Hof van Justitie EU 15-01-1991 ECLI:EU:C:1991:10
Hof van Justitie EU 15-01-1991 ECLI:EU:C:1991:10
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 15 januari 1991
Conclusie van advocaat-generaal
M. Darmon
van 15 januari 1991(*)
Mijnheer de President,
mijne heren Rechters,
Het Bundesfinanzhof heeft het Hof drie prejudiciële vragen gesteld over de juiste tariefindeling van abrikozenpuree.
De feiten zijn zeer eenvoudig. De vennootschap Nordgetränke te Hamburg voerde in januari 1984 uit Argentinië afkomstige abrikozenpuree in. Aanvankelijk deelde het Hauptzollamt dit produkt in onder postonderverdeling 20.06 B II a 7 aa van het gemeenschappelijk douanetarief, dat wil zeggen „op andere wijze bereide of verduurzaamde vruchten, ook indien met toegevoegde suiker of alcohol”, waarvoor een invoerrecht van 22% geldt en een aanvullend invoerrecht op suiker, dat forfaitair bepaald is op 2%.(*) Bij beschikking van 20 maart 1984 rectificeerde het Hauptzollamt de tariefindeling en deelde het het produkt in onder postonderverdeling 20.05 C I b: „jam, gelei, marmelade, vruchtenmoes en vruchtenpasta, door koken of stoven verkregen, met of zonder toegevoegde suiker”, wat leidde tot toepassing van een invoerrecht van 30% plus het aanvullende invoerrecht op suiker.(*) Nordgetränke was het met deze nieuwe indeling oneens en stelde beroep in bij het Finanzgericht.
Deze rechterlijke instantie bevestigde de door het Hauptzollamt vastgestelde tariefindeling. Daarop wendde Nordgetränke zich in „Revision” tot het Bundesfinanzhof, dat het probleem aan het Hof heeft voorgelegd.
De eerste prejudiciële vraag betreft de indeling onder postonderverdeling 20.05 C I b. Nordgetränke betwist, dat de door haar ingevoerde abrikozenpuree een door koken verkregen vruchtenmoes is. Het zou gaan om een bereiding van door een zeef gewreven en vervolgens kort verhitte abrikozen. Door het toegepaste procédé was het produkt niet wezenlijk veranderd, doch enkel ingedampt om tijdens het zeetransport ruimte en gewicht te besparen.
Volgens de tekst van de vraag gaat het om een puree die „is verkregen door het vruchtvlees door een zeef te wrijven en ten hoogste 30 seconden in een concentrator onder vacuüm aan de kook te brengen”.
In wezen lijkt het te gaan om de vraag of het onderwerpelijke produkt al dan niet „door koken” is verkregen. Daarvoor is het rapport van de door het Finanzgericlu benoemde deskundige van belang. Volgens dit rapport wordt „in de levensmiddelentechnologie onder ‚koken’verstaan een thermisch procédé waardoor de eigenschappen van het produkt opzettelijk worden veranderd”; deze veranderingen „gaan dikwijls gepaard met een zekere onttrekking van water (...)”, maar „het essentiële element van het ‚koken’is niet het onttrekken van water, maar de opzettelijke verandering van het produkt door langdurige thermische inwerking”.
Deze deskundige maakt onderscheid tussen koken en „concentratie”, dat tot doel heeft het watergehalte van het produkt te verminderen zonder het te veranderen. De indamping vindt onder vacuüm plaats bij temperaturen tussen 40° en 70° gedurende zeer korte tijd (10 tot 30 seconden). De aldus verkregen geconcentreerde produkten zijn naar hun aard identiek met de oorspronkelijke produkten.
Bij de door Nordgetränke ingevoerde abrikozenpuree gaat het volgens de bevindingen van deze deskundige om een „concentraat van abrikozenpulp”. Volgens hem „is het produkt noch sensorieel noch chemisch verschillend van verse abrikozenpulp. Het lijdt dus geen enkele twijfel, dat dit produkt is bereid door middel van een zelfde soort concentratie als voor vruchtesapconcentraten wordt toegepast. Ware daarentegen het produkt door koken bereid, dan zou men sterke sensoriële (kleur: donker tot bruin; geur: caramel- of honingachtig; smaak: kook- of oxidatiesmaak met een vleugje caramel, eventueel een gebrande smaak) en chemische (hoger HMF-gehalte, invert-saccharose, enz.) veranderingen in het produkt vaststellen. Bovendien zou het een andere consistentie hebben”.
Uit de bevindingen van de deskundige blijkt dus niet, dat de betrokken abrikozenpuree door koken is verkregen.
In haar schriftelijke opmerkingen verklaart de Commissie, dat de term „koken” in tariefpost 20.05 overeenkomstig het normale spraakgebruik moet worden verstaan, dat wil zeggen een thermische behandeling waardoor het kookpunt wordt bereikt. Ter terechtzitting meende zij echter, dat men van het wetenschappelijke begrip „koken” moest uitgaan, zonder dat evenwel duidelijk werd of zij op dit punt van mening was veranderd. Voorts zou uit de formulering van tariefpost 20.05 niet blijken of het koken moet leiden tot een gewilde wijziging van de eigenschappen van het produkt en tot een langdurige thermische inwerking. Zij komt dan tot de conclusie, dat de abrikozenpuree onder postonderverdeling 20.05 C I b moet worden ingedeeld.
Ik kan het gedeeltelijk wel met de Commissie eens zijn. De tijdfactor mag inderdaad geen rol spelen, omdat er anders wegens de moderne zeer snelle kookmethoden binnen tariefpost 20.05 een onjuist onderscheid zou ontstaan naar gelang van de duur van de verhitting waaraan het produkt is blootgesteld. Daarentegen loopt de opvatting dat iedere behandeling waarbij het kookpunt wordt bereikt, „koken” in de zin van het gemeenschappelijk douanetarief is, zelfs wanneer de chemische en sensoriële eigenschappen en de consistentie van het produkt daardoor niet veranderen, uit op een ongerechtvaardigde generalisatie; omdat in tariefpost 20.05 de uitdrukking door koken verkregen wordt gebruikt, is het een noodzakelijk vereiste dat het door koken ontstane produkt niet identiek is met het produkt dat vóór deze behandeling bestond. Het beslissende criterium ter zake lijkt mij dus de verandering van de aard van het produkt.
Overigens hebben haar diensten, zoals de Commissie verklaarde, in het comité voor de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief hetzelfde standpunt ingenomen met betrekking tot appelmoes: „De consistentie van de produkten van post 20.05 moet zijn gewijzigd door koken” en „produkten die enkel zijn verwarmd (zelfs tot een temperatuur van 100° C) ten einde ze te steriliseren, moeten dus onder post 20.06 worden ingedeeld”. Het comité voor de nomenclatuur blijkt de destijds door de Commissie verdedigde opvatting op dit punt weliswaar niet te hebben overgenomen(*), maar het toepassingsgebied van tariefpost 20.05 zou veel te ruim worden, wanneer men zich op het standpunt stelde, dat „koken” enkel bestaat in het verhitten van het produkt, ongeacht de duur van de behandeling en de bereikte temperatuur — criteria die mijns inziens niet relevant zijn — en vooral ook zonder dat er een verandering in het produkt optreedt, wat ik zoals gezegd, voor het beslissende criterium houd. Wat zou men dan bij voorbeeld moeten zeggen van vruchten die enigzins verhit zijn om er pulp van te kunnen maken?
Ten slotte merk ik nog op, dat in de procedure die aanleiding heeft gegeven tot's Hofs arrest van 30 september 1982(*), concentraten van zure kersen en aalbessen, die verkregen waren door het vruchtesap onmiddellijk na het persen van de vruchten te verhitten, door het Hauptzollamt Bad Reichenhall waren ingedeeld onder post 20.07 en niet onder post 20.05.
Op grond van een en ander kom ik tot de conclusie, dat de in geding zijnde abrikozenpuree niet door koken is verkregen en dus niet onder postonderverdeling 20.05 C I b kan worden ingedeeld.
Blijft dan nog de vraag of het produkt als „op andere wijze bereide of verduurzaamde vruchten” onder postonderverdeling 20.06 B II a 7 valt.
Deze opvatting wordt door de Commissie subsidiair verdedigd. Nordgetränke is daarentegen van mening, dat post 20.07 („vruchtesappen”) of desnoods post 20.06 van toepassing is. Volgens het Bundesfinanzhof is het in elk geval uitgesloten dat het produkt, gezien de kenmerken ervan, onder post 20.07 valt.
Op grond van de vaststelling van de verwijzende rechter in de verwijzingsbeschikking, dat het gaat „om een stevig, geelachtig, naar abrikozen ruikend moes”, lijkt het mij inderdaad uitgesloten, dat het betrokken produkt als „vruchtesap” onder post 20.07 kan worden ingedeeld. De keuze moet dus vallen op postonderverdeling 20.06 B II a 7, „op andere wijze bereide of verduurzaamde vruchten”.
Ik geef het Hof derhalve in overweging te verklaren voor recht:
Het gemeenschappelijk douanetarief (1984) moet aldus worden uitgelegd, dat abrikozenpuree die is verkregen door het vruchtvlees door een zeef te wrijven en vervolgens gedurende maximaal 30 seconden in een concentrator onder vacuüm aan de kook te brengen, zonder dat de aard van het produkt verandert, niet valt onder postonderverdeling 20.05 C I b.
Een dergelijk produkt moet worden ingedeeld onder postonderverdeling 20.06 B II a 7.”