Home

Conclusie van advocaat-generaal Lenz van 27 oktober 1992.

Conclusie van advocaat-generaal Lenz van 27 oktober 1992.

++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

A ° Inleiding

1. Het onderhavige beroep van een Spaanse producent van mousserende wijn betreft een bepaling die in 1989 in de marktordening in de wijnsector is ingevoerd, namelijk artikel 6, lid 5 bis, sub b, van verordening (EEG) nr. 3309/85(1), in de versie van verordening (EEG) nr. 2045/89.(2) In die bepaling zijn de voorwaarden opgenomen waaronder voor mousserende kwaliteitswijnen (hierna: "v.m.q.p.r.d.")(3) de vermelding "crémant" mag worden gebruikt, een vermelding die tot op dat moment in het gemeenschapsrecht niet was geregeld. Volgens artikel 6, lid 4, tweede alinea, van verordening nr. 3309/85(4), is de aanduiding van de vermeldingen "klassiek" of "traditioneel" voor de methode van gisting op fles alleen toegestaan, indien het bewerkte produkt:

"a) mousserend is gemaakt door een tweede alcoholische vergisting op fles,

b) zonder onderbreking gedurende ten minste negen maanden vanaf de samenstelling van de cuvée in dezelfde onderneming of wijnmoer is gebleven,

c) van de wijnmoer is gescheiden door degorgering".

Uitgaande van dit artikel wordt in de bestreden bepaling verklaard:

"De volgende vermeldingen zijn wat v.m.q.p.r.d. betreft die aan de voorwaarden van lid 4, tweede alinea, voldoet, gereserveerd:

(...)

b) 'crémant' voor in Frankrijk of in Luxemburg bereide v.m.q.p.r.d.

° waarvoor deze vermelding door de Lid-Staat waar de bereiding heeft plaatsgevonden, in combinatie met de naam van het bepaalde gebied is toegewezen en

° die is bereid volgens de door de vorenbedoelde Lid-Staat voor de bereiding ervan vastgestelde regels.

Gedurende vijf wijnoogstjaren mag echter de vermelding 'crémant' of een vertaling ervan worden gebruikt ter aanduiding van een mousserende wijn waarvoor deze aanduiding op 1 september 1989 vanouds gebruikelijk is."

2. Verzoekster komt tegen deze bepaling op, omdat deze haar verkoop beperkt. Als producent van v.m.q.p.r.d. die de naam "cava" draagt (welke vermelding sinds 1986 in Spanje en thans ook in het gemeenschapsrecht wordt gebruikt voor een bepaald gebied(5)), gebruikt zij sinds geruime tijd voor een deel van haar produktie de benaming "Gran Cremant". Deze benaming is sinds 1924 een Spaans handelsmerk, waarvan verzoekster houdster is. In de juridische beoordeling zal ik nader ingaan op verzoeksters situatie.

3. Verzoekster acht het niet terecht, dat de benaming "crémant" ° behoudens de overgangsperiode, bedoeld in de laatste alinea van de bestreden bepaling ° vanaf nu alleen nog mag worden gebruikt voor in Frankrijk of Luxemburg bereide v.m.q.p.r.d. Bovendien vindt zij de bepaling onvoldoende gemotiveerd.

4. In haar verzoekschrift, waarvan de precieze bewoordingen in het rapport ter terechtzitting zijn opgenomen, concludeert zij tot nietigverklaring van genoemde bepaling en tot verwijzing van de Raad in de kosten van het geding.

5. De Raad heeft een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen, doch hierover zal overeenkomstig de beschikking van het Hof van 5 december 1990 pas in het eindvonnis een uitspraak worden gedaan.

6. De Raad en de Commissie, die heeft geïntervenieerd ter ondersteuning van de Raad, concluderen tot verwerping van het beroep, primair wegens niet-ontvankelijkheid, subsidiair wegens ongegrondheid, en tot verwijzing van verzoekster in de kosten van de procedure.

7. Na afloop van de schriftelijke behandeling is verordening nr. 3309/85, waarin de bestreden bepaling is opgenomen, vervangen door verordening (EEG) nr. 2333/92(6), die deze bepaling letterlijk heeft overgenomen in artikel 6, lid 6.

B ° Juridische beoordeling

I ° Opmerking vooraf

8. Alvorens in te gaan op de afzonderlijke (verweer)middelen wil ik in het kort duidelijk maken, dat de vaststelling van verordening nr. 2333/92 geen invloed mag hebben op de behandeling van dit geding. In het bijzonder heeft deze omstandigheid niet tot gevolg, dat verzoekster haar procesbelang verliest. Evenmin voert deze omstandigheid ertoe, dat, hetgeen het mogelijke gevolg van het wegvallen van het belang is, de hoofdzaak als afgedaan kan worden beschouwd.

9. In dat verband moet erop worden gewezen, dat bij een beroep tot nietigverklaring het procesbelang niet vereist, dat de verzoeker voordelen ontleent aan de rechtstreekse ° logisch dwingende ° gevolgen van de nietigverklaring. Integendeel, voldoende is dat de rechtspositie van de verzoeker zich verbetert, indien de verweerder zijn verplichtingen krachtens artikel 176 EEG-Verdrag nakomt.(7)

10. Volgens die bepaling zou de Raad, indien de bestreden bepaling nietig wordt verklaard, verplicht zijn, het nieuwe artikel 6, lid 6, aan te passen aan de uit het arrest van het Hof voortvloeiende vereisten. Ik verwijs hiervoor naar de overwegingen in het arrest Asteris e.a.(8) In dit arrest moest het Hof onderzoeken, of de Commissie een eerder arrest, waarin het Hof een in een bepaald verkoopseizoen geldende verordening van deze instelling betreffende de op het steunbedrag bij de produktie van tomatenconcentraat toe te passen coëfficiënten nietig had verklaard, overeenkomstig artikel 176 EEG-Verdrag was nagekomen. Hierover bestond onder meer twijfel, omdat de Commissie de parallelverordening voor de daarop volgende verkoopseizoenen (vanaf 1 juli 1984), die tijdens de procedure was vastgesteld en dezelfde gebreken vertoonde als de bestreden verordening, niet had aangepast aan het arrest houdende nietigverklaring van 19 september 1985. Het Hof overwoog ter zake (r.o. 27 tot en met 31):

"Om zich te voegen naar het arrest en hieraan volledige uitvoering te geven, moet de instelling niet alleen het dictum naleven, maar ook de rechtsoverwegingen die daartoe hebben geleid en er de noodzakelijke steun aan bieden, daar zij onontbeerlijk zijn om de nauwkeurige betekenis van het dictum te bepalen. Het zijn immers de rechtsoverwegingen die aangeven, welke bepaling precies als onwettig wordt beschouwd en wat precies de redenen zijn van de in het dictum vastgestelde onwettigheid, en waarmee de betrokken instelling bij de vervanging van de nietig verklaarde handeling rekening moet houden.

Ofschoon de vaststelling van onwettigheid in de overwegingen van een arrest houdende nietigverklaring de instelling waarvan de handeling is uitgegaan, in de eerste plaats verplicht om die onwettigheid op te heffen in de handeling die voor de nietig verklaarde handeling in de plaats moet komen, kan zij voor die instelling ook andere gevolgen hebben, voor zover zij een bepaling betreft met een bepaalde inhoud op een gegeven gebied.

Wanneer het, zoals in casu, gaat om de nietigverklaring van een verordening waarvan de werking beperkt is tot een duidelijk afgebakende periode (het verkoopseizoen 1983/1984), is de instelling die de verordening heeft vastgesteld vóór alles gehouden om ervoor te zorgen dat de nieuwe, na het arrest houdende nietigverklaring vast te stellen verordeningen betreffende verkoopseizoenen na dit arrest, geen bepalingen bevatten van dezelfde inhoud als de onwettig verklaarde bepaling.

Ingevolge de terugwerkende kracht van arresten houdende nietigverklaring, werkt de vaststelling van de onwettigheid terug tot de dag waarop de nietig verklaarde bepaling in werking is getreden. In casu was de betrokken instelling derhalve ook verplicht, uit de ten tijde van het arrest houdende nietigverklaring reeds bestaande verordeningen voor de verkoopseizoenen na 1983/1984 de bepalingen te schrappen met dezelfde inhoud als de onwettig verklaarde bepaling.

Bijgevolg geldt de vaststelling dat de op het steunbedrag voor Griekse producenten toe te passen coëfficiënten onwettig zijn vastgesteld, niet alleen voor het verkoopseizoen 1983/1984, waarop de nietig verklaarde verordening betrekking had, maar ook voor alle latere verkoopseizoenen. Daarentegen kan die vaststelling niet gelden voor verkoopseizoenen die worden beheerst door verordeningen van vóór het verkoopseizoen 1983/1984."

11. Overeenkomstige overwegingen moeten zeker in de onderhavige zaak gelden. Artikel 6, lid 6, van verordening nr. 2333/92 is immers slechts het resultaat van een codificatie van verordening nr. 3309/85, die de communautaire wetgever om praktische redenen noodzakelijk achtte.(9) Anders dan in de zaak Asteris, waar een nieuwe bepaling nodig was omdat de voor het vorige verkoopseizoen geldende bepaling geheel volgens plan haar effect had verloren, kan men in deze zaak stellen, dat de nieuwe bepaling een weergave vormt van het oorspronkelijke plan, de bestreden regeling voor onbepaalde tijd in te voeren. Met andere woorden, de nieuwe bepaling laat de oude voortleven en is in zoverre ten opzichte van die oude bepaling meer dan "een bepaling van dezelfde inhoud" in de zin van het arrest Asteris.

12. Uit het voorgaande volgt, dat de vaststelling van verordening nr. 2333/92 niet tot gevolg heeft, dat verzoeksters procesbelang is weggevallen, noch dat de hoofdzaak als afgedaan kan worden beschouwd.

II ° De exceptie van niet-ontvankelijkheid

13. 1.a) De bezwaren van de Raad tegen de ontvankelijkheid hebben in de eerste plaats betrekking op het in artikel 173, tweede alinea, opgenomen vereiste, dat de bestreden maatregel een "beschikking" moet zijn. In het kader van de hiervoor aangevoerde argumenten stelt de Raad verder, dat de maatregel verzoekster slechts raakt in haar hoedanigheid van producent die de benaming "crémant" gebruikt, evenals iedere andere producent die zich in dezelfde situatie bevindt. Indien dit argument wordt vergeleken met de door de Raad aangehaalde rechtspraak(10), blijkt dat hiermee niet alleen een opmerking wordt gemaakt over het rechtskarakter van de bestreden handeling, maar ook over het punt of verzoekster door deze handeling individueel wordt geraakt. Overigens ° en ik kom hier nog kort op terug ° zijn deze vragen nauw met elkaar verbonden, zodat het Hof de laatstgenoemde voorwaarde van procesbevoegdheid in ieder geval (voor zover het het beroep niet zonder meer als niet-ontvankelijk beschouwt) ambtshalve zou moeten onderzoeken (artikel 92, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering).

14. In het nu volgende gedeelte moet derhalve ten aanzien van beide opgeworpen vragen een standpunt worden bepaald, evenals ten aanzien van de vraag of verzoekster rechtstreeks wordt geraakt, hetgeen alleen de Commissie betwist.

15. b) In het kader van deze beoordeling zullen het rechtskarakter en de gevolgen van de bestreden maatregel moeten worden onderzocht, hetgeen betekent, dat allereerst duidelijkheid moet bestaan over de precieze inhoud ervan.

16. In dat verband moet worden vastgesteld, dat verzoekster volgens de inhoud van haar conclusie is opgekomen tegen het gehele artikel 6, lid 5 bis, sub b, van verordening nr. 3309/85. Uit haar middelen en argumenten valt echter af te leiden, dat zij deze bepaling niet in haar geheel betwist, doch alleen een bepaald aspect ervan. Zoals zij laatstelijk ter terechtzitting heeft aangevoerd, gaat het haar namelijk om de in de inleidende zin van de bepaling opgenomen beperking, dat de vermelding "crémant" ° ook al is aan de andere hiervoor geldende voorwaarden betreffende de kwaliteit van het produkt en het volgen van een bepaalde bereidingswijze voldaan ° slechts voor in Frankrijk of in Luxemburg bereide mousserende wijn kan worden gebruikt. Aangaande de materiële beroepsgronden (schending van het gemeenschapsrecht, misbruik van bevoegdheid) meent verzoekster, dat de Raad, gelet op de objectieve doelstelling van de maatregel en de zojuist genoemde andere voorwaarden voor het gebruik van deze vermelding, niet het recht had een dergelijke geografische beperking te stellen. De door verzoekster voor de schending van wezenlijke vormvoorschriften aangevoerde argumenten hebben evenmin een ruimere draagwijdte, aangezien zij de Raad verwijt, genoemde geografische beperking onvoldoende te hebben gemotiveerd.

17. Aangezien het bestreden aspect uit de bepaling kan worden gelicht zonder dat zij haar betekenis verliest(11), kan het Hof, indien het verzoeksters betoog volgt, volstaan met de nietigverklaring van dit aspect.(12) Het Hof zou dat in dit geval ook moeten doen, om niet de door de aangevoerde middelen aan dit geschil gestelde grenzen te overschrijden.(13)

18. Onder deze omstandigheden is het de geografische beperking, dat wil zeggen het in het bijzonder aan producenten buiten Frankrijk of Luxemburg opgelegde verbod, dat hierna moet worden onderzocht.

19. 2.a) Wat nu in de eerste plaats het rechtskarakter van de bestreden maatregel betreft, staat het voor mij buiten kijf, dat het, indien we verzoeksters situatie even buiten beschouwing laten, niet om een beschikking maar om een maatregel met een normatief karakter gaat. Het criterium ter onderscheiding van deze beide soorten van rechtshandelingen is daarin gelegen, dat een beschikking slechts verbindend is voor degenen "tot wie zij is gericht", terwijl normatieve handelingen (in casu kan het binnen deze categorie slechts om een maatregel met het karakter van een verordening gaan) een algemene strekking hebben.(14)

20. Met het oog op deze afbakening dient het rechtskarakter van de bestreden bepaling te worden onderzocht, en in het bijzonder de rechtsgevolgen die zij beoogt teweeg te brengen of daadwerkelijk teweegbrengt.(15) In dat verband moet worden vastgesteld, of het verbod dat deze bepaling voor producenten buiten Frankrijk en Luxemburg inhoudt, in "objectief bepaalde situaties" geldt en "rechtsgevolgen heeft voor een algemeen en abstract bepaalde categorie van personen".(16) In dit opzicht acht ik het niet doorslaggevend dat de bepaling als algemene en abstracte regel is geformuleerd.(17) Uit deze door het Hof gegeven omschrijving kan echter worden afgeleid, dat een maatregel in elk geval een normatief karakter heeft, wanneer op het moment van zijn vaststelling het aantal daardoor betroffen personen niet vaststond.(18) In casu ontbreekt inderdaad een dergelijke "numerus clausus" van betroffen personen. Het bestreden verbod belet immers niet alleen degenen die ten tijde van de vaststelling van de bepaling ("van oudsher") gebruik maakten van de vermelding "crémant", om deze vermelding te gebruiken, doch ook de potentiële gebruikers van deze vermelding, dat wil zeggen marktdeelnemers die, indien de bepaling niet was ingevoerd, eventueel later de desbetreffende commerciële beslissing hadden kunnen nemen.

21. Ook al lag de zaak Deutz und Geldermann, waarnaar in de schriftelijke opmerkingen wordt verwezen, op dit punt wellicht anders(19), in de onderhavige zaak heeft de bestreden maatregel duidelijk het karakter van een verordening.

22. b) Welke conclusies moeten uit deze algemene karakterisering van de maatregel worden getrokken?

23. Er zijn drie verschillende conclusies denkbaar:

° Het beroep moet zonder meer niet-ontvankelijk worden verklaard.

° Onderzocht moet worden of de maatregel, ook al heeft hij algemeen het karakter van een verordening, jegens verzoekster toch een beschikking blijkt te zijn.

° Onderzocht moet worden ° zonder nog langer stil te staan bij het "beschikkings"karakter ° of verzoekster door de maatregel individueel wordt geraakt.

24. Mijns inziens moet, gezien de huidige stand van de rechtspraak, voor laatstgenoemde mogelijkheid worden gekozen.

25. In dit verband moet allereerst worden gewezen op het fundamentele verschil tussen de eerstgenoemde oplossing en de beide andere. De eerstgenoemde oplossing kan tot gevolg hebben, dat de verzoeker rechtsbescherming wordt onthouden, ofschoon hij ten opzichte van de bestreden regeling in de positie verkeert van een adressaat van een beschikking (of liever, "op soortgelijke wijze wordt geïndividualiseerd als een adressaat"(20)). Bij deze oplossing zou deze beperking van de rechtsbescherming alleen het gevolg zijn van het feit, dat andere door de regeling beoogde personen niet in deze bijzondere positie verkeren (en slechts in hun "objectieve hoedanigheid" van marktdeelnemer van de betrokken sector worden geraakt, "en dus niet anders dan alle andere marktdeelnemers die zich in dezelfde situatie bevinden"(21)).

26. In de twee laatstgenoemde oplossingen is de rechtsbescherming alleen afgestemd op de individuele situatie van de verzoeker, hetgeen mijns inziens terecht is. Deze benadering beantwoordt namelijk in twee opzichten aan het doel van artikel 173, tweede alinea. In de eerste plaats, voor zover die bepaling een beroepsmogelijkheid voor particulieren invoert, gaat het om een waarborg voor de individuele rechtsbescherming. Geheel in overeenstemming met deze overweging biedt artikel 173, tweede alinea, de mogelijkheid van een beroep tot nietigverklaring tegen beschikkingen die de verzoeker individueel (en rechtstreeks) raken, zonder dat hem kan worden tegengeworpen dat deze niet tot hem zijn gericht. Het valt moeilijk in te zien, waarom bij de betwisting van een maatregel die jegens andere door deze maatregel betroffen personen dan verzoeker een normatieve handeling oplevert, een andere maatstaf zou moeten worden gehanteerd en deze omstandigheid aan de verzoeker zou moeten worden tegengeworpen. Deze vaststelling lijkt mij des te belangrijker, daar sommige gemeenschapsregels bij nader inzien zeer complex blijken te zijn en totaal verschillende gevolgen teweegbrengen voor de verschillende groepen van betroffen personen.

27. In de tweede plaats, voor zover artikel 173, tweede alinea, de beroepsmogelijkheid van particulieren beperkt door het vereiste dat het een beschikking moet betreffen, moet in het oog worden gehouden, dat dit een materieel criterium is. Reeds uit de bewoordingen van de bepaling volgt dat de communautaire wetgever de beroepsmogelijkheid niet zonder meer kan uitsluiten, door de vorm van een verordening te kiezen.(22) Indien een maatregel wat de verzoeker betreft, echter als een beschikking ten aanzien van een adressaat is aan te merken, is het dan, indien de maatregel als verordening werd vastgesteld, vanuit zijn standpunt bezien werkelijk meer dan een kwestie van vorm om rekening te houden met alle (dus ook de andere) beoogde groepen van personen?

28. Deze overwegingen sluiten aan bij de laatste ontwikkeling in de rechtspraak.

29. Het Hof heeft weliswaar reeds zeer vroeg erkend, dat:

"indien een handeling, die door haar auteur als verordening is omschreven, bepalingen bevat van dien aard dat sommige natuurlijke of rechtspersonen daardoor niet alleen rechtstreeks doch ook individueel worden geraakt, dient te worden erkend dat in ieder geval, daargelaten de vraag of deze handeling in zijn geheel terecht als een verordening is beschouwd, deze bepalingen niet het karakter van een verordening dragen en derhalve door bedoelde personen kunnen worden bestreden op grond van artikel 173, lid 2".(23)

30. Vervolgens rees echter de vraag, hoe het Hof het geval zou beoordelen waarin een en dezelfde bepaling vele van de personen waarop zij betrekking heeft, evenals de adressaat raakt, terwijl anderen slechts door haar normatieve effecten worden geraakt.(24)

31. Op het gebied van het anti-dumpingrecht heeft het Hof in zijn arresten Allied Corporation I(25) en II(26) en laatstelijk in het arrest Extramet(27) duidelijkheid geschapen. In laatstgenoemd arrest stelde het Hof samenvattend vast:

"dat ofschoon de verordeningen tot instelling van anti-dumpingrechten, gelet op de criteria van artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag, naar aard en strekking in feite normatieve maatregelen zijn, aangezien zij voor alle betrokken ondernemers gelden, het niet is uitgesloten dat hun bepalingen bepaalde ondernemers individueel kunnen raken (...)".

32. Het Hof vervolgde:

"Hieruit volgt dat handelingen waarbij anti-dumpingrechten worden ingesteld, zonder hun karakter van een verordening te verliezen, in bepaalde omstandigheden sommige ondernemers individueel kunnen raken, die dan ook bevoegd zijn een beroep tot nietigverklaring van deze handelingen in te stellen."

33. Daargelaten of deze beginselen ook op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid kunnen worden toegepast, is deze verduidelijking tussen de drie hierboven genoemde alternatieven in twee opzichten van belang. In de eerste plaats wordt als principiële optie vastgelegd, dat een beroep niet uitsluitend op grond van het normatieve karakter dat een bepaling in het algemeen kan hebben, niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien de verzoeker aantoont, dat deze bepaling hem individueel raakt. In de tweede plaats bevat deze rechtspraak een optie van meer technische aard, doordat zij aan de mogelijkheid dat het een echte verordening is, die eventueel enkele van de personen op wie zij betrekking heeft, individueel raakt, de voorkeur geeft boven de mogelijkheid van een rechtshandeling met een tweeledig karakter (voor sommige personen een verordening, voor anderen een beschikking). Ook al wijkt deze oplossing relatief sterker af van de bewoordingen van artikel 173, tweede alinea, zij heeft als voordeel dat zij duidelijk en logisch is.(28)

34. De beide oplossingen mogen evenwel niet tot verschillende resultaten leiden, aangezien een maatregel die een particulier individueel en daarmee evenals de adressaat van een beschikking raakt, ° vanuit het oogpunt van het tweeledige karakter van de handeling ° voor hem in werkelijkheid automatisch een beschikking vormt.(29) Het Hof heeft in zijn praktijk overigens laten zien, dat het beide kenmerken aan dezelfde criteria toetst.(30)

35. En dan nu de vraag, of de genoemde beginselen uit de anti-dumpingrechtspraak ook op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid kunnen worden toegepast. Gelet op de hiervoor(31) uiteengezette overwegingen, die niet speciaal betrekking hebben op de anti-dumpingsector, kan deze vraag slechts bevestigend worden beantwoord. Voor de goede orde moet echter worden opgemerkt, dat de door het Hof in de anti-dumpingsector opgestelde beginselen geen verband houden met de ° onomstreden ° bijzonderheden van deze sector. Dit geldt in de eerste plaats voor de bijzonderheid, dat anti-dumpingmaatregelen alleen door middel van een verordening mogen worden ingesteld.(32) Enerzijds zie ik geen verschil tussen het geval waarin de vaststelling van een verordening wettelijk is voorgeschreven, en het geval waarin doel en inhoud van de maatregel tot het kiezen van die rechtsnorm nopen, hetgeen zo dikwijls het geval is op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Anderzijds kan een bepaling die voor een maatregel de vorm van een verordening voorschrijft, slechts een uitdrukking blijken te zijn van een feitelijke noodzaak van dien aard. Om een dergelijke maatregel ging het in de conclusie van advocaat-generaal Gulmann in de zaak Buckl(33), waarin hij terecht vaststelde, dat het in het licht van de rechtspraak van het Hof "niet gerechtvaardigd" was "het beroep om deze reden(34) te verwerpen".(35)

36. Wat vervolgens de bijzonderheid betreft dat anti-dumpingmaatregelen vanuit het oogpunt van de betrokken producent en exporteur hetzelfde karakter kunnen hebben als individuele beschikkingen, volstaat de vaststelling dat het in het arrest Extramet om het beroep van een importeur ging. Voor die marktdeelnemers geldt deze bijzonderheid nu juist niet, hetgeen ook de reden is waarom het Hof het beroep van importeurs slechts na een zorgvuldig onderzoek van het individuele geval(36) ontvankelijk verklaart, maar het in de meeste gevallen, met name wanneer het zelfstandige importeurs betreft, als niet-ontvankelijk verwerpt.(37)

37. Om al deze redenen ben ik van mening, dat het feit dat de bestreden bepaling algemeen als een maatregel met het karakter van een verordening moet worden aangemerkt, niet volstaat om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Onderzocht moet evenwel worden, of verzoekster door de bepaling individueel wordt geraakt.

38. c) Voor de beantwoording van die vraag dient allereerst te worden ingegaan op de omstandigheid, dat onder de marktdeelnemers die door het bestreden verbod worden geraakt, één categorie kan worden geïdentificeerd, waartoe een vaststaand aantal personen behoort dat na de vaststelling van de maatregel niet groter kan worden. Het betreft hier de in de laatste alinea van de betrokken bepaling genoemde categorie, te weten de producenten van mousserende wijn die op 1 september 1989, de dag van inwerkingtreding van verordening nr. 2045/89, vanouds de benaming "crémant" voor hun produkten gebruikten, een categorie waartoe ook verzoekster behoort.

39. In het licht van de hier voorgestane uitlegging van artikel 173, tweede alinea(38), kan één van verzoeksters meest essentiële argumenten aldus worden uitgelegd en samengevat, dat zij op grond van het feit dat zij tot deze gesloten categorie behoort, als individueel geraakt moet worden aangemerkt. Zoals evenwel de zaak Deutz und Geldermann ° met inachtneming van het verband tussen het kenmerk "beschikking" en "individueel geraakt zijn" ° aantoont, is dit op zich niet voldoende om in een concreet geval beroep te mogen instellen.(39) Integendeel, hiervoor is nodig dat er een specifiek verband bestaat tussen verzoeksters situatie (in de meest ruime zin) en de bestreden maatregel.

40. Zoals advocaat-generaal Tesauro(40) heeft beklemtoond, was hiervoor volgens de traditionele rechtspraak een causaal verband tussen deze beide elementen vereist. In dit kader moet er allereerst aan worden herinnerd, dat hier slechts de door verzoekster bestreden geografische beperking in geding is. Daarom zou moeten worden aangetoond, dat de situatie van personen die door dit aspect van de maatregel worden getroffen en die hun mousserende wijn op 1 september 1989 aanduidden als "crémant", voor de communautaire wetgever doorslaggevend was bij de vaststelling van de bepaling. Het enige aanknopingspunt voor een dergelijke samenhang zou de laatste alinea van de bepaling kunnen zijn, die echter niet alleen op deze situatie betrekking heeft, maar ook op die van producenten die door andere aspecten van de bepaling geen gebruik mogen maken van de vermelding "crémant", namelijk door de eisen betreffende de kwaliteit van het produkt en de bereidingswijze.

41. Derhalve is niet voldaan aan de vereisten uit de traditionele rechtspraak, op grond waarvan een verzoeker als individueel geraakt kan worden aangemerkt.

42. In het nu volgende gedeelte moet echter worden ingegaan op de ontwikkeling van de rechtspraak na het arrest Deutz und Geldermann, ten einde vast te stellen, of verzoekster vanuit andere gezichtspunten als individueel geraakt kan worden aangemerkt.

43. Op dit punt biedt de beslissing in de zaak Sofrimport(41) een nieuw element, op grond waarvan het voor het genoemde bijzondere verband tussen de maatregel en de situatie van de verzoeker voldoende is, indien deze met het oog op die situatie door bijzondere modaliteiten van de rechtsgrondslag van de bestreden bepaling wordt beschermd.(42) Aan dit vereiste wordt in casu echter evenmin voldaan.

44. Een andere categorie van gevallen waarin de verzoeker als individueel geraakt kan worden aangemerkt, kan zich hebben aangediend in het arrest Extramet.(43) In deze zaak kwam een zelfstandig importeur op tegen een anti-dumpingverordening voor een bepaalde grondstof (calciummetaal). Het Hof verklaarde ter zake (r.o. 17):

"Verzoekster heeft een reeks feiten aangetoond die een dergelijke bijzondere situatie vormen die haar voor de betrokken maatregel ten opzichte van ieder ander ondernemer karakteriseert. Zij is namelijk de belangrijkste importeur van het produkt waarvoor de anti-dumpingmaatregel is ingesteld en tevens is zij eindverbruikster van dit produkt. Haar economische activiteiten zijn bovendien grotendeels van deze import afhankelijk en worden door de bestreden verordening ernstig getroffen, gelet op het beperkt aantal producenten van het betrokken produkt en op het feit dat zij moeilijkheden ondervindt om zich te bevoorraden bij de enige producent in de Gemeenschap die bovendien haar belangrijkste concurrent voor het bewerkte produkt is."

45. Het is duidelijk, dat het in deze rechtspraak niet slechts gaat om de vraag, of bepaalde personen die van meet af aan ° met name op grond van de inhoud van de bepaling ° een gesloten groep van personen vormen, gelet op hun situatie in een bijzondere relatie tot de maatregel staan. Deze criteria dienen tegelijk eerder als omschrijving van de genoemde "groep", die gewoonlijk slechts uit één of althans een zeer klein aantal personen kan bestaan.

46. De eerste vraag die in dit verband rijst, luidt, of de aldus opgestelde beginselen ook kunnen worden toegepast op gevallen als de onderhavige zaak. Evenals bij de hierboven behandelde vraag betreffende de uitlegging van artikel 173, tweede alinea(44), moet ook hier allereerst worden nagegaan, of deze beginselen op de bijzonderheden van de anti-dumpingsector berusten. Het antwoord hierop is niet duidelijk. Rechtsoverweging 16 van het arrest heeft weliswaar betrekking op het geval van "nietigverklaring van een anti-dumpingverordening", doch zij beperkt de daarna volgende overwegingen niet uitdrukkelijk tot dit geval.

47. Het karakter van de opgestelde criteria biedt wellicht een ander aanknopingspunt voor de draagwijdte van het arrest. In dat verband moet worden opgemerkt, dat deze criteria voornamelijk betrekking hebben op de positie van de verzoeker op de gemeenschappelijke markt en de ernstige gevolgen die de bestreden maatregel voor zijn onderneming heeft. Ten opzichte van de traditionele rechtspraak vertoont het arrest Extramet een bijzonderheid: wegens de vereiste bijzondere samenhang tussen de situatie van de verzoeker en de bestreden maatregel, baseert het arrest zich voor de eerste keer uitdrukkelijk op de economische gevolgen van die maatregel.

48. De aldus gedefinieerde aard van dit criterium dwingt niet tot de conclusie, dat het alleen in het anti-dumpingrecht kan worden toegepast. Waarom zouden er ook op andere gebieden niet gevallen zijn, waarin een maatregel voor een marktdeelnemer gevolgen heeft die zodanig afwijken van de gevolgen voor de andere personen waarop de maatregel betrekking heeft, dat hij de adressaat van een maatregel lijkt?

49. Zelfs indien de zuiver formele indeling van het geval in het anti-dumpingrecht dus niet doorslaggevend voor de ratio decidendi van het arrest was, zou op grond van een andere bijzonderheid een voorbehoud tegen zijn toepassing op andere gevallen kunnen worden gemaakt. De in genoemd arrest onderzochte gevolgen bestonden namelijk in een rechtstreekse aantasting van de concurrentiepositie van de onderneming die het beroep had ingesteld (ten opzichte van de firma Péchiney), en kwam overeen met de gevolgen van staatssteun voor een onderneming die met de steunontvangende onderneming concurreert. Op grond van deze benadering kan in elk geval van een werkelijke uitbreiding van de Extramet-beginselen worden gesproken, indien zij worden toegepast op een geval dat duidelijk niet deze structuur heeft.

50. Om een dergelijke uitbreiding gaat het in de onderhavige zaak echter niet, aangezien deze zaak op genoemd punt een structuur vertoont die nauw overeenkomt met de zaak Extramet. Vastgesteld moet worden, dat in de mededinging tussen de producenten van mousserende wijn de vermelding "crémant" kennelijk dient om het betrokken produkt eigenschappen toe te schrijven waardoor het binnen de algemene categorie van mousserende wijn nader wordt gekarakteriseerd. De communautaire wetgever kon hierin echter een probleem zien. In de eerste plaats kan uit deze vermelding als zodanig niet worden opgemaakt op welke kenmerken zij duidt, zodat zij voor mousserende wijn van sterk uiteenlopende kwaliteit kan worden gebruikt, hetgeen in het verleden blijkbaar ook is gebeurd. In de tweede plaats bestond slechts in een van de Lid-Staten een regeling voor het gebruik ervan, namelijk in de Franse Republiek, waar mousserende wijn uit het gebied van de Loire, Bourgondië en de Elzas onder bepaalde voorwaarden "crémant de (...)" [gevolgd door de naam van het gebied] mocht worden genoemd.

51. De beslissing van de communautaire wetgever om in deze situatie het gebruik van de betrokken vermelding te regelen en het met name afhankelijk te maken van bepaalde kwalitatieve kenmerken van het produkt, beïnvloedt de mededinging in twee opzichten: de marktpositie van produkten die de vermelding mogen voeren wordt opgewaardeerd, terwijl de marktpositie van produkten die dit niet meer mogen wordt afgewaardeerd. Aangezien verzoekster tot de producenten behoort wier produkten in laatstgenoemde categorie vallen, heeft de bestreden maatregel rechtstreekse, nadelige gevolgen voor haar positie ten opzichte van de concurrerende producenten in Frankrijk en Luxemburg, die de vermelding wel mogen voeren. Onder deze omstandigheden moet het in rechtsoverweging 17 van het arrest Extramet gebruikte "impactcriterium" ook in de onderhavige zaak worden toegepast.

52. Daarom moet nu worden onderzocht, of de bestreden maatregel verzoekster door haar bijzondere marktpositie en door de gevolgen die deze maatregel voor haar onderneming heeft, op gelijke wijze individualiseert als een adressaat.

53. Voor het eerste van deze twee kenmerken moet om redenen van doelmatigheid worden uitgegaan van de markt van v.m.q.p.r.d. die als "crémant" wordt aangeduid. Verzoekster bestrijdt namelijk niet, dat de communautaire wetgever het gebruik van deze vermelding mag reserveren voor mousserende wijn van dit kwaliteitsniveau. Bovendien dienen slechts die producenten in het onderzoek te worden betrokken, die deze vermelding op het moment van de vaststelling van de maatregel gebruikten, aangezien alleen zij ° evenals verzoekster ° het recht kunnen verliezen, of juist behouden, deze vermelding te voeren.

54. Binnen de aldus afgebakende groep van producenten van de Gemeenschap heeft verzoekster onbetwist de grootste produktie. Per jaar produceert zij ongeveer 11 miljoen flessen (0,75 l) "Gran Cremant"(45), die vooral op de Spaanse markt worden afgezet, terwijl de drie regio' s Bourgondië, de Elzas en de Loire samen in 1988, het jaar van de vaststelling van de bestreden maatregel, als "crémant de (...)" in totaal ongeveer 12 miljoen flessen hebben geproduceerd. Uit de opmerkingen van partijen blijkt, dat dit de enige Franse mousserende wijnen waren, die in Frankrijk als "crémant" mochten worden verkocht. En inderdaad, ofschoon wet nr. 75/577 van 4 juli 1975(46) slechts het gebruik van de vermelding "crémant" verbiedt voor wijn, mousserende en parelwijn, die geen recht hebben op een oorsprongsbenaming, wil zij blijkens haar wetsgeschiedenis genoemde vermelding reserveren voor mousserende wijn die volgens de traditionele methode ("méthode champenoise") is bereid. Deze bereidingswijze werd op haar beurt geregeld in drie verschillende uitvoeringsdecreten, waarin de vermelding "crémant d' Alsace", respectievelijk "de Bourgogne" of "de Loire" werd vastgelegd als gecontroleerde oorsprongsbenaming.

55. Afgezien van Spanje en Frankrijk lijkt er geen noemenswaardige produktie in de andere Lid-Staten te bestaan, waarmee hier rekening zou moeten worden gehouden.

56. Ten slotte moet worden vastgesteld, dat tussen 1986 en 1989 meer dan twee derde van alle cava-v.m.q.p.r.d. die de vermelding "Gran Cremant" voerden, door verzoekster werd verhandeld.(47)

57. Mijns inziens is een en ander voldoende om te erkennen, dat verzoekster op de markt van v.m.q.p.r.d. die de bestreden vermelding dragen, duidelijk een bijzondere positie inneemt.

58. Wat de gevolgen voor verzoeksters onderneming betreft, zoal gelijksoortige gevolgen als in de zaak Extramet, te weten dat:

° haar economische activiteiten grotendeels afhankelijk zijn van de door de bestreden maatregel belemmerde transacties, en

° deze activiteiten door de maatregel "ernstig worden getroffen",

kunnen worden vastgesteld, dan slechts met moeite. Dit geldt met name voor de tweede voorwaarde. Terwijl bij een anti-dumpingheffing de gevolgen voor de onderneming van een importeur nauwkeurig kunnen worden berekend ° deze heffingen worden immers bepaald door de invoerprijs en moeten deze prijs doelbewust verhogen °, is een dergelijke berekening bij een verbod van een vermelding niet in gelijke mate mogelijk, te meer niet daar in deze zaak een overgangstermijn is voorzien, gedurende welke de producent zijn klanten door de juiste reclame op de komende wijzigingen kan voorbereiden. Toch ben ik van mening, dat verzoekster, gezien de gevolgen van de maatregel, ten opzichte van de kring van de overige in aanmerking genomen producenten voldoende wordt gekarakteriseerd om als individueel geraakt te worden aangemerkt.

59. In dit verband moet eerst worden ingegaan op de voorwaarden, waarvan artikel 6, lid 5 bis, sub b, het gebruik van het begrip "crémant" afhankelijk stelt, en op de betekenis van deze voorwaarden voor verzoeksters produkt.

60. Genoemde bepaling verlangt:

1) wat de kwaliteit van het produkt betreft, dat het om een v.m.q.p.r.d. gaat;

2) wat de bereidingswijze betreft, dat deze voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, lid 4, tweede alinea, van verordening nr. 3309/85;

3) wat betreft de erkenning van het produkt door de Lid-Staat van bereiding:

° dat deze het produkt de vermelding "crémant" in combinatie met de naam van het bepaalde gebied heeft toegewezen (eerste gedachtenstreepje van de bepaling);

° dat het produkt is bereid volgens de door deze Lid-Staat voor de bereiding ervan vastgelegde regels (tweede gedachtenstreepje van de bepaling);

4) wat betreft de herkomst, dat het moet gaan om in Frankrijk of Luxemburg bereide produkten.

61. Verzoeksters produkt voldoet stellig aan de voorwaarden 1) en 2). Het staat eveneens vast, dat de in voorwaarde 3) bedoelde nationale regels niet behoefden te bestaan op het moment van de vaststelling van de bepaling, doch dat zij ook daarna mogen zijn vastgesteld, hetgeen bij voorbeeld wordt geïllustreerd door Luxemburg, waar dit pas in 1991 is gebeurd.

62. Afgezien van voorwaarde 4), voldoet verzoeksters produkt dus aan alle vereisten die de gemeenschapsregeling zelf aan de begunstigde produkten stelt. In de mededinging met producenten die naast de kwaliteitseisen ook voldoen aan de bestreden geografische voorwaarde, zou verzoekster een bijzonder gunstige positie innemen, aangezien zij de vermelding voor haar produkt reeds sinds geruime tijd (in elk geval meer dan 65 jaar) gebruikt. Deze omstandigheid is met name van belang voor de Spaanse markt, waar het grootste deel van verzoeksters produktie wordt afgezet. Wat deze markt betreft moet men er eveneens rekening mee houden, dat verzoekster bij het gebruik van deze vermelding sinds 1924 een handelsmerk voert en er dus voor heeft gezorgd, dat er voor de consumenten een sterke relatie bestaat tussen de vermelding en haar produkt.

63. Het verlies van dit verkoopmiddel dat verzoekster thans ondervindt, treft haar des te zwaarder, daar de Franse producenten, die wel aan de geografische voorwaarde voldoen, op de markt van v.m.q.p.r.d. die volgens de methode van artikel 6, lid 4, tweede alinea, van verordening nr. 3309/85 is bereid, tot haar voornaamste concurrenten behoren.

64. Een en ander brengt mij tot de conclusie, dat verzoekster ten opzichte van de kring van getroffen marktdeelnemers ook door de gevolgen van de maatregel voor haar onderneming wordt gekarakteriseerd, en dat zij dus individueel wordt geraakt.

65. Onder deze omstandigheden behoeft mijns inziens niet te worden ingegaan op verzoeksters argument betreffende de rechtsweigering, en te worden nagegaan, in hoeverre het van belang is dat de nationale rechterlijke instanties haar geen rechtsbescherming kunnen bieden tegen de bestreden maatregel, aangezien het door de geografische beperking veroorzaakte verbod geen uitvoering door een nationaal besluit benodigt.

66. d) Voor de vraag of verzoekster rechtstreeks is getroffen, hetgeen de Commissie bestrijdt, kan ik aanknopen bij hetgeen zojuist is gezegd. De Commissie baseert haar opvatting op de omstandigheid dat niet vaststaat dat indien de communautaire wetgever niet de bestreden geografische beperking had ingevoerd, Spanje verzoekster de vermelding onder de in het eerste gedachtenstreepje van de betrokken bepaling genoemde voorwaarden zou hebben toegewezen. De Commissie zet hiermee de dingen op hun kop. Verzoekster richt zich tegen het probleem dat door het genoemde verbod wordt veroorzaakt, preciezer gezegd, tegen het verlies van de mogelijkheid om voor haar produkten de vermelding "crémant" te gebruiken. Dit probleem ontstaat zonder toedoen van de betrokken Lid-Staat en is met name niet afhankelijk van een discretionaire beslissing zijnerzijds.

67. Mitsdien is het beroep ontvankelijk.

III ° De gegrondheid van het beroep

68. Zoals ik in mijn overwegingen over de ontvankelijkheid reeds heb uiteengezet, is de enige reden waarom de bestreden maatregel voor vele produkten (waaronder dat van verzoekster) tot gevolg heeft dat het gebruik van de vermelding "crémant" is uitgesloten, dat de plaats van bereiding van het betrokken produkt buiten Frankrijk of Luxemburg ligt. Deze ongelijke behandeling is in strijd met het discriminatieverbod van artikel 40, lid 3, EEG-Verdrag, tenzij zij objectief gerechtvaardigd is.(48)

69. Een dergelijke rechtvaardiging zou in de eerste plaats kunnen volgen uit het stelsel van verordening nr. 3309/85, die de bestreden bepaling bevat. Volgens de tweede, de derde, de vierde en de zesde overweging van de considerans van deze verordening wordt in dit stelsel onderscheid gemaakt tussen verplichte en facultatieve aanduidingen. Aangezien de vermelding "crémant" volgens artikel 15, lid 4, tweede alinea, van verordening nr. 823/87, in de versie van verordening nr. 2043/89, alsook volgens de bewoordingen en de motivering van de hier in geding zijnde bepaling zelf een facultatieve aanduiding is, dient zij te beantwoorden aan het beginsel, dat in de zesde overweging van de considerans van verordening nr. 3309/85 als volgt is samengevat:

"Deze keuze [van de facultatieve aanduidingen] dient (...) te worden beperkt tot aanduidingen die niet onjuist zijn en geen verwarring kunnen doen ontstaan bij de eindverbruiker of bij de personen voor wie deze informatie bestemd is."

70. Volgens de derde overweging van de considerans van verordening nr. 2045/89 vormt de hier bestreden geografische beperking een concretisering van dit beginsel:

"In deze regels [betreffende het gebruik van de naam van een bepaald gebied] is voorts bepaald dat de naam van een bepaald gebied mag worden gecombineerd met een nadere aanduiding betreffende de wijze van bereiding of het type produkt. Om dergelijke traditionele aanduidingen die worden gebruikt voor andere soorten produkten van bepaalde herkomst te beschermen, dient de benaming 'crémant' voor bepaalde, in Frankrijk en Luxemburg bereide v.m.q.p.r.d. te worden gereserveerd."

71. Daarom moet in de eerste plaats worden onderzocht, of het begrip "crémant" op een nauwkeurig vastgelegde herkomst duidt, zodat het gebruik ervan voor niet in Frankrijk of Luxemburg bereide produkten de consument in verwarring zou kunnen brengen.

72. In dit verband moet rekening worden gehouden met de beginselen die het Hof in het Sekt-arrest(49) heeft opgesteld over de problematiek van de herkomstaanduidingen in de wijnsector.(50) Ofschoon dit arrest betrekking heeft op het vrije verkeer van goederen en niet op het gemeenschappelijk landbouwbeleid, kunnen de overwegingen uit dit arrest, anders dan de Raad stelt, ook op het onderhavige geval worden toegepast, aangezien de bescherming van herkomstaanduidingen, die het Hof destijds in meerdere opzichten aan artikel 36 EEG-Verdrag heeft getoetst, volgens rechtsoverweging 7 van het arrest onder meer moet verhinderen dat de consument wordt blootgesteld aan misleidende aanduidingen.

73. Volgens dit arrest moet:

"in het bijzonder bij aanduidingen van herkomst de geografische oorsprong van een produkt hieraan een kwaliteit en specifieke kenmerken verlenen, waardoor het produkt kan worden geïndividualiseerd".(51)

74. Volgens rechtsoverweging 8 van het arrest moet het betrokken herkomstgebied homogene natuurlijke kenmerken vertonen die het ten opzichte van aangrenzende gebieden afbakenen. In de onderhavige zaak staat vast, dat de Lid-Staten Frankrijk en Luxemburg samen niet een dergelijk homogeen gebied vormen, evenmin als het Franse grondgebied als geheel aan deze voorwaarde voldoet. In ditzelfde verband heeft het Hof voorts opgemerkt, dat een bereidingswijze:

"op zichzelf niet onafhankelijk van de kwaliteit der gebruikte druiven beslissend is voor het bepalen van de herkomst"

van bepaalde produkten.

75. Het Hof vervolgde:

"dat bovendien de bereidingswijze van een wijnbouwprodukt als enkel criterium te minder de herkomst vermag te kenmerken, daar zij, voorzover niet gebonden aan het gebruik van bepaalde druiven, ook in andere geografische milieus kan worden toegepast".

76. Vanuit deze invalshoek moet worden vastgesteld, dat de bewoordingen van de bepaling zelf de stelling van de gemeenschapsinstellingen ontkrachten, dat de vermelding "crémant" op een bepaalde herkomst duidt. Integendeel, de vermelding heeft betrekking op de in artikel 6, lid 4, van verordening nr. 3309/85 genoemde bereidingswijze, die partijen overeenkomstig deze bepaling hebben aangeduid als "traditionele methode". Volgens het eerste gedachtenstreepje kan deze vermelding namelijk alleen worden gebruikt, indien de Lid-Staat waar de bereiding heeft plaatsgevonden, deze de betrokken producent in combinatie met de naam van het bepaalde gebied heeft toegewezen.

77. Het is daarom niet verwonderlijk, dat de argumenten die de Raad en de Commissie voor hun tegengestelde opvatting aanvoeren, een toetsing niet kunnen doorstaan.

78. Ik hoef niet lang stil te staan bij de opmerking van de Commissie, dat het begrip "crémant" uit de Franse taal komt. In genoemd Sekt-arrest heeft het Hof immers opgemerkt, dat:

"een produktiegebied hetwelk naar (...) een taalcriterium is omschreven, nog geen geografisch milieu (...) kan vormen waardoor een aanduiding van de herkomst wordt gerechtvaardigd (...)".

79. In dit verband moet tevens worden vastgesteld, dat de etymologische oorsprong van dit woord noch de Franse betekenis ervan op een bepaalde herkomst van het produkt duidt. Wat de etymologische oorsprong betreft, het begrip lijkt zijn wortels in het dialect van de streek van de "Champagne" te hebben. Vaststaat evenwel, dat het al snel ook buiten deze streek werd gebruikt. Bovendien staat vast, dat de bestreden bepaling nu juist tot doel heeft het begrip "crémant" te regelen, om producenten die niet in de Champagne produceren en derhalve ten aanzien van de vermelding "méthode champenoise" onder het verbod van artikel 6, lid 5, tweede alinea, van verordening nr. 3309/85 vallen, de gelegenheid te geven hun produkten op te waarderen. Wat de Franse betekenis betreft, het woord "crémant" duidt erop, dat de wijn door zijn geringe gasdruk op een bepaalde manier mousseert. Ook dit heeft absoluut niets de maken met de herkomst ervan.

80. Vervolgens moet worden ingegaan op een argument dat de Commissie in bijzondere mate heeft uitgewerkt. De Commissie is van mening, dat het begrip "crémant" voor de consument geleidelijk een begrip is geworden, dat op een bepaalde geografische herkomst duidt. In zoverre zou rekening moeten worden gehouden met vaste praktijken, die een lange traditie kennen en derhalve moeten worden beschermd.

81. De Commissie, maar ook de Raad, baseren zich voor hun opvatting op de bijzonderheid van het sinds 1975 in Frankrijk ingevoerde stelsel, volgens hetwelk het begrip "crémant" op grond van voor bepaalde gebieden vastgestelde regels wordt toegewezen. Deze regels grenzen in de eerste plaats het betrokken gebied af en omschrijven de bereidingswijze (die aan de voorwaarden van artikel 6, lid 4, tweede alinea, van verordening nr. 3309/85 voldoet). In de tweede plaats wijzen zij de produkten die aan genoemde voorwaarden voldoen, de gecontroleerde vermelding "crémant de (...)" [gevolg door de naam van het gebied] toe.

82. Tegen dit argument kan worden ingebracht, dat genoemde Franse bepalingen niet waren bedoeld om van een vermelding betreffende de bereidingswijze een oorsprongsbenaming te maken. Ofschoon genoemd stelsel blijkens de wetsgeschiedenis van wet 75/577 in eerste instantie in de regio' s Bourgondië, de Elzas en de Loire zou worden ingevoerd, werd het later niet tot deze regio' s beperkt. Het stelsel leende zich overigens ook niet voor een dergelijk effect, aangezien producenten uit andere Lid-Staten, met name verzoekster, hun produkten nog steeds op wettige wijze aanduidden als "crémant". Ten slotte kan de Raad zich ook niet op de omstandigheid beroepen, dat het begrip "crémant" in de Franse bepalingen die vóór de bestreden bepaling zijn vastgesteld, noodzakelijk met de drie genoemde gebieden was verbonden. De bestreden bepaling geeft immers ook producenten uit andere Franse gebieden en Luxemburgse producenten de mogelijkheid, de vermelding "crémant" (onder de in die bepaling opgenomen voorwaarden) te gebruiken.

83. Uit een en ander volgt, dat het begrip "crémant", in tegenstelling tot hetgeen in de derde overweging van de considerans van verordening nr. 2045/89 en in de door de gemeenschapsinstellingen aangevoerde argumenten wordt gesteld, geen herkomstaanduiding vormt. De bescherming van de consument tegen misleiding omtrent de herkomst van het produkt vormt derhalve geen rechtvaardiging voor de bestreden geografische beperking.

84. Ook de bescherming van de consument tegen vermeldingen die hij om taalkundige redenen niet kan begrijpen, komt, anders dan de Commissie denkt, niet als rechtvaardiging voor de maatregel in aanmerking. Zoals het voorbeeld van verzoekster aantoont, wordt de vermelding "crémant" sinds geruime tijd ook door Spaanse producenten en op de Spaanse markt gebruikt om deze wijn van andere mousserende wijnen te onderscheiden. Wat de vermelding op grond van de bestreden bepaling thans betekent, kan worden verduidelijkt door de in artikel 6, lid 4, eerste alinea, voorziene vermeldingen, die te zamen met de vermelding "crémant" mogen worden gebruikt. Overigens is de maatregel ook niet bedoeld om het gebruik van laatstgenoemde vermelding te beperken in Lid-Staten waar zij mogelijkerwijs niet wordt begrepen (Franse en Luxemburgse produkten kunnen ongehinderd door de bepaling naar elke willekeurige Lid-Staat worden uitgevoerd), maar om het gebruik afhankelijk te maken van voorwaarden die verband houden met de kwaliteit ° en de herkomst ° van het produkt.

85. Ten slotte moet ik nog ingaan op de argumenten van de gemeenschapsinstellingen, die de tot dusverre in Spanje gebruikte begrippen "cava" en "Gran Cremant" betreffen. Deze argumenten kunnen aldus worden opgevat, dat de communautaire wetgever in het bijzonder de Spaanse producenten het gebruik van de vermelding had mogen verbieden. Preciezer gezegd, de gemeenschapsinstellingen zijn van mening dat de vermelding "crémant" in Frankrijk van oudsher werd gebruikt om volgens de traditionele methode bereide mousserende wijn te onderscheiden van andere mousserende wijn, terwijl hiervoor in Spanje de vermelding "cava" werd gebruikt. De Raad verwijst hiervoor in het bijzonder naar de Spaanse regelingen van 1972(52) en 1986(53), volgens welke de vermelding "cava" alleen kan worden gebruikt wanneer het betrokken produkt volgens de traditionele methode is bereid. De vermelding "crémant" zou in Spanje niet traditioneel verband hebben gehouden met genoemde eisen betreffende de bereidingswijze. Spaanse producenten, in het bijzonder verzoekster, gebruikten de vermelding "Gran Cremant" (en niet "crémant" alleen) uitsluitend als handelsnaam om bepaalde produkten binnen hun assortiment te identificeren.

86. Ten aanzien hiervan wil ik om te beginnen opmerken, dat de bescherming van tradities als zodanig niet het officiële doel van de maatregel is, noch kan zij een verschillende behandeling van marktdeelnemers rechtvaardigen.

87. Vervolgens moet ik de gemeenschapsinstellingen echter gelijk geven, dat het door de Raad gekozen stelsel van toewijzing van de vermelding "crémant", gezien de gegevens feitelijk en rechtens waarop de gemeenschapsinstellingen hebben gewezen, bepaalde problemen kan veroorzaken.

88. Het begrip "cava" kan volgens de genoemde regelingen van 1972 en 1986 inderdaad zowel betrekking hebben op de bereidingswijze waarvan hier sprake is, als op een bepaald gebied, mits het een redelijke omvang heeft. Dit laatste lijkt verband te houden met het feit dat het begrip "cava" oorspronkelijk alleen werd gebruikt als algemene aanduiding voor mousserende wijn.

89. Deze omstandigheden vormen echter geen rechtvaardiging voor de bestreden maatregel. Het doel de consument op de juiste wijze te informeren, dat hier als enige rechtvaardigingsgrond in aanmerking komt, kan immers ook worden bereikt zonder de gewraakte uitsluiting van de Spaanse producenten.

90. Het eerste probleem dat door de genoemde omstandigheden ontstaat en verband houdt met het oorspronkelijk zeer algemene karakter van de vermelding "cava", te weten dat het niet op dezelfde wijze met het begrip "crémant" kan worden verbonden als dat bij de namen van de Franse gebieden het geval is, kan door een eenvoudige bijzondere regeling worden opgelost. Deze zou namelijk kunnen vastleggen, dat voor de aanduiding van cava-mousserende wijn alleen de naam van kleinere gebieden binnen het cava-gebied met het begrip "crémant" mag worden verbonden (bij voorbeeld "Cremant de Rioja").

91. Als tweede probleem rijst voor de communautaire wetgever de vraag, of Spaanse producenten, naast het hierboven omschreven gebruik van het begrip "crémant", op hetzelfde etiket ook nog de meer algemene vermelding "cava" en/of de handelsnaam "Gran Cremant" mogen vermelden, zonder dat de consument hierdoor kan worden misleid. Hiertoe volstaat de vaststelling, dat de Raad, zelfs indien hij in dit verband terecht vreesde voor een misleiding van de consument, hoogstens beperkingen betreffende het gebruik van deze beide vermeldingen had mogen vastleggen. Aangaande het begrip "cava" ben ik overigens van mening, dat de consument door het gebruik ervan naast de vermelding "crémant de (...)" geenszins wordt misleid.

92. Om al deze redenen ben ik van mening, dat de bestreden maatregel in strijd met het discriminatieverbod van artikel 40, lid 3, EEG-Verdrag is en derhalve nietig moet worden verklaard, zonder dat de andere beroepsgronden behoeven te worden onderzocht.

C ° Conclusie

93. Aangezien ik het beroep ontvankelijk en gegrond acht, geef ik het Hof in overweging:

° artikel 6, lid 5 bis, sub b, van verordening (EEG) nr. 3309/85, in de versie van verordening (EEG) nr. 2045/89, nietig te verklaren voor zover daarin het gebruik van het begrip "crémant" wordt beperkt tot in Frankrijk of Luxemburg bereide mousserende wijn;

° de Raad overeenkomstig artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering te verwijzen in de kosten van de procedure, met uitzondering van de kosten van de Commissie, die deze overeenkomstig lid 4 van deze bepaling zelf draagt.

(*) Oorspronkelijke taal: Duits.

(1) - Verordening van de Raad van 18 november 1985 houdende vaststelling van de algemene voorschriften voor de omschrijving en de aanbiedingsvorm van mousserende wijn en mousserende wijn waaraan koolzuurgas is toegevoegd (PB 1985, L 320, blz. 9).

(2) - Verordening van de Raad van 19 juni 1989 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 3309/85 houdende vaststelling van de algemene voorschriften voor de omschrijving en de aanbiedingsvorm van mousserende wijn en mousserende wijn waaraan koolzuurgas is toegevoegd (PB 1989, L 202, blz. 12).

(3) - Zie voor de omschrijving van dit begrip artikel 1, lid 4, van verordening (EEG) nr. 823/87 (PB 1987, L 84, blz. 59).

(4) - De eerste alinea is eveneens gewijzigd bij verordening nr. 2045/89.

(5) - Vergelijk artikel 15, lid 3, tweede alinea, vierde gedachtenstreepje, van verordening nr. 823/87 (PB 1987, L 84, blz. 59), in de versie van verordening nr. 2043/89 (PB 1989, L 202, blz. 1).

(6) - Verordening van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de algemene voorschriften voor de omschrijving en de aanbiedingsvorm van mousserende wijn en mousserende wijn waaraan koolzuurgas is toegevoegd (PB 1992, L 231, blz. 9).

(7) - Zie arrest van 5 maart 1980, zaak 76/79, Koenecke, Jurispr. 1980, blz. 665, r.o. 8 en 9. Bijzonder duidelijk is de conclusie van advocaat-generaal Reischl in deze zaak, Jurispr. 1980, blz. 680, 687-689.

(8) - Arrest van 26 april 1988 in de gevoegde zaken 97/86, 193/86, 99/86, 215/86, Jurispr. 1988, blz. 2181.

(9) - Zie de eerste overweging van de considerans van verordening nr. 2333/82.

(10) - Zie arrest van 29 juni 1989 in gevoegde zaken 250/86 en 11/87, RAR, Jurispr. 1989, blz. 2045 (zie de samenvatting in de Jurisprudentie en r.o. 11 van de volledige tekst).

(11) - Alleen de overgangsregeling van de laatste alinea zou ° ten dele ° haar bestaansreden verliezen.

(12) - Zie arrest van 28 juni 1972, zaak 37/71, Jamet, Jurispr. 1972, blz. 483, r.o. 9-11.

(13) - Zie het in de vorige voetnoot aangehaalde arrest, r.o. 12, evenals, als voorbeelden uit de praktijk van het Hof, de arresten van 19 september 1985, zaak 192/83, Griekenland/Commissie, Jurispr. 1985, blz. 2791, en 13 juli 1966, gevoegde zaken 56/64 en 58/64, Consten en Grundig, Jurispr. 1966, blz. 571.

(14) - Zie voor vaste rechtspraak over de grens tussen verordening en beschikking bij voorbeeld: arrest van 24 februari 1987, zaak 26/86, Deutz und Geldermann, Jurispr. 1987, blz. 941, r.o. 7; arrest van 26 april 1988, gevoegde zaken 97/86, 193/86, 199/86 en 215/86, Jurispr. 1988, blz. 2181, r.o. 13; de formulering waarin in het algemeen wordt gesproken over handelingen met een normatief karakter , komt uit de beschikking van 13 juli 1988, zaak 160/88 R, Fedesa, Jurispr. 1988, blz. 4121, r.o. 27.

(15) - Zie bij voorbeeld r.o. 7 van het arrest Deutz und Geldermann (vorige voetnoot).

(16) - Zie bij voorbeeld r.o. 15 van het arrest Asteris (voetnoot 8).

(17) - Zie arrest van 14 december 1962 in gevoegde zaken 16/62 en 17/62, Confédération Nationale des Producteurs de Fruits et Légumes, Jurispr. 1962, blz. 943, 969 (onder 3, eerste alinea).

(18) - Arrest van 13 mei 1971, gevoegde zaken 41/70-44/70, International Fruit Company, Jurispr. 1971, blz. 411, r.o. 16-22.

(19) - Zie de treffende analyse van het petitum van het beroep in de conclusie van advocaat-generaal Mischo (Jurispr. 1987, blz. 945, 946).

In dit licht was het voor het criterium van de numerus clausus van belang, of de bestreden bepaling, zoals de verzoekster stelde, slechts voor producenten gold die van oudsher de méthode champenoise hadden gebruikt.

Zie in dat verband de kritiek van von Winterfeld, Moeglichkeiten der Verbesserung des individuellen Rechtsschutzes im europaeischen Gemeinschaftsrecht , Neue Juristische Wochenschrift, 1989, blz. 1409. Het staat echter geenszins vast, of het voldoen aan dit criterium volstaat om een maatregel als beschikking an te merken. Hierop wordt uitvoerig ingegaan in de conclusie van advocaat-generaal Tesauro van 26 september 1989 in zaak 244/88, Usines Coopératives de Déshydratation du Vexin, Jurispr. 1989, blz. 3819, 3821, e.v. Zie ook mijn overwegingen betreffende de vraag, of verzoekster individueel wordt geraakt (punt 40 e.v. hieronder).

(20) - Zie de vaste rechtspraak over het vereiste van het individueel geraakt worden (voor de eerste keer in het arrest van 15 juli 1963, zaak 25/62, Plaumann, Jurispr. 1963, blz. 207, 232).

(21) - Zie arrest Deutz und Geldermann, r.o. 12.

(22) - Vaste rechtspraak: zie bij voorbeeld het arrest van 5 mei 1977, zaak 101/76, Koninklijke Scholten Honig NV, Jurispr. 1977, blz. 797, r.o. 6.

(23) - Arrest van 14 december 1962, gevoegde zaken 16/62 en 17/62, Confédération Nationale des Producteurs de Fruits et Légumes, Jurispr. 1962, blz. 943, 999.

(24) - Zie de uiteenzetting van advocaat-generaal Jacobs in zijn conclusie van 21 maart 1991, zaak C-358/89, Extramet Industrie, Jurispr. 1991, blz. I-2507, punten 40-48.

(25) - Arrest van 21 februari 1984, gevoegde zaken 239/82 en 275/82, Jurispr. 1984, blz. 1005, r.o. 11.

(26) - Arrest van 23 mei 1985, zaak 53/83, Jurispr. 1985, blz. 1621, r.o. 4.

(27) - Arrest van 16 mei 1991, zaak C-358/89, Jurispr. 1991, blz. I-2501, r.o. 13 e.v.

(28) - Zie de opmerkingen van advocaat-generaal Jacobs, conclusie in de zaak Extramet (voetnoot 24 hierboven), punt 42.

(29) - Zie voor een duidelijk voorbeeld in die zin het arrest Confédération Nationale des Producteurs de Fruits et Légumes, (hierboven voetnoot 23), blz. 999, onder 3.

(30) - Zie de opbouw van de motivering van het arrest Deutz und Geldermann (voetnoot 14 hierboven) en de gelijkluidende formuleringen betreffende de grens tussen verordening en beschikking enerzijds (arrest van 11 juli 1968, zaak 6/68, Zuckerfabrik Watenstedt, Jurispr. 1968, blz. 570, 579) en betreffende het vereiste van het individueel geraakt zijn (arrest RAR, aangehaald in voetnoot 10 hierboven, r.o. 14), alsmede r.o. 11 van de beschikking van 14 november 1991 in gevoegde zaken C-232/91 en C-233/91, Petridi, Jurispr. 1991, blz. I-5352).

(31) - Punten 25-27 hierboven.

(32) - Zie artikel 13, lid 1, van verordening nr. 2423/88 (PB 1988, L 209, blz. 1).

(33) - Conclusie van 8 juli 1992 in gevoegde zaken C-15/91 en C-108/91, Buckl e.a., nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie.

(34) - Namelijk omdat de bestreden maatregel de vorm van een verordening moest hebben.

(35) - In het concrete geval ging het om een beroep wegens nalaten, dat advocaat-generaal Gulmann echter heeft onderzocht, uitgaande van de gedachte dat artikel 175, derde alinea, EEG-Verdrag in beginsel overeenkomstig artikel 173, tweede alinea, moet worden uitgelegd (punt 19 aan het einde van de conclusie).

(36) - Zie de conclusie van advocaat-generaal Jacobs, reeds aangehaald, punten 23-29, en de arresten van 14 maart 1990, gevoegde zaken C-133/87 en C-150/87, Nashua, Jurispr. 1990, blz. I-719, en zaak C-156/87, Gestetner, Jurispr. 1990, blz. I-781.

(37) - Arresten van 6 oktober 1982, zaak 307/81, Alusuisse, Jurispr. 1982, blz. 3463, en 21 februari 1984, gevoegde zaken 239/82 en 275/82, Allied Corporation, Jurispr. 1984, blz. 1005. Beschikkingen van 8 juli 1987, zaak 279/86, Sermes, Jurispr. 1987, blz. 3109, en zaak 301/86, Frimodt Pedersen, Jurispr. 1987, blz. 3123, en beschikking van 11 november 1987, zaak 205/87, Nuova Ceam, Jurispr. 1987, blz. 4427.

(38) - Zie hierboven punt 22 en volgende, in het bijzonder punt 34.

(39) - Zie de conclusie van advocaat-generaal Mischo, reeds aangehaald in voetnoot 19, blz. 947 e.v.

(40) - Conclusie van 26 september 1989, zaak 244/88, Usines coopératives déshydratation du Vexin, Jurispr. 1989, blz. 3819, 3821 e.v.

(41) - Arrest van 26 juni 1990, zaak C-152/88, Jurispr. 1990, blz. I-2477.

(42) - Een soortgelijke overweging speelt, naast het hierboven genoemde causale verband, een rol bij het toetsen van beroepen van derde ondernemingen in het kader van het mededingingsrecht: zie mijn conclusie van 17 september 1992, zaak C-313/90, CIRFS, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 83-86 en 88-90.

(43) - Zie hierboven voetnoot 27.

(44) - Zie hierboven punt 35 e.v.

(45) - Zie de gegevens over de Spaanse markt van v.m.q.p.r.d. en verzoeksters aandeel hierin in bijlage bij verzoeksters conclusie over de exceptie van niet-ontvankelijkheid.

(46) - Frans Staatsblad van 5 juli 1975, blz. 6813.

(47) - Zie bijlagen 4 en 6 bij verzoeksters antwoord op de exceptie van de Raad.

(48) - Zie bij voorbeeld arrest van 9 juli 1992, zaak C-236/90, Maier, Jurispr. 1992, blz. I-4483, r.o. 25.

(49) - Arrest van 20 februari 1975, zaak 12/74, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1975, blz. 181.

(50) - Verordening (EEG) nr. 2081/92 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwprodukten en levensmiddelen (verordening van de Raad van 14 juli 1992; PB 1992, L 208, blz. 1), is volgens artikel 1, lid 1, tweede alinea, niet van toepassing op produkten van de wijnbouwsector noch op gedestilleerde dranken.

(51) - R.o. 7.

(52) - Bijlage 4 bij het verweerschrift.

(53) - Bijlage 6 bij het verweerschrift.