Home

Hof van Justitie EU 26-06-1990 ECLI:EU:C:1990:263

Hof van Justitie EU 26-06-1990 ECLI:EU:C:1990:263

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
26 juni 1990

Conclusie van advocaat-generaal

G. Tesauro

van 26 juni 1990(*)

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

1. Het Finanzgericht München verzoekt het Hof met zijn prejudiciële vraag in de onderhavige zaak om uitlegging van bepaalde posten van hoofdstuk 99 van het gemeenschappelijk douanetarief (hierna: „GDT”), betreffende kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten.

2. De feiten. Tussen 4 mei 1981 en 30 april 1982 klaarde de onderneming Farfalla Flemming (verzoekster in het hoofdgeding, hierna: „Farfalla”) bij het Hauptzollamt München-West (hierna: „Hauptzollamt”) dertien partijen per post uit de Verenigde Staten ingevoerde „paperweights” in, die zij aangaf als „originele standbeelden en origineel beeldhouwwerk, ongeacht het materiaal waarvan zij vervaardigd zijn”, als bedoeld in post 99.03 van het GDT.

Blijkens de verwijzingsbeschikking waren de betrokken paperweights door erkende glaskunstenaars volledig met de hand vervaardigd. Dit geldt zowel voor het glazen voorwerp zelf als voor de erop of erin aangebrachte gekleurde motieven, die bloemen of dieren voorstellen. Het gaat daarbij om twee- en driedimensionale motieven.

In het eerste geval brengt de kunstenaar met een spatel de afbeeldingen op een nog gloeiende glazen bol aan met verhit, vloeibaar gekleurd glas. Ter bescherming, om het geheel een bepaalde vorm te geven en om diverse effecten te bereiken, wordt de glazen bol na het aanbrengen van de afbeeldingen met een dunne laag glas omgeven.

In het tweede geval worden driedimensionale figuren in de glazen bol ingesloten.

Alle voorwerpen hebben een vlakke onderzijde van uiteenlopende grootte.

Aangezien het grotendeels om handwerk gaat, zijn geen twee stukken gelijk.

Wel vervaardigt en signeert de kunstenaar telkens een vrij aanzienlijk aantal naar grootte, motief en uitvoering gelijkende paperweights, die tegen 35 à 300 dollar per stuk worden verkocht, op welke prijs eventueel korting wordt verleend.

Opgemerkt zij dat, hoewel blijkens de verwijzingsbeschikking de betrokken voorwerpen in deze prijscategorie vielen, ter terechtzitting aan het licht is gekomen dat daarvoor nog veel hogere prijzen worden betaald.

3. Bij een tariefonderzoek omschreef het Hauptzollamt de voorwerpen als „presse-papiers (siervoorwerpen) in glas, met ingewerkte motieven” dan wel „siervoorwerpen in gewoon glas”.

Op grond van aantekening 3 bij hoofdstuk 99, bepalende dat „beeldhouwwerk met een commercieel karakter (massaproduktie, afgietsels en ambachtswerk) niet tot post 99.03 behoort, doch wordt ingedeeld naar aard en samenstelling”, klaarde het Hauptzollamt de goederen in als „glaswerk voor binnenhuisversiering of voor dergelijk gebruik” als bedoeld in post 70.13 van het GDT die, anders dan post 99.03, in de heffing van invoerrechten voorziet.

4. Na de afwijzing van haar bezwaarschrift tegen deze indeling stelde Farfalla beroep in bij het Finanzgericht München, dat het Hof om een prejudiciële beslissing heeft verzocht over de vraag of de hierboven beschreven voorwerpen met tweedimensionale figuren als schildering (post 99.01) dan wel als beeldhouwwerk (post 99.03) moeten worden ingedeeld, en of deze en soortgelijke voorwerpen met driedimensionale figuren een commercieel karakter hebben in de zin van aantekening 3 bij hoofdstuk 99 van het GDT.

In geval van een bevestigend antwoord op deze laatste vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof voorts te preciseren, welke de criteria zijn om uit te maken of de betrokken goederen een commercieel karakter hebben.

5. De formulering van de eerste vraag, betreffende de afbakening van de posten 99.01 en 99.03, houdt kennelijk verband met het feit dat aantekening 3 bij hoofdstuk 99 alleen naar post 99.03 verwijst.

Voor voorwerpen die onder post 99.01 vallen doch een commercieel karakter hebben, geldt evenwel een gelijkaardige uitsluiting als die van aantekening 3. In die post zelf, betreffende geheel met de hand vervaardigde schilderijen, schilderingen en tekeningen, wordt namelijk uitdrukkelijk voorbehoud gemaakt voor „met de hand versierde voorwerpen”, wat inhoudelijk overeenkomt met het begrip „voorwerpen met een commercieel karakter” in aantekening 3.

6. Mijns inziens zouden de betrokken goederen enkel onder post 99.03 kunnen vallen; valt deze post uit, dan dient hoofdstuk 99 verder buiten beschouwing te blijven, aangezien post 99.01 zonder meer niet in aanmerking komt.

Dat geldt uiteraard voor paperweights met in de bol ingesloten glazen figuren, dus met driedimensionale motieven, maar eveneens voor paperweights waarbij de afbeeldingen met gekleurd vloeibaar glas op de nog gloeiende bol zijn aangebracht.

Glas wordt namelijk in de regel niet gebruikt in de schilderkunst, doch is wel een courant materiaal bij de vervaardiging van driedimensionale kunstwerken; bovendien is de paperweight als zodanig ontegenzeggelijk een driedimensionaal voorwerp.

Zou een ander indelingscriterium worden gebruikt, waarbij het glas zonder meer als ondergrond zou worden beschouwd (en de kunstwaarde alleen te maken zou hebben met de gekleurde motieven), dan zou de douane in de grootste onzekerheid komen te verkeren. Ook een beeldhouwwerk kan door de kunstenaar met de hand gekleurd zijn, en paperweights kunnen de meest uiteenlopende vormen hebben, zodat de controleurs in elk afzonderlijk geval zouden moeten bepalen, of het artistiek karakter van een met de hand beschilderd driedimensionaal werk in de vorm dan wel in de gekleurde motieven ligt.

7. Hoewel de voorwerpen theoretisch onder post 99.03 (beeldhouwwerk) kunnen worden ingedeeld, dient toch te worden nagegaan of zij wegens hun commercieel karakter niet naar aard en samenstelling moeten worden ingedeeld (zou het Hof van mening zijn dat sommige voorwerpen onder post 99.01 betreffende schilderijen en schilderingen moeten worden ingedeeld, dan geldt zoals gezegd, dezelfde redenering).

Volgens verzoekster in het hoofdgeding is de benaming paperweight misleidend.

Nergens bedoelen verzamelaars met deze term een voorwerp met een gebruiksdoel („presse-papiers”). Het gaat integendeel om originele kunstwerken, die niet als presse-papier worden gebruikt, doch die worden verzameld zoals schilderijen en andere voorwerpen en die worden gekenmerkt door de afwezigheid van enig praktisch nut.

Paperweights zijn originele kunstwerken, die stuk voor stuk door bekende kunstenaars worden ontworpen, geschilderd, gemodelleerd en gesigneerd, zodat zij onder hoofdstuk 99 van het GDT vallen.

8. Farfalla's argumenten kunnen mij in meer dan één opzicht niet overtuigen.

Zowel kunstwerken als kunstnijverheidsartikelen met een commercieel karakter worden namelijk met de hand vervaardigd. Bovendien ontsnapt de werkelijke bestemming van het voorwerp bij gebreke van andere referentiepunten aan de beoordeling van de douane, en is dit evenmin een nuttig criterium om onderscheid te maken tussen een kunstwerk en een siervoorwerp, dat evenmin voor een welbepaald gebruik is bestemd.

Dat het voorwerp in voorkomend geval door een bekend kunstenaar wordt gesigneerd (overigens vaak slechts met een merk), is op zich ten slotte geen beslissende factor voor de tariefindeling, daar de meeste kunstenaars die paperweights maken wellicht zeer bekend zijn bij de liefhebbers van dit soort kunst, doch volstrekt onbekend bij de douane.

Bovendien gaat het niet op, een kunstnijverheidsartikel, hoe waardevol het volgens de deskundigen ook is, als kunstwerk in te delen, alleen maar omdat daarop de handtekening of een merk van de kunstenaar is aangebracht, zeker wanneer het gaat om een omvangrijke reeks sterk gelijkende voorwerpen, die worden ingevoerd tegen prijzen die weinig verschillen van die van soortgelijke voorwerpen met een commercieel karakter.

9. Volgens de Commissie voorziet het GDT voor bepaalde werken in vrijstelling van invoerrechten, omdat het om volstrekt persoonlijke, artistieke creaties gaat die economisch gezien niet concurreren.

Dat de kunstwaarde van een kunstvoorwerp veel groter kan zijn dan de gebruikswaarde ervan, is volgens de Commissie geen bruikbaar criterium voor de tariefindeling. De douane is immers niet in staat de kunstwaarde van een voorwerp te beoordelen, en dient zich uitsluitend aan objectieve, gemakkelijk herkenbare criteria te houden, die te maken hebben met de uiterlijke kenmerken van het voorwerp.

Wanneer een kunstenaar dus sculpturen creëert in de vorm van gewone gebruiksvoorwerpen, moeten deze voorwerpen, ook indien het om kunstwerken gaat, naar hun samenstelling worden ingedeeld. Het gaat immers om voorwerpen met een commercieel karakter die op de markt in concurrentie kunnen komen met gelijkaardige industriële produkten.

Dat het mogelijkerwijze om unieke, met de hand vervaardigde stukken gaat, of dat zij in feite nooit als gebruiksvoorwerpen worden gebruikt, is dus volstrekt irrelevant.

10. De Commissie lijkt bij de toepassing van het GDT de rechtszekerheid boven de billijkheid te verkiezen; de oplossing die zij voorstaat, is echter in meer dan één opzicht niet bevredigend.

Om uit te maken of de in hoofdstuk 99 bedoelde vrijstelling van toepassing is, moet inderdaad worden nagegaan of het betrokken voorwerp economisch gezien in concurrentie komt met in voorkomend geval industrieel vervaardigde soortgelijke voorwerpen, maar het lijkt mij juist noch logisch, daarbij uitsluitend op de uiterlijke aspecten van het voorwerp af te gaan.

Indien bij voorbeeld een bekend kunstenaar zou besluiten om als ondergrond voor een van zijn schilderijen een schotel of een asbak te gebruiken, en dit uniek exemplaar op de kunstmarkt tegen een zeer hoge prijs wordt verkocht, kan redelijkerwijze niet worden gesteld dat dit voorwerp — omdat het de vorm van een schotel of een asbak heeft — in concurrentie komt met gelijkaardige industriële of kunstnijverheidsartikelen en dus onderworpen moet worden aan het voor die produkten geldende invoerrecht.

Het Hof heeft er in zijn rechtspraak reeds op gewezen, dat toepassing van het voor het gebezigde materiaal geldende tarief op een douanewaarde die gekoppeld is aan het feit dat het om een kunstwerk gaat, ertoe zou leiden dat de belasting in geen verhouding staat tot de kostprijs van het materiaal.(1)

Niet alleen is de kans groot dat de door de Commissie voorgestelde oplossing onjuist is, doch bovendien is zij ongeschikt om alle problemen bij de tariefindeling van paperweights te regelen.

Deze voorwerpen kunnen immers de meest uiteenlopende afmetingen hebben, zodat zij in bepaalde gevallen — omdat zij te groot of te klein zijn — kennelijk ongeschikt zijn om als presse-papier te worden gebruikt.

Aangezien het in een dergelijk geval om andere voorwerpen dan gewone presse-papiers gaat, biedt het door de Commissie voorgestelde indelingscriterium de douane geen enkel houvast. Wanneer zij wordt geconfronteerd met een voorwerp dat voor geen enkel specifiek gebruik geschikt is, moet zij in ieder geval over andere criteria beschikken om die goederen te kunnen indelen.

11. Weliswaar heeft het Hof er bij herhaling op gewezen, dat de eventuele kunstwaarde van een voorwerp in wezen wordt bepaald naar subjectieve en wisselende criteria, terwijl de tariefindeling gebaseerd moet zijn op objectieve maatstaven die het GDT hanteert zowel met het oog op zijn doeltreffendheid als ter wille van de rechtszekerheid(2), doch anderzijds blijkt uit dezelfde rechtspraak, dat de douane een aantal precieze referentiepunten kan worden verschaft om zo nodig het kunstzinnige karakter van een voorwerp buiten elke subjectieve beoordeling om te kunnen vaststellen.

Te deze verklaarde het Hof, dat waar het gaat om de uitlegging van een post die invoer met vrijstelling van invoerrechten mogelijk maakt, rekening moet worden gehouden met het doel van deze vrijstelling.(3)

Zoals bekend, dienen de vrijstellingen in hoofdstuk 99 van het GDT ter bevordering van de vrije uitwisseling van culturele en opvoedkundige voorwerpen tussen de volkeren, welk doel, zoals het Hof heeft onderstreept, ook voor de uitlegging van de GDT-posten beslissend moet zijn.(4)

12. Het is vaste rechtspraak, dat bij de uitlegging van het GDT zowel de aantekeningen bij de hoofdstukken van het GDT als de IDR-toelichtingen belangrijke middelen vormen ter verzekering van een uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief en derhalve als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging ervan kunnen worden beschouwd.

Bij de uitlegging van bovenvermelde tariefposten dient derhalve niet enkel acht te worden geslagen op de bewoordingen en de systematiek van het GDT, doch tevens op de inhoud van die toelichtingen.

Volgens de IDR-toelichtingen bij hoofdstuk 99 zijn de onder dit hoofdstuk in te delen artikelen „meestal unieke exemplaren of althans zo zeldzaam, dat men ze zich moeilijk te allen tijde kan aanschaffen”.

Verder wordt met betrekking tot de in hoofdstuk 99 bedoelde voorwerpen in de IDR-toelichtingen het volgende opgemerkt: „In de regel komen zij niet in het gewone handelsverkeer, doch maken zij het voorwerp uit van speciale handelsbranches (b. v. postzegels en antiquiteiten). Meestal hebben zij een hoge waarde, welke geenszins verband houdt met de eigen waarde van de bestanddelen, waaruit zij zijn samengesteld.”

„Bijgevolg is een ander, met het hiervóór genoemde samenhangend kenmerk van de betrokken voorwerpen ... dus, dat zij niet langer courant in de handel zijn en eventueel een hoge waarde hebben.”(5)

13. Dienovereenkomstig heeft het Hof in twee zaken — betreffende respectievelijk de invoer van een klassieke auto en van oude pistolen en pistooltassen — verklaard, dat het voor voorwerpen voor verzamelingen kenmerkend is dat zij normalerwijze niet overeenkomstig hun oorspronkelijke bestemming worden gebruikt, al valt niet uit te sluiten dat zij nog wel als zodanig bruikbaar kunnen zijn. Voorwerpen voor verzamelingen in de zin van post 99.05 van het GDT (waarvoor eveneens in vrijstelling van invoerrechten is voorzien) zijn voorwerpen die relatief zeldzaam zijn, normalerwijs niet overeenkomstig hun oorspronkelijke bestemming worden gebruikt, voorwerp zijn van speciale handelsbranches buiten de gewone handel in soortgelijke gebruiksvoorwerpen, en een hoge waarde hebben.(6)

14. De redenering die het Hof in voormelde arresten heeft gevolgd, is mijns inziens de beste basis voor een oplossing die het vereiste van rechtszekerheid met dat van billijkheid verzoent.

Dit geldt ook in het onderhavige geval, waarin post 99.05 betreffende voorwerpen voor verzamelingen niet in aanmerking komt; de verwijzende rechter spreekt er in zijn vragen niet over en de toepassing ervan moet worden uitgesloten, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van die post (het voorwerp is niet „van belang uit historisch oogpunt”).(7)

Ook in het geval dat ons thans bezighoudt, gaat het erom, een aantal criteria vast te stellen die tezamen de douane in staat stellen op objectieve wijze het kunstzinnige karakter van een voorwerp vast te stellen.

Dat het voorwerp met de hand is vervaardigd en door de maker gesigneerd, en dat de produktie tot een zeer gering aantal wordt beperkt, wijst ongetwijfeld op de bijzondere aard ervan, waardoor het zich onderscheidt van soortgelijke produkten met een commercieel karakter.

Bovendien kunnen ook de hoge prijs, die in ieder geval in geen verhouding staat tot de waarde van de bestanddelen van het standbeeld of beeldhouwwerk, en de omstandigheid dat het voorwerp buiten de normale markt voor gelijksoortige voorwerpen wordt verhandeld, erop wijzen dat het niet in concurrentie komt met soortgelijke werken en dat het, ook al ziet het er misschien hetzelfde uit als gewone gebruiksvoorwerpen, in werkelijkheid niet bestemd is om te worden gebruikt voor het doel waarvoor het op het eerste gezicht is bestemd.

Anders gezegd, komt het mij voor, dat wanneer een voorwerp volledig met de hand wordt vervaardigd en door een kunstenaar wordt gesigneerd, de produktie beperkt blijft tot een zeer gering aantal niet volstrekt identieke doch slechts op elkaar gelijkende exemplaren, het voorwerp wordt verkocht tegen een hoge prijs die volstrekt onevenredig is met de waarde van de bestanddelen ervan en het op de kunstmarkt wordt verhandeld, dat voorwerp niet wordt gebruikt voor het doel waarvoor het op het eerste gezicht is bestemd, ook al vertoont het qua vorm veel gelijkenis met een courant gebruiksvoorwerp, zodat het in werkelijkheid een kunstwerk is in de zin van het GUT.

15. Gelet op een en ander, geef ik het Hof in overweging de vragen van het Finanzgericht München te beantwoorden als volgt:

„Glazen bollen met een vlakke onderzijde (zogenoemde paperweights) die in een beperkt aantal exemplaren geheel met de hand worden vervaardigd door bekende glaskunstenaars en die met twee- of driedimensionale motieven zijn versierd, zijn slechts als origineel beeldhouwwerk (tariefpost 99.03) te beschouwen, wanneer zij niet op de markt voor gelijkaardige, courante gebruiksvoorwerpen worden verhandeld en een grote waarde hebben die in ieder geval onevenredig is met de waarde van de bestanddelen ervan, zodat zij kennelijk niet bedoeld zijn om volgens hun normale bestemming te worden gebruikt.”