg, 26 januari 1990 .

De procedure van artikel 177 EEG-Verdrag is een samenwerkingsinstrument voor het Hof en de nationale rechters, door middel waarvan het Hof de nationale rechters de gegevens voor de uitlegging van het gemeenschapsrecht verschaft, die zij nodig hebben voor de beslechting van bij hen aanhangige gedingen . Een verzoek van een nationale rechter om een prejudiciële beslissing kan slechts worden afgewezen wanneer duidelijk blijkt, dat de door die rechter gestelde vraag over de uitlegging van gemeenschapsrecht of de geldigheid van een communautair voorschrift geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding .

++++

Prejudiciële vragen - Bevoegdheid van Hof - Grenzen - Kennelijk irrelevante vraag

( EEG-Verdrag, artikel 177 )

In zaak C-286/88,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Tribunale amministrativo regionale per la Lombardia, in het aldaar aanhangig geding tussen

Falciola Angelo SpA

en

Comune di Pavia,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 5, 177 en 189, derde alinea, EEG-Verdrag,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt : O . Due, president, Sir Gordon Slynn, C . N . Kakouris, F . A . Schockweiler en M . Zuleeg, kamerpresidenten, T . Koopmans, G . F . Mancini, R . Joliet, T . F . O' Higgins, J . C . Moitinho de Almeida, G . C . Rodríguez Iglesias, F . Grévisse en M . Díez de Velasco, rechters,

advocaat-generaal : F . G . Jacobs

griffier : J.-G . Giraud

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking