Home

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 20 september 1990.

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 20 september 1990.

De feiten

1 Op 5 december 1986 publiceerde het Europees Parlement ( hierna : het Parlement ) de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A ( PB 1986, Engelstalige versie, C 311, blz . 13 ) op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken en een examen, om te voorzien in het ambt van Engelstalig afdelingshoofd in de rang A 3 bij het voorlichtingsbureau te Londen . Onder het hoofd "Vergelijkend onderzoek - Aard en toelatingsvoorwaarden", vermeldde de aankondiging van vergelijkend onderzoek, dat de op het sollicitatieformulier vermelde opleiding en beroepservaring moesten worden aangetoond door bij het sollicitatieformulier bewijsstukken in de vorm van fotokopieën te voegen . Voorts was gepreciseerd : "Voor de samenstelling van hun dossier kunnen de sollicitanten in geen geval verwijzen naar stukken, sollicitatieformulieren en dergelijke die bij eerdere sollicitaties werden overgelegd ." Onder het hoofd "Indiening van sollicitaties" was bepaald : "Het sollicitatieformulier, vergezeld van de bewijsstukken inzake opleiding en beroepservaring, moet ... uiterlijk 19 januari 1987 worden verzonden . NB ( gecursiveerd ): De sollicitanten, ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschap daaronder begrepen, die niet binnen de gestelde termijn hun sollicitatieformulier alsmede alle bewijsstukken hebben ingediend, worden niet tot het vergelijkend onderzoek toegelaten ." Ten slotte was op het sollicitatieformulier het volgende vermeld : "De sollicitanten die niet binnen de gestelde termijn de bewijsstukken betreffende opleiding of andere kwalificaties hebben verzonden, worden niet toegelaten . Verwijzingen naar eerdere sollicitaties zijn niet toegestaan . NB : Indien u de bewijsstukken nog niet heeft verzonden, zij eraan herinnerd, dat de bewijsstukken van academische kwalificaties en beroepservaring uiterlijk op 19 januari 1987 in ons bezit moeten zijn ."

2 In hetzelfde nummer van het Publikatieblad was mededeling 86/C 311/05 van het Parlement opgenomen, waarin de gemeenschappelijke bepalingen van algemeen vergelijkende onderzoeken werden weergegeven . Volgens punt II 1 van die mededeling konden van de sollicitanten zo nodig aanvullende stukken en inlichtingen worden verlangd .

3 Nadat de sollicitaties waren ingediend, liet de jury van het vergelijkend onderzoek verzoeker toe . Zij wees onder meer de sollicitaties af van de heren Spence en Waters, ambtenaren van het Parlement, en de heren Elphic en Morris, wegens het geheel of gedeeltelijk ontbreken van bewijsstukken . Zeven sollicitanten, onder wie Spence, Waters, Elphic en Morris, betwistten het besluit van de jury om hen niet tot het vergelijkend onderzoek toe te laten . Na beraadslaging besloot de jury, Spence en Waters toe te laten op grond dat de vereiste bewijsstukken in hun bij het tot aanstelling bevoegde gezag berustende persoonsdossier voorkwamen .

4 Verzoeker werd tot tweemaal toe naar Londen opgeroepen voor het examen . Beide malen werd het examen uitgesteld . Ten slotte legde verzoeker het examen af op 6 oktober 1987 . Op 29 oktober 1987 werd hem meegedeeld, dat zijn naam was geplaatst op de lijst van vier kandidaten die voor de betrokken post geschikt werden geacht .

5 Op de lijst van geschikte kandidaten van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A stonden de volgende vier kandidaten : verzoeker met 72 punten, mevrouw Beck met 69 punten en de heren Spence en Waters met 63 punten . Volgens de puntenlijst had nog een vijfde sollicitant, Tate - met 58 punten -, het aantal punten behaald dat minimaal vereist was om op de lijst te worden geplaatst . Daar deze lijst evenwel niet meer dan vier geslaagden mocht bevatten, werd hij er niet op geplaatst .

6 Op 19 november 1987 nam het hoofd van de dienst Aanwerving van het Parlement, Katgerman, contact op met verzoeker en deelde hem tijdens een telefonisch onderhoud mee, dat hij vóór zijn aanstelling een medisch onderzoek moest ondergaan . De bijzonderheden van dat telefonisch onderhoud worden betwist . Bij brief van 23 november 1987 bevestigde Katgerman aan verzoeker de oproep voor het medisch onderzoek en verschafte hem alle daartoe noodzakelijke inlichtingen .

7 Op 30 november 1987 onderging verzoeker het medisch onderzoek . Bij die gelegenheid werd hij ontvangen door mevrouw Laurenti van het Directoraat-generaal personeelszaken, die hem inlichtte over de voorwaarden voor zijn aanstelling en hem het concept van zijn aanstellingsbrief liet zien .

8 Intussen hadden Elphic en Morris bij het Parlement een klacht ingediend tegen de afwijzing van hun sollicitatie . Een derde klacht werd ingediend door Trowbridge, een sollicitant die tot het vergelijkend onderzoek was toegelaten, maar niet op de lijst van geschikte kandidaten was geplaatst .

9 Op 8 december verzocht de directeur van het kabinet van de voorzitter van het Parlement de juridisch adviseur van het Parlement om advies over de vraag, of een op basis van de uitslag van dat vergelijkend onderzoek genomen aanstellingsbesluit gevaar liep te worden nietig verklaard na een door een niet-aangenomen sollicitant ingesteld beroep . Op 9 februari 1988 stelde de juridische dienst van het Parlement zijn advies op . Na onderzoek van de drie vorengenoemde klachten kwam de juridische dienst tot de conclusie, dat het tot aanstelling bevoegde gezag het recht had om, met voorbijgaan aan de uitslag van het vergelijkend onderzoek, een nieuw vergelijkend onderzoek uit te schrijven . Op 19 februari 1988 deelde de directeur van het kabinet van de voorzitter de secretaris-generaal van het Parlement mee, dat de voorzitter op basis van het advies en gelet op de rechtspraak ter zake, had besloten om, met voorbijgaan aan de uitslag van het vergelijkend onderzoek, een geheel nieuw vergelijkend onderzoek te organiseren .

10 Bij brief van 6 april 1988, ondertekend door het hoofd van de personeelsdienst, deelde het Parlement verzoeker mee, dat de voorzitter "onregelmatigheden had geconstateerd in de procedure" van het vergelijkend onderzoek, "en derhalve had besloten om niet over te gaan tot een aanstelling, maar een nieuw algemeen vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken en een examen uit te schrijven ".

11 Op 17 juni 1988 diende verzoeker krachtens artikel 90, lid 2, Ambtenarenstatuut tegen dat besluit een klacht in bij de voorzitter van het Parlement . Hij stelde in de eerste plaats, dat hij de "kandidaat ( was ) op wie de keuze is gevallen" in de zin van artikel 33, eerste alinea, van het Statuut en dat het Parlement, door de procedure van het vergelijkend onderzoek te annuleren, dat artikel had geschonden; in de tweede plaats stelde hij, dat het Parlement het vertrouwensbeginsel had geschonden; in de derde plaats, dat het de voorwaarden voor intrekking van een administratief besluit niet in acht had genomen, en in de vierde plaats, dat het zich aan misbruik van bevoegdheid had schuldig gemaakt . Hij verzocht om nietigverklaring van het bestreden besluit en erkenning van zijn recht op aanstelling op de betrokken post . Hij behield zich het recht voor om bij het Hof van Justitie een verzoek om schadevergoeding in te dienen .

12 Op 30 maart 1988 publiceerde het Parlement de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek nr . PE/41a/A, ten einde in dezelfde post te voorzien ( PB 1988, Engelstalige versie, C 82, blz . 17 ). Verzoeker nam aan dit vergelijkend onderzoek deel . Op de lijst van geschikte kandidaten van dat vergelijkend onderzoek stonden de volgende vier kandidaten : Bond met 80,5 punten, verzoeker met 73 punten, Holdsworth met 72 punten en Wood met 70,5 punten . Tate bevond zich met 66 punten wederom op de vijfde plaats . Het vergelijkend onderzoek leidde tot de aanstelling van Bond .

13 Verzoeker diende op 24 mei 1989 een tweede klacht in, gericht tegen de aanstelling van Bond .

Het procesverloop

14 Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 29 juni 1988, heeft verzoeker het onderhavige beroep ingesteld tot nietigverklaring van het bestreden besluit, tot erkenning van zijn recht op aanstelling op de betrokken post en tot vergoeding van zijn materiële en immateriële schade .

15 Een door verzoeker op dezelfde dag als het onderhavige beroep ingediend verzoek in kort geding, strekkende tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit voor zover daarbij een nieuwe aanwervingsprocedure is ingeleid in plaats van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A, is bij beschikking van de president van de Derde Kamer van het Hof van 11 juli 1988 afgewezen ( zaak 176/88 R, Jurispr . 1988, blz . 3915 ).

16 De schriftelijke procedure heeft geheel voor het Hof plaatsgevonden . Zij heeft een normaal verloop gehad, aangezien zij overeenkomstig artikel 91, lid 4, van het Statuut is opgeschort totdat aan het einde van de in artikel 90, lid 2, van het Statuut voorziene termijn een stilzwijgend besluit tot afwijzing van verzoekers eerste klacht was genomen .

17 Bij beschikking van het Hof van 15 november 1989 is de zaak overeenkomstig artikel 14 van het besluit van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen naar het Gerecht verwezen .

18 Het Gerecht ( Vijfde Kamer ) heeft op rapport van de rechter-rapporteur besloten, zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan . Op verzoek van het Gerecht heeft het Parlement de dossiers van de vergelijkende onderzoeken nrs . PE/41/A en PE/41a/A overgelegd, die verzoekers raadsman ter griffie heeft geraadpleegd .

19 Ter terechtzitting van 8 mei 1990 heeft het Gerecht kennis genomen van de precieze uitslagen van de twee vergelijkende onderzoeken, zoals die hiervóór werden uiteengezet . De president heeft de mondelinge behandeling aan het einde van de terechtzitting gesloten verklaard .

20 Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage :

1 ) het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

2 ) bijgevolg nietig te verklaren het in de brief van 6 april 1988 vervatte besluit van de voorzitter van het Europees Parlement en te erkennen, dat verzoeker recht heeft op aanstelling op grond van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A, waarbij de keuze op hem was gevallen;

3 ) verzoeker één frank als vergoeding van de geleden morele en persoonlijke schade, alsook volledige vergoeding van zijn materiële schade toe te kennen;

4 ) in elk geval verweerder te verwijzen in de kosten .

Het Parlement concludeert dat het het Gerecht behage :

1 ) hem akte te verlenen dat het zich voor de ontvankelijkheid van het beroep refereert aan het oordeel van het Gerecht;

2 ) het beroep ongegrond te verklaren;

3 ) kosten rechtens .

Het eerste onderdeel van het beroep, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de voorzitter

De ontvankelijkheid

21 Verzoeker vraagt nietigverklaring van het besluit van de voorzitter van het Parlement, dat volgens hem is neergelegd in de op 6 april 1988 aan hem gerichte brief . Allereerst moet de aard van dat besluit nader worden bepaald . In dupliek heeft het Parlement een daarop betrekking hebbend administratief dossier overgelegd . Daaruit blijkt, dat de juridische dienst van het Parlement op 9 februari 1988 een juridisch advies opstelde voor de voorzitter van het Parlement, waarin hij als zijn mening te kennen gaf, dat het tot aanstelling bevoegde gezag in verband met drie klachten het recht had om, met voorbijgaan aan de uitslag van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A, een nieuw vergelijkend onderzoek te houden . De directeur van het kabinet van de voorzitter deelde de secretaris-generaal van het Parlement bij nota van 19 februari 1988 mee, dat de voorzitter op basis van de conclusies van dat advies had besloten om, met voorbijgaan aan de uitslag van het vergelijkend onderzoek, een geheel nieuw vergelijkend onderzoek voor de betrokken post te organiseren . Conform die nota werd verzoeker er bij brief van 6 april 1988 van in kennis gesteld, dat de voorzitter, na onregelmatigheden te hebben geconstateerd in de procedure, had besloten om niet tot aanstelling over te gaan maar een nieuw vergelijkend onderzoek uit te schrijven . Het onderhavige beroep is derhalve gericht tegen het besluit van de voorzitter om, met voorbijgaan aan de uitslag van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A, een nieuw vergelijkend onderzoek uit te schrijven .

22 Het Parlement heeft de vraag opgeworpen, of de bestreden handeling niet een maatregel van algemene strekking is, die niet vatbaar is voor beroep door een particulier . Verweerder erkent evenwel, dat indien na de opstelling van een lijst van geschikte kandidaten wordt besloten om de aanwervingsprocedure niet voort te zetten, dat besluit die lijst en daarmee de kansen voor de daarop vermelde kandidaten, teniet doet . Het Parlement geeft dus zelf toe, dat een dergelijk besluit kan worden beschouwd als een bezwarend besluit voor de kandidaten die op de lijst waren geplaatst . Deze overweging heeft het Parlement doen besluiten, de ontvankelijkheid van het beroep uiteindelijk niet te betwisten .

23 Wanneer een kandidaat met gunstig gevolg aan een vergelijkend onderzoek heeft deelgenomen, impliceert zulks volgens de rechtspraak van het Hof, dat hij belang heeft bij het gevolg dat het tot aanstelling bevoegde gezag aan dit onderzoek verbindt . Nu aan die voorwaarde in casu is voldaan, kan het bestreden besluit voor verzoeker bezwarend zijn ( zie het arrest van 24 juni 1969, zaak 26/68, Fux, Jurispr . 1969, blz . 145, 153 ).

24 Bovendien heeft verzoeker binnen de in artikel 90, lid 2, van het Statuut gestelde termijn de klacht van 17 juni 1988 ingediend, waarvan de bewoordingen overeenkomen met de verschillende onderdelen van het beroep . De president van de Derde kamer van het Hof heeft in zijn beschikking in kort geding van 11 juli 1988 geoordeeld, dat indien verzoekers vordering zou worden toegewezen, de eventuele benoeming van een andere kandidaat aan het einde van de procedure nr . PE/41a/A nietig zou zijn en de eerste aanwervingsprocedure gewoon verder zou gaan als ware het bestreden besluit nooit genomen . De tweede klacht van verzoeker, van 24 mei 1989, gericht tegen de aanstelling van een andere kandidaat op de betrokken post, was dus in elk geval niet nodig . Derhalve moet worden vastgesteld, dat het eerste onderdeel van het beroep ontvankelijk is .

Ten gronde

25 Tot staving van zijn beroep heeft verzoeker vijf middelen ingeroepen : schending door het Parlement van artikel 33 van het Statuut; schending van het vertrouwensbeginsel; schending van de voorwaarden voor intrekking van administratieve besluiten; misbruik van bevoegdheid; ontoereikende en onjuiste motivering .

26 Met betrekking tot het eerste middel zoekt verzoeker steun bij de bewoordingen van artikel 33 van het Statuut, luidend als volgt : "Alvorens wordt overgegaan tot aanstelling van de kandidaat op wie de keuze is gevallen, dient deze zich te onderwerpen aan een medisch onderzoek ..." Volgens verzoeker is hij de kandidaat op wie de keuze was gevallen en hing zijn aanstelling alleen nog af van de uitslag van het medisch onderzoek . Daar de uitslag van dat onderzoek gunstig was, stond niets zijn aanstelling meer in de weg . Het contact dat Katgerman met hem opnam, was een maatregel ter uitvoering van het besluit om hem aan te stellen . In de administratie, aldus verzoeker, doen hoge functionarissen - zoals Katgerman - niet wat hun goeddunkt, zij handelen in opdracht . Daar Katgerman hem tijdens hun telefonisch onderhoud op 19 november 1987 had meegedeeld, dat de voorzitter van het Parlement "zeer snel tot afronding van deze aanstellingsprocedure wilde komen", moest verzoeker maatregelen nemen om zich zo spoedig mogelijk van zijn functie bij de Raad van Europa vrij te maken . Katgerman had hem bovendien op 15 december 1987 te kennen gegeven, dat er een zekere vertraging in de aanstellingsprocedure was opgetreden en dat het aanstellingsbesluit hem naar alle waarschijnlijkheid in de eerste helft van januari 1988 zou worden toegezonden . Alleen de uitvoeringsformaliteiten, namelijk de handtekening van de voorzitter, ontbraken nog . Onder die omstandigheden, zo besluit verzoeker, had het Parlement hem in het betrokken ambt moeten aanstellen . Ter terechtzitting heeft verzoeker voorts verklaard, dat zijn naam bovenaan de lijst van geschikte kandidaten stond .

27 Het Parlement betoogt onder verwijzing naar het arrest van het Hof van 8 juni 1988 ( zaak 135/87, Vlachou, Jurispr . 1988, blz . 2901, 2915 ), dat het tot aanstelling bevoegde gezag vrij is, een aanwervingsprocedure te sluiten . Het zou niet gebonden zijn aan de naar aanleiding van die procedure opgestelde lijst van geschikte kandidaten . Noch het door verzoeker in de betrokken procedure behaalde resultaat, noch zijn plaats op de lijst van geschikte kandidaten zouden hem recht op aanstelling geven . De verzoeker door de diensten van het Parlement gegeven inlichtingen en eventuele voorbereidende handelingen zouden de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag niet kunnen aantasten . Volgens het Parlement is de door verzoeker voorgestane uitlegging van artikel 33 van het Statuut onjuist . Volgens die bepaling heeft het medisch onderzoek plaats "alvorens wordt overgegaan" tot aanstelling . De prerogatieven van het tot aanstelling bevoegde gezag zouden niet kunnen worden aangetast door een medisch onderzoek dat enkel werd uitgevoerd om verzoekers dossier volledig te maken .

28 Aangaande het tweede middel, ontleend aan schending van het vertrouwensbeginsel, stelt verzoeker, dat geen andere kandidaat is opgeroepen voor het medisch onderzoek . Zich opnieuw beroepend op de hem door de diensten van het Parlement gegeven aanwijzingen, stelt hij, dat met het besluit van de voorzitter van het Parlement het vertrouwensbeginsel is geschonden, daar hij mocht hopen, te worden aangesteld . In repliek verzoekt hij om Katgerman op tegenspraak te horen over de telefoongesprekken die in de maanden november en december 1987 hebben plaatsgevonden . Verzoeker erkent, dat dit middel enkel kan worden ingeroepen tegen het tot aanstelling bevoegde gezag; uit artikel 21, tweede alinea, van het Statuut zou evenwel volgen, dat de verantwoordelijkheid van een ondergeschikte diens hiërarchieke meerdere niet ontheft van zijn eigen verantwoordelijkheid .

29 Het Parlement bestrijdt, dat aan verzoeker andere maatregelen zijn gesuggereerd dan die betreffende het medisch onderzoek . Verzoeker kan dus geen beroep doen op het vertrouwensbeginsel . Schending daarvan zou overigens enkel aan het tot aanstelling bevoegde gezag kunnen worden verweten . De ambtenaren die met verzoeker contact hebben gehad zouden slechts hebben gehandeld onder voorbehoud van een gunstig besluit door het tot aanstelling bevoegde gezag . Het Parlement heeft een door Katgerman ondertekende verklaring overgelegd, volgens welke deze verzoeker alleen zou hebben verzocht, een medisch onderzoek te ondergaan . Het horen van Katgerman zou derhalve geen zin hebben .

30 Met zijn derde middel stelt verzoeker, dat de voorwaarden voor intrekking van administratieve besluiten niet in acht zijn genomen . Na het medisch onderzoek was het besluit om hem aan te stellen niet meer potentieel, maar reëel . Dat besluit zou derhalve subjectieve rechten voor hem hebben geschapen, waardoor het onherroepelijk was geworden . Ook al was de aanwervingsprocedure op bepaalde punten onregelmatig, quod non, dan nog had het administratieve besluit om hem aan te stellen, slechts kunnen worden ingetrokken met inachtneming van het rechtzekerheids - en het vertrouwensbeginsel . Voorts had het Parlement een redelijke termijn in acht moeten nemen in plaats van verscheidene maanden te wachten . In repliek heeft verzoeker daaraan toegevoegd, dat het Parlement geen dwingende redenen heeft aangevoerd die annulering van het vergelijkend onderzoek zouden kunnen rechtvaardigen, zodat het de grenzen heeft overschreden die aan de eenzijdige intrekking van administratieve besluiten zijn gesteld . Voorts was de eerste procedure van het vergelijkend onderzoek reeds geannuleerd wat de datum van het examen betreft, waarna het Parlement desondanks besloot, de procedure te heropenen en met dezelfde kandidaten voort te zetten .

31 Het Parlement bestrijdt het bestaan van een administratief besluit dat subjectieve rechten heeft geschapen . Het tot aanstelling bevoegde gezag zou formeel noch feitelijk het besluit tot aanstelling van verzoeker hebben genomen . Het bestreden besluit strekte ertoe, een gebrekkige procedure van vergelijkend onderzoek af te sluiten en te annuleren, en kon geen rechten aantasten die nog niet bestonden . De eerste procedure was wat de datum van het examen betreft niet geannuleerd . In werkelijkheid, aldus het Parlement, heeft de jury het examen eenmaal verschoven, en daarna nogmaals uitgesteld met de opmerking, dat nadere mededelingen per brief zouden volgen . Die brief - van 20 juli 1987 - zou de datum van het examen definitief hebben vastgesteld op 6 oktober 1987 .

32 Tot staving van zijn vierde middel, ontleend aan misbruik van bevoegdheid, betoogt verzoeker dat de onregelmatigheden waarop het Parlement zich beroept ter rechtvaardiging van zijn besluit om het vergelijkend onderzoek te "annuleren", door de instelling niet nader zijn omschreven . Deze zouden slechts hebben gediend als voorwendsel voor de werkelijke reden voor het besluit, namelijk niet over te gaan tot verzoekers aanstelling . Verzoeker vraagt zich af, op welke gronden het Parlement de aanstellingsprocedure heeft voortgezet, tot en met het medisch onderzoek, indien dergelijke onregelmatigheden werkelijk waren begaan voordat de keuze op hem was gevallen . Hij noemt verschillende "aanwijzingen" voor misbruik van bevoegdheid : het Parlement heeft de ernst van de onregelmatigheden niet gepreciseerd; de annulering van het vergelijkend onderzoek betekent een plotselinge ommekeer van het Parlement, die op zijn minst twijfelachtig is; het personeelscomité heeft in een aan de voorzitter gerichte nota gesteld, dat bij een dergelijk besluit de uitoefening van politieke druk niet geheel kon worden uitgesloten; de latere ontwikkelingen tonen aan, dat het Parlement niet enkel de beweerde gebreken in een procedure wilde opheffen, maar in werkelijkheid de bedoeling had, verzoeker uit te sluiten .

33 In repliek heeft verzoeker voorts gesteld, dat het bestreden besluit niet overeenkomstig de in de rechtspraak van het Hof gestelde eisen voldoende met redenen was omkleed . Uit de uitslag van het tweede vergelijkend onderzoek zou blijken dat, anders dan het Parlement beweert, de bedoeling van het besluit wel degelijk was, niet tot aanstelling van verzoeker over te gaan . Ter terechtzitting heeft verzoeker voorts verwezen naar een brief van 2 juli 1988 van de voorzitter van de jury aan de voorzitter van het Parlement, die zich in het dossier van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A bevindt . Die brief is het antwoord op een advies van de juridisch adviseur, dat zich niet in het dossier bevindt . In die brief wordt de voorzitter meegedeeld, dat de jury na een uitvoerige gedachtenwisseling tot het oordeel was gekomen, dat de verschillende stukken in het dossier geen rechtvaardiging vormden voor een staking van haar werkzaamheden, die de instelling ten opzichte van derden in een zwakke positie zou plaatsen . De jury stelde daarop de datum van het examen vast op 5 en 6 oktober 1988 . Die brief vormt volgens verzoeker het bewijs, dat de hoogste autoriteit van het Parlement tijdens de procedure van het vergelijkend onderzoek heeft ingegrepen .

34 Het Parlement betwist, dat het zich aan misbruik van bevoegdheid heeft schuldig gemaakt . Overeenkomstig het arrest van het Hof van 23 oktober 1986 ( gevoegde zaken 322/85 en 323/85, Hoyer, Jurispr . 1986, blz . 3215, 3227 ) was het Parlement verplicht, het vergelijkend onderzoek bij met redenen omkleed besluit te annuleren en geheel opnieuw te beginnen . Om aan te tonen dat de persoon van verzoeker in de aarzelingen en overwegingen van het Parlement in het geheel geen rol heeft gespeeld, heeft het in bijlage bij zijn dupliek het administratieve dossier betreffende dat besluit overgelegd .

35 Wat het vijfde middel betreft stelt verzoeker in zijn verzoekschrift, dat het Parlement de beweerde onregelmatigheden van het vergelijkend onderzoek niet heeft gepreciseerd . In repliek heeft hij zich formeel op ontoereikende motivering van het bestreden besluit beroepen . Dat besluit zou geen nauwkeurige en overtuigende uiteenzetting van de beweerde onregelmatigheden bevatten . Evenmin zou worden gepreciseerd, in hoeverre de jury van het vergelijkend onderzoek onregelmatigheden zou hebben begaan die dermate ernstig waren, dat het Parlement mocht besluiten om een nieuw vergelijkend onderzoek te organiseren . Ter terechtzitting heeft verzoeker er bezwaar tegen gemaakt, dat het Parlement de indiening van de dupliek heeft afgewacht om het advies van de juridische dienst over te leggen . De vertraagde overlegging van bepaalde stukken uit het dossier zou niets veranderen aan de vaststelling rechtens, dat het bestreden besluit onvoldoende met redenen is omkleed . Voorts zou het advies van de juridische dienst van het Parlement in tegenspraak zijn met dat van de voorzitter van de jury : de klachten waarop het advies van de juridische dienst was gebaseerd, zouden annulering van het eerste vergelijkend onderzoek niet kunnen rechtvaardigen . De juridische dienst zou in zijn advies hebben miskend, dat verzoeker voor het eerste vergelijkend onderzoek als eerste was geslaagd . Het Parlement had de procedure van het vergelijkend onderzoek moeten afsluiten met de aanstelling van verzoeker .

36 Het Parlement stelt in dupliek, dat het besluit om aan de uitslag van het vergelijkend onderzoek voorbij te gaan, is genomen op 19 februari 1988, op basis van het advies van de juridische dienst van de instelling, waarvan het de conclusies heeft overgenomen . Verzoeker zou van het door hem bestreden besluit eerst kennis hebben genomen doordat hij er op 6 april 1988 van op de hoogte werd gesteld, dat de voorzitter van de instelling onregelmatigheden in de procedure van het vergelijkend onderzoek had geconstateerd . Ter terechtzitting heeft het Parlement gesteld, dat de onregelmatigheden in de procedure van het vergelijkend onderzoek het bestreden besluit rechtvaardigden . Aangezien bij het Parlement verscheidene klachten waren ingediend, meende het, dat er een ernstig risico bestond dat een op basis van de uitslag van het eerste vergelijkend onderzoek genomen aanstellingsbesluit zou worden nietig verklaard . Het bestreden besluit was derhalve, aldus het Parlement, de enige mogelijkheid om te voorkomen, dat ten onrechte van het vergelijkend onderzoek uitgesloten kandidaten beroep zouden instellen, waarvan het resultaat zeer onzeker was .

37 Het Gerecht is van oordeel, dat in de eerste plaats het middel betreffende de motivering van het bestreden besluit moet worden onderzocht .

38 Dienaangaande moet worden opgemerkt, dat artikel 42, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat ingevolge artikel 11, derde alinea, van voornoemd besluit van de Raad van 24 oktober 1988 van overeenkomstige toepassing is op de procedure voor het Gerecht, het voordragen van nieuwe middelen in de loop van het geding verbiedt, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de schriftelijke behandeling is gebleken . Het Hof heeft er in het arrest van 19 mei 1983 ( zaak 306/81, Verros, Jurispr . 1983, blz . 1755, 1764 ) evenwel op gewezen, dat een middel dat een uitwerking is van een eerder in het inleidend verzoekschrift rechtstreeks of stilzwijgend opgeworpen middel en daarmee nauw verband houdt, als ontvankelijk is te beschouwen . Hetzelfde geldt in casu voor het middel van ontoereikende motivering van het bestreden besluit, daar er in het verzoekschrift stilzwijgend een beroep op is gedaan en het nauw verband houdt met het aan misbruik van bevoegdheid ontleende middel . Bovendien zij eraan herinnerd, dat het Gerecht in ieder geval ambtshalve moet onderzoeken, of het Parlement heeft voldaan aan zijn verplichting om zijn besluit met redenen te omkleden ( zie de arresten van het Hof van 1 juli 1986, zaak 185/85, Usinor, Jurispr . 1986, blz . 2079, 2098, en 20 maart 1959, zaak 18/57, Nold, Jurispr . 1959, blz . 89, 115 ).

39 Volgens vaste rechtspraak van het Hof heeft de in artikel 25, tweede alinea, van het Statuut neergelegde verplichting om een krachtens het Statuut genomen bezwarend besluit met redenen te omkleden, zowel tot doel om de betrokkene de nodige gegevens te verschaffen om te beoordelen of het besluit gegrond is, alsook om rechterlijke toetsing mogelijk te maken ( zie arresten van 21 juni 1984, zaak 69/83, Lux, Jurispr . 1984, blz . 2447, 2467, en 13 juli 1989, zaak 108/88, Jaenicke Cendoya, Jurispr . 1989, blz . 2711, r.o . 10 ).

40 De brief van 6 april 1988, waarbij het bestreden besluit ter kennis van verzoeker werd gebracht, maakte slechts melding van "onregelmatigheden in de procedure" van het vergelijkend onderzoek . Zij bevatte geen aanwijzingen betreffende de aard van die onregelmatigheden en derhalve evenmin betreffende de redenen waarom de voorzitter van het Parlement had besloten, niet tot aanstelling over te gaan en een nieuw vergelijkend onderzoek uit te schrijven . Ten einde verzoeker in staat te stellen te beoordelen, of dat besluit een gebrek vertoonde op grond waarvan de wettigheid ervan kon worden betwist, had het Parlement hem nadere gegevens moeten verschaffen over de aard van die onregelmatigheden . Voorts zou het Gerecht niet in staat zijn geweest om enkel op basis van die brief, het betrokken besluit aan rechterlijke toetsing te onderwerpen . Het feit dat het besluit was voorzien van een nadere motivering voor gebruik binnen de instelling, is derhalve niet van belang . Onder die omstandigheden moet worden vastgesteld, dat het bestreden besluit onvoldoende met redenen is omkleed .

41 Waar het ontbreken van motivering niet kan worden goedgemaakt doordat de betrokkene tijdens de procedure voor het Gerecht kennis krijgt van de redenen van het voor hem bezwarende besluit ( zie het arrest van het Hof van 26 november 1981, zaak 195/80, Michel, Jurispr . 1981, blz . 2861, 2876 e.v .), ligt de zaak anders in geval van een ontoereikende motivering .

42 Volgens de rechtspraak van het Hof kan een in de loop van het geding gegeven uitleg in uitzonderlijke gevallen een middel ontleend aan ontoereikende motivering ontkrachten . Zo oordeelde het Hof in het arrest van 8 maart 1988, dat de verzoekers door de in de loop van de procedure overgelegde stukken in kennis waren gesteld van de redenen van hun afwijzing voor de opleidingsfase van een vergelijkend onderzoek, en dat het Hof daardoor in staat werd gesteld, de procedure en de uitslag daarvan te controleren voor zover dat verenigbaar was met de ruime beoordelingsbevoegdheid van een jury, en alle middelen ongegrond te verklaren ( gevoegde zaken 64/86, 71/86, 72/86, 73/86 en 78/86, Sergio, Jurispr . 1988, blz . 1399, 1440 ). Evenzo verklaarde het Hof in het arrest van 30 mei 1984, dat het door de aanvullende gegevens die het Parlement in antwoord op de door het Hof gestelde vragen had verstrekt, in staat was gesteld de rechtmatigheid van het besluit te controleren en de juistheid der redengeving vast te stellen . Onder die omstandigheden rechtvaardigde de beknoptheid der redengeving volgens het Hof niet de nietigverklaring van het bestreden besluit ( zaak 111/83, Picciolo, Jurispr . 1984, blz . 2323, 2339 ).

43 In casu heeft het Parlement achtereenvolgens een beroep gedaan op twee middelen waarop het besluit van de voorzitter zou zijn gebaseerd . In de zaak Kohler had verweerster eveneens achtereenvolgens, laatstelijk ter terechtzitting, verschillende redenen voor haar besluit naar voren gebracht . Na te hebben vastgesteld, dat geen van die redenen het genomen besluit kon rechtvaardigen, oordeelde het Hof dat dit besluit moest worden nietig verklaard ( arrest van 9 februari 1984, gevoegde zaken 316/82 en 40/83, Jurispr . 1984, blz . 641, 657 e.v .).

44 Blijkens die rechtspraak staat het, indien de motivering van een besluit ontoereikend is en in de loop van de procedure nader wordt aangevuld, aan de rechter om na te gaan of de achtereenvolgens door de instelling aangevoerde redenen een wettige grondslag vormen voor het bestreden besluit .

45 In zijn verweerschrift heeft het Parlement als eerste motivering gesteld, dat het vrij was om de aanwervingsprocedure te sluiten, daar het als enige over de inleiding van een dergelijke procedure had te beslissen ( zie het arrest van het Hof van 8 juni 1988, zaak 135/87, Vlachou, reeds aangehaald ). Het besluit om de procedure niet voort te zetten, was volgens het Parlement uitsluitend een zaak van het tot aanstelling bevoegde gezag . Dienaangaande moet allereerst worden opgemerkt, dat dit argument niet voorkwam in de motivering die het Parlement aanvankelijk ter rechtvaardiging van het bestreden besluit heeft gegeven . Daarin werd enkel melding gemaakt van beweerde onregelmatigheden in de procedure van het vergelijkend onderzoek .

46 Het Hof heeft in het reeds aangehaalde arrest van 8 juni 1988 ( zaak 135/87, Vlachou ) erkend, dat het tot aanstelling bevoegde gezag beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid om volgens de in artikel 29 van het Statuut aangegeven volgorde te beslissen op welke wijze het beste kan worden voorzien in een vacature . De feiten die aan dat arrest ten grondslag lagen, verschilden evenwel van de onderhavige . In de zaak Vlachou had het Hof immers in een eerder arrest ( van 6 februari 1986, zaak 143/84, Vlachou, Jurispr . 1986, blz . 459 ) de aanstelling van een geslaagde voor een eerste vergelijkend onderzoek nietig verklaard op grond dat de jury door zijn puntensysteem het algemene beginsel van gelijke behandeling van alle deelnemers aan een vergelijkend onderzoek had geschonden . Ook in het arrest van 24 juni 1969 ( zaak 26/68, Fux, reeds aangehaald, blz . 154 ) heeft het Hof het tot aanstelling bevoegde gezag een ruime beoordelingsbevoegdheid toegekend, door te verklaren, dat dat gezag niet gehouden is een eenmaal aangevangen aanwervingsprocedure voort te zetten door in de vacature te voorzien . Het geschil in die zaak had evenwel betrekking op het besluit om het ambt waarvoor het vergelijkend onderzoek was gehouden, op te heffen, dus op een maatregel ter organisatie van de dienst . Het Hof verwierp het beroep dat de geslaagde voor het vergelijkend onderzoek tegen dat besluit had ingesteld . In casu evenwel heeft het Parlement het betrokken ambt niet opgeheven . Het heeft juist een tweede vergelijkend onderzoek uitgeschreven om erin te voorzien .

47 Met betrekking tot het besluit om aan een aanwervingsprocedure geen gevolg te geven door aanstelling van de geslaagde voor een daartoe gehouden vergelijkend onderzoek - de vraag waar het in het onderhavige geding om gaat -, heeft het Hof de draagwijdte en de grenzen van de beoordelingsbevoegdheid van het tot aanstelling bevoegde gezag gepreciseerd in het arrest van 9 februari 1984 ( gevoegde zaken 316/82 en 40/83, Kohler, reeds aangehaald, Jurispr . 1984, blz . 641, 658 ).

48 In die zaak verklaarde het Hof, dat het Statuut het tot aanstelling bevoegde gezag niet verplicht om, wanneer er met de aanwervingsprocedure eenmaal een aanvang is gemaakt, aan die procedure in dier voege gevolg te geven dat er in de vacature wordt voorzien . De regel is evenwel, dat wanneer een procedure ter voorziening in een vacature is ingeleid, het tot aanstelling bevoegde gezag op basis van de uitslag van het vergelijkend onderzoek tot benoeming van de best geplaatsten heeft over te gaan en slechts van die regel mag afwijken wanneer daartoe ernstige redenen bestaan, die dan duidelijk en volledig in het besluit moeten worden vermeld . In casu stond het het Parlement derhalve niet vrij om de aanwervingsprocedure te sluiten zonder na te gaan, of ernstige redenen zich tegen de aanstelling van een geslaagde voor vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A verzetten . Hieruit volgt, dat de argumenten die verweerder ontleent aan de beoordelingsbevoegdheid van het tot aanstelling bevoegde gezag op aanwervingsgebied, de grenzen van die bevoegdheid miskennen en het bestreden besluit niet rechtvaardigen .

49 Als tweede motivering heeft het Parlement een administratief dossier betreffende het bestreden besluit overgelegd . Dat dossier bevat het advies dat de juridische dienst van de instelling op 9 februari 1988 had opgesteld met betrekking tot de tegen de procedure van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A ingediende klachten . Het Parlement heeft er daarbij op gewezen, dat zijn voorzitter het betrokken besluit uitsluitend heeft genomen op basis van dat advies en rekening houdend met de rechtspraak ter zake .

50 Mitsdien moet worden onderzocht, of die tweede motivering ernstige redenen bevat die het besluit om aan de uitslag van het vergelijkend onderzoek voorbij te gaan, rechtvaardigen . Die motivering zoals zij volgt uit het advies van de juridische dienst, is tweeledig . Allereerst heeft de voorzitter van het Parlement vastgesteld, dat de procedure van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A onregelmatigheden bevatte . Vervolgens heeft hij geoordeeld, dat die onregelmatigheden zijn besluit om aan de uitslag van dat vergelijkend onderzoek voorbij te gaan en een nieuw onderzoek uit te schrijven, rechtvaardigden, omdat bij het tot aanstelling bevoegde gezag verscheidene klachten waren ingediend betreffende het verloop van de eerste procedure en omdat de jury van de lijst van geschikte kandidaten een kandidaat had uitgesloten die daarop had moeten voorkomen indien vorengenoemde onregelmatigheden zich niet hadden voorgedaan .

51 In de eerste plaats moet worden nagegaan, in hoeverre de onregelmatigheden waarop het Parlement zich beroept, reëel zijn . Volgens de instelling waren die onregelmatigheden daarin gelegen, dat de jury ten onrechte twee kandidaten had toegelaten die niet binnen de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek gestelde termijn de vereiste bewijsstukken hadden overgelegd en op die grond hadden moeten worden afgewezen .

52 Blijkens het door het Parlement overgelegde administratief dossier heeft de jury na de publikatie van de aankondiging van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A 78 sollicitaties ontvangen . Hij wees er 50 af, waarvan 42 ( al dan niet uitsluitend ) op grond dat de bewijsstukken geheel of ten dele ontbraken . Onder meer de sollicitaties van Spence en Waters, ambtenaren van het Parlement, en van Elphic en Morris werden op die grond afgewezen . Met betrekking tot Waters en Morris werden nog twee andere gronden vermeld, in het geval van Waters dat hij niet aan de leeftijdsvoorwaarde voldeed, in dat van Morris dat hij niet over voldoende beroepservaring beschikte .

53 Zeven sollicitanten, onder wie Spence, Waters, Elphic en Morris, betwistten het besluit van de jury om hen niet tot het vergelijkend onderzoek toe te laten . Op zijn bijeenkomst van 21 mei 1987 onderzocht de jury die bezwaren en stelde vast, dat de mededeling betreffende de gemeenschappelijke bepalingen voor algemeen vergelijkende onderzoeken, die in hetzelfde nummer van het Publikatieblad was verschenen als de aankondiging van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A, "afweek" van de aankondiging zelf . Zoals gezegd bepaalde die mededeling, dat van de sollicitanten zo nodig aanvullende stukken en inlichtingen konden worden verlangd . Blijkens een nota die de voorzitter van de jury op 22 januari 1988 aan de juridisch adviseur van het Parlement zond, was de jury van mening, dat die bepaling niet overeenstemde met die in de aankondiging van vergelijkend onderzoek, dat de bewijsstukken binnen de gestelde termijn in de vorm van kopieën moeten worden overgelegd . Volgens de jury had die afwijking kunnen leiden tot een onjuiste uitlegging door Spence en Waters . Het ging hier namelijk om ambtenaren van het Parlement, wier persoonsdossier berustte bij de dienst die ook met de organisatie van het vergelijkend onderzoek was belast . De jury achtte de stukken in het dossier van deze twee sollicitanten duidelijk genoeg om aan de eisen van de aankondiging van vergelijkend onderzoek te voldoen en liet hun op die grond toe . Twee juryleden stemden vóór toelating, één stemde tegen en twee leden onthielden zich . De andere bezwaren werden afgewezen, hetgeen de sollicitanten schriftelijk werd meegedeeld . Na het examen werden Spence en Waters als derde en vierde op de lijst van geschikte kandidaten geplaatst . De vijfde kandidaat die het voor plaatsing op de lijst vereiste minimum aantal punten had behaald, Tate, werd daarvan afgevoerd omdat de lijst slechts vier namen mocht bevatten .

54 In zijn advies van 9 februari 1988 stelt de juridische dienst van het Parlement om te beginnen vast, dat op de verplichting om binnen de gestelde termijn alle vereiste stukken in te dienen, tweemaal was gewezen in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek en tweemaal op het sollicitatieformulier . Hij leidt daaruit af, dat die verplichting voldoende duidelijk was . Geen van de afgewezen sollicitanten zou hebben gesteld, dat er verwarring was ontstaan wegens een afwijkende formulering in de algemene bepalingen . De jury zelf zou dit element in aanmerking hebben genomen . Er zou dan ook geen geldige reden zijn gegeven waarom de jury aan de kandidaten Spence en Waters de voorkeur had gegeven boven andere afgewezen sollicitanten . De juridische dienst komt tot de conclusie, dat de jury de procedure van vergelijkend onderzoek heeft misbruikt, in de eerste plaats door niet de regels van de aankondiging van vergelijkend onderzoek toe te passen, en in de tweede plaats door het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie te schenden .

55 Op dit punt moet de juistheid van het advies van de juridische dienst van het Parlement worden bevestigd . De twee sollicitanten, ambtenaren van het Parlement, waren er meerdere malen op attent gemaakt, onder meer door een gecursiveerde vermelding die hun aandacht moest trekken, dat zij alle vereiste bewijsstukken moesten indienen . De zinsnede in de algemene bepalingen op grond waarvan de jury besloot, hen toe te laten, was geenszins in tegenspraak met de aankondiging van het vergelijkend onderzoek . Volgens vaste rechtspraak van het Hof staat het aan de sollicitanten om de jury alle inlichtingen te verschaffen die zij nuttig achten voor het onderzoek van hun sollicitatie ( arrest van 12 juli 1989, zaak 225/87, Belardinelli, Jurispr . 1989, blz . 2353, r.o . 24 ). Mitsdien waren de sollicitaties van Spence en Waters bij de aanvang van het vergelijkend onderzoek terecht afgewezen . Door hen vervolgens toe te laten, beging de jury een rechtsdwaling . Derhalve moet worden vastgesteld, dat de jury de sollicitanten Spence en Waters ten onrechte tot het vergelijkend onderzoek heeft toegelaten en op de lijst van geschikte kandidaten heeft geplaatst . Hieruit volgt, dat de procedure van het vergelijkend onderzoek inderdaad onregelmatigheden vertoonde .

56 In de tweede plaats moet worden onderzocht, of de gronden waarop de voorzitter van het Parlement, na vorenbedoelde onregelmatigheden te hebben geconstateerd, besloot om aan de uitslag van het vergelijkend onderzoek voorbij te gaan, dat besluit rechtvaardigen .

57 Het advies van de juridische dienst en het daarop gebaseerde besluit van de voorzitter van het Parlement berusten op een onderzoek van de klachten betreffende het verloop van de procedure van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A .

58 Ter terechtzitting heeft het Parlement uiteengezet, dat het had gemeend aan de uitslag van het eerste vergelijkend onderzoek te moeten voorbijgaan wegens die klachten, die waren ingediend door sollicitanten die niet tot het vergelijkend onderzoek waren toegelaten . Indien die sollicitanten aan het examen hadden kunnen deelnemen, zouden zij de mogelijkheid hebben gehad om een beter resultaat te behalen dan zij die op de lijst van geschikte kandidaten waren geplaatst . Die sollicitanten hadden dan beroepen kunnen instellen die konden leiden tot nietigverklaring van een op vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A gebaseerde aanstelling . Met het bestreden besluit, aldus verweerder, wilde de voorzitter van het Parlement dat risico ontlopen . Er moet dus worden nagegaan, of de beoordeling van de betrokken klachten door de juridische dienst het bestreden besluit kon wettigen .

59 Bij onderzoek van het advies van de juridische dienst blijkt, dat er drie klachten waren ingediend over de gang van zaken bij vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A . In de eerste klacht, van 21 oktober 1987, stelde Elphic, dat zijn sollicitatie was afgewezen wegens het ontbreken van bewijsstukken, terwijl twee andere sollicitanten, voor wie hetzelfde gold, wel tot het vergelijkend onderzoek waren toegelaten .

60 De tweede klacht was op 6 november 1987 ingediend door Trowbridge . Deze sollicitant was tot het examen toegelaten, maar werd niet op de lijst van geschikte kandidaten geplaatst, daar hij slechts 55 punten had behaald, terwijl het vereiste minimum 57 punten bedroeg . Trowbridge kwam op tegen de toelating van de beide sollicitanten die ambtenaren van het Parlement waren en stelde, dat hem geen vragen waren gesteld over zijn loopbaan en ervaring, terwijl deze volgens de aanwijzingen voor de sollicitanten op het mondeling examen aan de orde hadden moeten komen .

61 De derde klacht was op 24 november 1987 ingediend door Morris . Deze bestreed de gronden voor de afwijzing van zijn sollicitatie . Hij stelde de vereiste bewijsstukken inzake zijn diploma' s te hebben overgelegd en verschafte nadere gegevens over zijn beroepservaring .

62 De juridische dienst van het Parlement verzocht de jury bij twee nota' s van 3 december en 10 december 1987, zijn opmerkingen over die klachten kenbaar te maken . Bij nota van 22 januari 1988 antwoordde de voorzitter van de jury, dat de jury zijn werkzaamheden had beëindigd en dus niet meer bestond . De voormalige juryleden hadden evenwel tijdens een informele vergadering de klachten besproken . Naar hun beoordeling waren de klachten niet-ontvankelijk . Derhalve stond het in elk geval aan het tot aanstelling bevoegde gezag om zelf de gegrondheid van de klachten te onderzoeken .

63 Aangaande de klacht van Morris stelde de juridische dienst in zijn advies van 9 februari 1988 vast, dat deze niets naders bevatte betreffende de beweerdelijk onregelmatige toelating van twee ambtenaren van het Parlement en bovendien was ingediend na het verstrijken van de in artikel 90, lid 2, van het Statuut voorgeschreven termijn . Ten slotte was de juridische dienst van mening, dat het tot aanstelling bevoegde gezag, zelfs indien de klacht niet te laat was ingediend, daaraan geen gunstig gevolg had kunnen geven wegens het beginsel van onafhankelijkheid van de jury .

64 Trowbridge had in zijn klacht gewezen op de onregelmatigheden in de procedure wegens de toelating van twee sollicitanten die ambtenaar van het Parlement waren . De juridische dienst was evenwel van mening, dat hij op dat punt geen procesbelang had, daar zijn niet-inschrijving op de lijst van geschikte kandidaten uitsluitend het gevolg was van het feit, dat hij daarvoor niet het minimum aantal punten had behaald . Voor het overige achtte de juridische dienst de klacht ongegrond, daar de jury vrij was in de keuze van de aan de sollicitanten te stellen vragen .

65 De juridische dienst concludeerde samenvattend, dat de klacht van Morris niet-ontvankelijk was en die van Trowbridge deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond . Hij voegde daaraan toe : "Daarentegen is de klacht van Elphic ontvankelijk en het tot aanstelling bevoegde gezag is bevoegd om de wettigheid van de gevolgde procedure te onderzoeken ."

66 Mitsdien moet worden vastgesteld, dat enkel de klacht van Elphic deel uitmaakt van de gronden van het in geding zijnde besluit . Er moet dus worden onderzocht, of dat besluit kon worden gerechtvaardigd door de vrees, dat een eventueel beroep van Elphic zou kunnen leiden tot nietigverklaring van een aanstellingsbesluit genomen op basis van de uitslag van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A .

67 Elphic had er zich over beklaagd, dat zijn sollicitatie was afgewezen, terwijl twee andere sollicitanten, die in dezelfde situatie verkeerden als hij, wel waren toegelaten . Deze grief stelt weliswaar de onregelmatigheid van de procedure in het licht, maar de juridische dienst had moeten vaststellen dat zij ongegrond was . Een sollicitant heeft immers niet het recht om ten onrechte tot een vergelijkend onderzoek te worden toegelaten op grond dat andere sollicitanten ten onrechte door de jury zijn toegelaten ( zie het arrest van het Hof van 26 februari 1981, zaak 34//80, Authié, Jurispr . 1981, blz . 665, 680 ). Een beroep van Elphic tot nietigverklaring van een op basis van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A genomen aanstellingsbesluit op grond dat hij niet was toegelaten, had derhalve moeten worden verworpen . Hieruit volgt dat de klacht van Elphic, als element van de door het Parlement aangevoerde motivering, het bestreden besluit niet wettigt .

68 Het advies van de juridische dienst en het besluit van de voorzitter van het Parlement zijn voorts gebaseerd op de vaste rechtspraak van het Hof betreffende de onafhankelijkheid van jury' s van vergelijkende onderzoeken . Volgens die rechtspraak is de betrokken instelling niet bevoegd om besluiten van een jury nietig te verklaren of te wijzigen . Evenwel mag het tot aanstelling bevoegde gezag in de uitoefening van zijn eigen bevoegdheden geen onwettige besluiten nemen . Het kan dan ook niet gebonden zijn aan jurybesluiten waarvan de onwettigheid zijn eigen besluiten zou kunnen aantasten . Wanneer het tot aanstelling bevoegde gezag derhalve van oordeel is, dat de jury een of meer sollicitanten ten onrechte van deelneming aan het vergelijkend onderzoek heeft uitgesloten en dat daardoor de gehele procedure van het vergelijkend onderzoek gebrekkig is, kan het geen van de sollicitanten aanstellen . Het dient dan bij met redenen omkleed besluit vast te stellen dat dit het geval is om het vergelijkend onderzoek na een nieuwe aankondiging in zijn geheel te hervatten ( zie de arresten van het Hof van 23 oktober 1986, zaak 321/85, Schwiering, Jurispr . 1986, blz . 3199, 3211 e.v ., en gevoegde zaken 322/85 en 323/85, Hoyer, reeds aangehaald, Jurispr . 1986, blz . 3227 e.v .).

69 Gelet op die rechtspraak van het Hof heeft de juridische dienst van het Parlement de betekenis onderzocht van het feit dat een vijfde kandidaat, die het benodigde minimum aantal punten had behaald, niet op de door de jury opgestelde lijst van geschikte kandidaten stond . Volgens het advies van de juridische dienst kon het tot aanstelling bevoegde gezag niet overgaan tot aanstelling van die kandidaat, die weliswaar voor het vergelijkend onderzoek was geslaagd maar desondanks niet op de lijst van geschikte kandidaten was geplaatst, omdat daar twee kandidaten op stonden die er niet behoorden te staan . De juridische dienst leidde daaruit af, dat het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitslag van het vergelijkend onderzoek voorbij mocht gaan om een nieuw vergelijkend onderzoek uit te schrijven .

70 In dit verband moet worden vastgesteld, dat de feiten van de onderhavige zaak verschillen van die in de zojuist aangehaalde arresten Schwiering en Hoyer . In die zaken was de procedure van het vergelijkend onderzoek onregelmatig, omdat de jury ten onrechte had geweigerd sollicitanten toe te laten; de onderhavige procedure van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A is onregelmatig doordat twee sollicitanten die hadden moeten worden afgewezen, ten onrechte zijn toegelaten . Ofschoon in beginsel alle onderdelen van een vergelijkend onderzoek noodzakelijkerwijs gebrekkig zijn wanneer een sollicitant ten onrechte niet is toegelaten, geldt zulks niet in geval een of meer sollicitanten ten onrechte wel zijn toegelaten . In dat geval ziet het tot aanstelling bevoegde gezag zich geplaatst voor een procedure van vergelijkend onderzoek en een lijst van geschikte kandidaten, waarvan de onderdelen die onregelmatig zijn kunnen worden losgekoppeld van de onderdelen die dat niet zijn . In casu zijn alleen de deelneming van Spence en Waters aan het vergelijkend onderzoek en hun plaatsing op de lijst van geschikte kandidaten onwettig . De overige sollicitanten hebben op geldige wijze aan het vergelijkend onderzoek deelgenomen en hun daarop gevolgde indeling is niet beïnvloed door de onwettige deelneming van de twee ten onrechte toegelaten sollicitanten .

71 Past men de door het Hof in de arresten van 23 oktober 1986 ( 321/85, Schwiering; 322/85 en 323/85, Hoyer, reeds aangehaald ) gekozen oplossing toe op de onderhavige zaak, waarin de procedure van het vergelijkend onderzoek gedeeltelijk gebrekkig is, dan moet worden geconcludeerd dat het tot aanstelling bevoegde gezag niet gebonden was aan de besluiten van de jury, voor zover deze onwettig waren . Dat betekent evenwel niet, dat het om die reden geen sollicitant op basis van dat vergelijkend onderzoek kon aanstellen . De verplichting om enkel wettige besluiten te nemen belette hem alleen, over te gaan tot aanstelling van Spence of Waters, die wegens de onregelmatigheden van het vergelijkend onderzoek niet op de lijst van geschikte kandidaten hadden mogen voorkomen . Daarentegen moest het tot aanstelling bevoegde gezag wel de mogelijkheid overwegen om verzoeker aan te stellen, daar deze terecht op die lijst was geplaatst . Hieraan moet trouwens worden toegevoegd, dat het tot aanstelling bevoegde gezag ook de eventuele aanstelling van Beck in overweging moest nemen, daar de inschrijving op de lijst van deze sollicitant evenmin onwettig was .

72 Onder die omstandigheden was het tot aanstelling bevoegde gezag gehouden, de uitspraak van het Hof in de zaak Kohler in acht te nemen ( arrest van 9 februari 1984, gevoegde zaken 316/82 en 40/83, reeds aangehaald ). Volgens dat arrest moest het tot aanstelling bevoegde gezag, alvorens aan de uitslag van het vergelijkend onderzoek voorbij te gaan, de mogelijkheid overwegen om in de vacante post te voorzien door aanstelling van een van de regelmatig op de lijst geplaatste geslaagden . Het moest dus in de eerste plaats onderzoeken of verzoeker kon worden aangesteld, die als eerste op de lijst van geschikte kandidaten was geplaatst ( zie de arresten van 15 december 1966, zaak 62/65, Serio, Jurispr . 1966, blz . 807, 820 e.v .; 18 december 1986, zaak 246/84, Kotsonis, Jurispr . 1986, blz . 3989, 4005 e.v .). Immers, ofschoon het Hof in die arresten erkent dat het tot aanstelling bevoegde gezag om hem moverende redenen, welker rechtsgeldigheid tot genoegen van het Hof moet blijken, mag afwijken van de volgorde waartoe het vergelijkend onderzoek heeft geleid, moet worden beklemtoond dat er redenen van dienstbelang moeten zijn om een andere dan de als eerste geplaatste kandidaat aan te stellen . Ook al had het tot aanstelling bevoegde gezag kunnen vaststellen dat redenen van dienstbelang, niet zijnde de onregelmatigheden van het vergelijkend onderzoek, zich tegen aanstelling van verzoeker verzetten, dan had het toch, volgens diezelfde rechtspraak, de mogelijkheid van aanstelling van Beck moeten onderzoeken .

73 Bij dat onderzoek naar de mogelijkheid om verzoeker of Beck aan te stellen, had het Parlement ook rekening moeten houden met de verdiensten van Tate, die ten onrechte niet op de lijst van geschikte kandidaten was geplaatst, enkel wegens de onregelmatigheden in het vergelijkend onderzoek . Artikel 30 van het Statuut, op grond waarvan enkel een op de lijst van geschikte kandidaten voorkomende kandidaat mag worden aangesteld, stond eerst na een dergelijk onderzoek aan de uiteindelijke aanstelling van Tate in de weg . Het tot aanstelling bevoegde gezag kon Tate - de vijfde kandidaat die het minimum aantal punten had behaald - dus rechtsgeldig vergelijken met verzoeker en met Beck, in het kader van het onderzoek naar de redenen van dienstbelang die aan de aanstelling van een van beide bovenaan de lijst staande kandidaten in de weg konden staan . Aangezien het tot aanstelling bevoegde gezag niet tot een dergelijk onderzoek is overgegaan, heeft het zijn beoordelingsbevoegdheid niet op wettige wijze uitgeoefend .

74 Slechts indien het Parlement rechtsgeldig had besloten dat redenen van dienstbelang de aanstelling van Tate rechtvaardigden, zou artikel 30 van het Statuut aan dat besluit in de weg hebben gestaan . Indien het Parlement, na bij een deugdelijk gemotiveerd besluit de aanstelling van verzoeker en van Beck te hebben uitgesloten, Tate had willen aanstellen, zouden de aan de procedure van het vergelijkend onderzoek klevende onregelmatigheden daaraan in de weg hebben gestaan . In dat geval was een besluit om aan de uitslag van het vergelijkend onderzoek voorbij te gaan, dus om ernstige redenen gerechtvaardigd geweest . Daar niet is onderzocht of verzoeker dan wel Beck konden worden aangesteld, is het bestreden besluit bijgevolg gebrekkig wegens rechtsdwaling .

75 Uit het voorgaande volgt, dat de door het Parlement in dupliek ter rechtvaardiging van het in geding zijnde besluit gegeven motivering ongegrond is . Op grond van de in het advies van de juridische dienst genoemde redenen mocht het tot aanstelling bevoegde gezag niet besluiten, de resultaten van het vergelijkend onderzoek geheel buiten beschouwing te laten en een nieuw onderzoek uit te schrijven . Daarmee heeft het tot aanstelling bevoegde gezag derhalve de rechtspraak van het Hof miskend volgens welke het, tenzij er ernstige redenen waren om dat niet te doen, de mogelijkheid had moeten onderzoeken om verzoeker aan te stellen ( zie het arrest van 9 februari 1984, gevoegde zaken 316/82 en 40/83, Kohler, reeds aangehaald ).

76 Opgemerkt zij, dat het middel betreffende de motivering van het bestreden besluit niet enkel betrekking heeft op ontoereikendheid van de motivering . In casu hebben het door het Parlement in bijlage bij zijn dupliek overgelegde administratieve dossier en het dossier van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A dat op verzoek van het Gerecht is neergelegd, verzoeker in staat gesteld om kennis te nemen van alle redenen voor het bestreden besluit . Blijkens de door verzoeker ter terechtzitting afgelegde verklaringen heeft hij, na van de motivering kennis te hebben genomen, zijn middel ter terechtzitting uitgebreid door de gegrondheid van het bestreden besluit te betwisten .

77 Onder die omstandigheden kan het Gerecht slechts vaststellen, dat de motivering die het Parlement in de loop van de procedure heeft gegeven, het besluit van de voorzitter van het Parlement niet wettigt . Bijgevolg berust dat besluit niet op rechtsgeldige gronden; het middel dat de motivering van het besluit ongegrond is, moet worden aanvaard .

78 Mitsdien is het niet noodzakelijk, de vraag te beantwoorden of het middel inzake ontoereikende motivering zonder voorwerp is geraakt . Zonder dat voorts de andere door verzoeker tot staving van het eerste onderdeel van het beroep aangevoerde middelen behoeven te worden onderzocht, moeten het besluit van de voorzitter van het Parlement om, met voorbijgaan aan de uitslag van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A, vergelijkend onderzoek nr . PE/41a/A in te leiden, alsmede het stilzwijgend genomen besluit tot afwijzing van verzoekers klacht van 17 juni 1988, worden nietig verklaard .

Het tweede onderdeel van het beroep, strekkende tot aanstelling van verzoeker

79 Verzoeker verzoekt om erkenning van het recht om naar aanleiding van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A te worden aangesteld . Dit onderdeel van het beroep is niet-ontvankelijk . Het Gerecht kan niet, zonder inbreuk te maken op de prerogatieven van het administratief gezag, een instelling veroordelen om de maatregelen te nemen ter uitvoering van een arrest waarbij besluiten betreffende procedures van vergelijkend onderzoek worden nietig verklaard ( zie het arrest van het Hof van 9 juni 1983, zaak 225/82, Verzyck, Jurispr . 1983, blz . 1991, 2005 ). Overeenkomstig artikel 176, eerste alinea, EEG-Verdrag staat het aan het Parlement om de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Gerecht, met name wat betreft de hervatting van de aanstellingsprocdure naar aanleiding van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A en de annulering van vergelijkend onderzoek nr . PE/41a/A, in het bijzonder gelet op voornoemde beschikking in kort geding van 11 juli 1988 .

Het derde en het vierde onderdeel van het beroep, strekkende tot vergoeding van de gestelde schade

80 Volgens verzoeker heeft het Parlement door de annulering van het vergelijkend onderzoek onrechtmatig gehandeld en zich schuldig gemaakt aan een handeling van slecht bestuur . Hij stelt, dat hij materiële schade heeft geleden doordat hij reiskosten heeft moeten maken om in Luxemburg het medisch onderzoek te ondergaan en in Londen naar huisvesting te zoeken . Voorts stelt hij, dat hij morele schade heeft geleden doordat de handelingen van het Parlement hem binnen de Raad van Europa in een zeer pijnlijke situatie hebben gebracht . Hij zou zijn hiërarchieke meerderen hebben moeten vragen, op welke redelijke termijn hij zijn werkzaamheden in Straatsburg kon beëindigen . Dat verzoek zou niet in goede aarde zijn gevallen . Verzoeker vreest dat hij thans persoonlijk in diskrediet is geraakt en dat zijn bevordering, en dus zijn gewettigde loopbaanverwachting, er nadelig door worden beïnvloed . De door de houding van het Parlement veroorzaakte onzekerheden en de uiteindelijke weigering om hem aan te stellen, zouden ook zijn privéleven hebben geraakt . Op die grond vordert hij één frank als symbolische schadevergoeding .

81 Het Parlement betoogt, dat het besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag op goede gronden was genomen en derhalve geen inbreuk heeft gemaakt op individuele rechten van verzoeker, die volgens de instelling niet bestonden . Het Parlement verklaart, verzoekers reiskosten voor Luxemburg te zullen vergoeden . De reiskosten voor Londen daarentegen zou verzoeker uitsluitend op eigen initiatief hebben gemaakt . Deze zouden te zijnen laste moeten blijven . Het verzoek om vergoeding van morele schade moet volgens het Parlement worden afgewezen .

82 Aangaande het verzoek om vergoeding van de gestelde materiële schade moet worden opgemerkt, dat verzoeker in zijn verzoekschrift niet heeft vermeld, hoe groot de schade is die hij stelt te hebben geleden, terwijl hij gemakkelijk de kosten van zijn twee reizen naar Londen had kunnen berekenen . Daarmee heeft verzoeker niet voldaan aan de eisen van artikel 38, paragraaf 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof . Volgens de rechtspraak van het Hof is het in bijzondere gevallen, met name wanneer de gestelde schade moeilijk te berekenen is, niet beslist noodzakelijk om in het verzoekschrift de precieze hoogte daarvan aan te geven, noch het bedrag van de gevraagde vergoeding te berekenen ( zie de arresten van 14 mei 1975, zaak 74/74, CNTA, Jurispr . 1975, blz . 533, 543, en van 28 maart 1979, zaak 90/78, Granaria, Jurispr . 1979, blz . 1081, 1090 ). Verzoeker heeft evenwel niet aangetoond, en ook niet gesteld, dat bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat de schade niet is berekend . Bijgevolg is dat verzoek niet-ontvankelijk .

83 Met betrekking tot het verzoek om vergoeding van morele schade moet worden opgemerkt, dat volgens de rechtspraak van het Hof de nietigverklaring van een door een ambtenaar bestreden besluit van de administratie op zichzelf een passend en in beginsel toereikend herstel vormt van elke morele schade die de ambtenaar in het betrokken geval mocht hebben geleden . Voorts bevat het bestreden besluit geen negatieve beoordeling van verzoekers capaciteiten, die kwetsend zou kunnen zijn ( zie het arrest van het Hof van 7 februari 1990, zaak C-343/87, Culin, Jurispr . 1990, blz . I-225, r.o . 25 tot en met 29 ). Mitsdien vormt de nietigverklaring van het besluit van het Parlement om voorbij te gaan aan de uitslag van vergelijkend verzoek nr . PE/41/A, op zichzelf een passend herstel van de door verzoeker geleden morele schade . Hieruit volgt, dat het verzoek om veroordeling van het Parlement om verzoeker het symbolische bedrag van één frank te betalen, gelet op de in dit arrest uitgesproken nietigverklaring, zonder voorwerp is geraakt, zodat daarover niet behoeft te worden beslist ( zie het arrest van het Hof van 9 juli 1987, gevoegde zaken 44/85, 77/85, 294/85 en 295/85, Hochbaum en Rawes, Jurispr . 1987, blz . 3259, 3279 ).

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG ( Vijfde Kamer ),

rechtdoende :

1 ) Verklaart nietig het besluit van het Europees Parlement om, met voorbijgaan aan de uitslag van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A, vergelijkend onderzoek PE/41a/A in te leiden, alsmede het stilzwijgend genomen besluit van het Parlement tot afwijzing van verzoekers klacht van 17 juni 1988 .

2 ) Verwerpt het beroep voor het overige .

3 ) Verwijst het Parlement in de kosten van de procedure .

1 . Wanneer een kandidaat met gunstig gevolg aan een vergelijkend onderzoek heeft deelgenomen, impliceert dit, dat hij belang heeft bij het gevolg dat het tot aanstelling bevoegd gezag aan dat onderzoek verbindt . Het besluit om geen enkele kandidaat aan te stellen en tot een nieuw vergelijkend onderzoek over te gaan, kan derhalve voor zulk een kandidaat bezwarend zijn .

2 . Ofschoon artikel 42, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering het voordragen van nieuwe middelen in de loop van het geding verbiedt, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de schriftelijke behandeling is gebleken, is een middel dat een uitwerking is van een eerder in het inleidend verzoekschrift rechtstreeks of stilzwijgend opgeworpen middel en daarmee nauw verband houdt, als ontvankelijk te beschouwen .

3 . Het Gerecht moet in ieder geval ambtshalve onderzoeken, of het Parlement heeft voldaan aan zijn verplichting het bestreden besluit met redenen te omkleden .

4 . Een besluit om aan de uitslag van een vergelijkend onderzoek voorbij te gaan en een nieuw vergelijkend onderzoek uit te schrijven wegens tijdens de procedure van het eerste vergelijkend onderzoek gebleken onregelmatigheden, is onvoldoende met redenen omkleed indien het geen enkele aanwijzing bevat over de aard van die onregelmatigheden .

Ofschoon het ontbreken van motivering niet kan worden goedgemaakt doordat de betrokkene tijdens de procedure voor het Gerecht kennis krijgt van de redenen van het voor hem bezwarende besluit, ligt de zaak anders in geval van ontoereikende motivering . Een in de loop van het geding gegeven uitleg kan immers in uitzonderlijke gevallen een middel ontleend aan ontoereikende motivering ontkrachten .

Indien de motivering van een besluit ontoereikend is en in de loop van de procedure nader wordt aangevuld, staat het aan de rechter om na te gaan of de achtereenvolgens door de instelling aangevoerde redenen een wettige grondslag vormen voor het bestreden besluit .

5 . Het Statuut verplicht het tot aanstelling bevoegd gezag niet, om wanneer de aanwervingsprocedure eenmaal is ingeleid, deze af te sluiten door in de vacante post te voorzien . Wanneer het evenwel in de vacature wenst te voorzien, moet het de geslaagden benoemen op basis van de uitslag van het vergelijkend onderzoek . Het kan van die regel slechts afwijken om gewichtige redenen, die duidelijk en volledig moeten worden weergegeven . De instelling is dus niet vrij om de aanwervingsprocedure te sluiten zonder na te gaan of gewichtige redenen zich verzetten tegen de aanstelling van een geslaagde van het vergelijkend onderzoek .

Ofschoon in beginsel alle onderdelen van een vergelijkend onderzoek noodzakelijkerwijs gebrekkig zijn wanneer een sollicitant ten onrechte niet is toegelaten, geldt zulks niet in geval een of meer sollicitanten ten onrechte wel zijn toegelaten . In dat geval ziet het tot aanstelling bevoegd gezag zich geplaatst voor een procedure van vergelijkend onderzoek en een lijst van geschikte kandidaten, waarvan de onregelmatige onderdelen kunnen worden gesplitst van de onderdelen die dat niet zijn .

Alvorens aan de uitslag van het vergelijkend onderzoek voorbij te gaan, moet het tot aanstelling bevoegd gezag dan de mogelijkheid overwegen om in de vacante post te voorzien door aanstelling van een van de regelmatig op de lijst geplaatste geslaagden .

6 . Het tot aanstelling bevoegd gezag mag om hem moverende redenen afwijken van de volgorde waartoe het vergelijkend onderzoek heeft geleid, maar er moeten redenen van dienstbelang zijn om een andere dan de als eerste geplaatste kandidaat aan te stellen .

7 . Zonder inbreuk te maken op de prerogatieven van het administratief gezag, kan het Gerecht een instelling niet gelasten de maatregelen te nemen ter uitvoering van een arrest waarbij besluiten betreffende procedures van vergelijkend onderzoek worden nietig verklaard .

8 . Aan de eisen van artikel 38, paragraaf 1, van het Reglement voor de procesvoering voldoet niet een verzoek om vergoeding van materiële schade, wanneer de verzoeker de omvang van de schade die hij stelt te hebben geleden, niet vermeldt terwijl hij deze gemakkelijk had kunnen berekenen, en hij niet aantoont en ook niet stelt, dat bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat de schade niet is berekend .

9 . De nietigverklaring van een door een ambtenaar bestreden besluit van de administratie vormt op zichzelf een passend en in beginsel toereikend herstel van elke morele schade die de ambtenaar in het betrokken geval mocht hebben geleden . Een verzoek om toekenning van het symbolische bedrag van één frank is dan zonder voorwerp .

++++

1 . Ambtenaren - Beroep - Bezwarend besluit - Sollicitant die met gunstig gevolg aan vergelijkend onderzoek heeft deelgenomen - Besluit om geen enkele kandidaat aan te stellen

( Ambtenarenstatuut, artikelen 90 en 91 )

2 . Procedure - Indiening van nieuwe middelen tijdens procedure - Voorwaarden - Nieuw middel - Begrip

( Reglement voor de procesvoering, artikel 42, paragraaf 2 )

3 . Ambtenaren - Beroep - Middelen - Ontoereikende motivering - Vaststelling ambtshalve

4 . Ambtenaren - Bezwarend besluit - Motiveringsplicht - Niet-inachtneming - Herstel tijdens contentieuze procedure - Grenzen

( Ambtenarenstatuut, artikel 25, tweede alinea )

5 . Ambtenaren - Aanwerving - Vergelijkend onderzoek - Verplichting een van geslaagden te kiezen ingeval in vacature wordt voorzien - Grenzen - Weigering om gebruik te maken van gedeeltelijk onregelmatige lijst van geschikte kandidaten - Onwettigheid

6 . Ambtenaren - Aanwerving - Vergelijkend onderzoek - Verplichting tot aanstelling in volgorde van plaatsing op lijst van geschikte kandidaten - Grenzen - Dienstbelang

7 . Ambtenaren - Beroep - Arrest houdende nietigverklaring - Bevoegdheid van Gerecht tot geven van bevel - Afwezigheid

( Ambtenarenstatuut, artikel 91 )

8 . Ambtenaren - Beroep - Beroep tot schadevergoeding - Precieze omvang van schade niet vermeld - Niet-ontvankelijkheid

( Ambtenarenstatuut, artikel 91; Reglement voor de procesvoering, artikel 38, paragraaf 1 )

9 . Ambtenaren - Beroep - Beroep tot schadevergoeding - Nietigverklaring van bestreden onwettig besluit - Passend herstel van morele schade

( Ambtenarenstatuut, artikel 91 )

Kosten

84 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, indien zulks is gevorderd . Aangezien het Parlement op de belangrijkste punten in het ongelijk is gesteld, moet het in de kosten worden verwezen, de kosten in kort geding in zaak 176/88 R daaronder begrepen .

In zaak T-37/89,

J . Hanning, ambtenaar van de Raad van Europa, wonende te Straatsburg, vertegenwoordigd door G . Vandersanden, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A . Schmitt, advocaat aldaar, 62, avenue Guillaume,

verzoeker,

tegen

Europees Parlement, vertegenwoordigd door J . Campinos, juridisch adviseur, en M . Peter, afdelingshoofd, als gemachtigden, bijgestaan door A . Bonn, advocaat te Luxemburg, domicilie gekozen hebbende aldaar te diens kantore, 22, Côte d' Eich,

verweerder,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de voorzitter van het Europees Parlement om, met voorbijgaan aan de uitslag van vergelijkend onderzoek nr . PE/41/A, vergelijkend onderzoek nr . PE/41a/A in te leiden, alsmede tot verkrijging van vergoeding van materiële en immateriële schade,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG ( Vijfde Kamer ),

samengesteld als volgt : H . Kirschner, kamerpresident, C . P . Briët en J . Biancarelli, rechters,

griffier : B . Pastor, administrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 8 mei 1990,

het navolgende

Arrest