Home

Arrest van het Hof van 20 september 1990.

Arrest van het Hof van 20 september 1990.

1 Bij beschikking van 21 juni 1989, ingekomen bij het Hof op 30 juni daaraanvolgend, heeft het Vredegerecht van het kanton Brasschaat krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de geldigheid van verordening ( EEG ) nr . 3779/88 van de Commissie van 2 december 1988 betreffende de terugbetaling van de in de verordeningen ( EEG ) nr . 2040/86 en ( EEG ) nr . 1432/88 bedoelde medeverantwoordelijkheidsheffing in de sector granen met betrekking tot de voor rekening van een producent uitgevoerde eerste verwerkingen ( PB 1988, L 332, blz . 17 ).

2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen L . Van Landschoot, landbouwer, en de mengvoederfabrikant NV Mera . Mera heeft bij Van Landschoot 4 925 kg tarwe gekocht tegen de prijs van 44 252 BFR; op die prijs heeft zij 1 242 BFR ( 4 925 BFR x 0,2522 ) ingehouden ter zake van de medeverantwoordelijkheidsheffing in de sector granen .

3 Stellende dat sommige bepalingen van de gemeenschapsregeling inzake de medeverantwoordelijkheidsheffing ongeldig waren, vorderde Van Landschoot voor het Vredegerecht van het kanton Brasschaat veroordeling van Mera tot betaling van dat bedrag van 1 242 BFR .

4 De medeverantwoordelijkheidsheffing is ingevoerd bij verordening ( EEG ) nr . 1579/86 van de Raad van 23 mei 1986 tot wijziging van verordening ( EEG ) nr . 2727/75 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen ( PB 1986, L 139, blz . 29 ). De uitvoeringsbepalingen zijn vastgesteld bij verordening ( EEG ) nr . 2040/86 van de Commissie van 30 juni 1986 ( PB 1986, L 173, blz . 65 ), gewijzigd bij verordening ( EEG ) nr . 2572/86 van de Commissie van 12 augustus 1986 ( PB 1986, L 229, blz . 25 ).

5 Voor de nationale rechter betoogde Van Landschoot, dat verordening nr . 2040/86, zoals gewijzigd, ongeldig was wegens strijd met het algemene gelijkheidsbeginsel, met artikel 40, lid 3, EEG-Verdrag en met de regeling van de Raad ter zake .

6 Na prejudiciële verwijzing verklaarde het Hof in zijn arrest van 29 juni 1988 ( zaak 300/86, Van Landschoot, Jurispr . 1988, blz . 3443 ) voor recht : "Artikel 1, lid 2, tweede alinea, van verordening nr . 2040/86 van de Commissie van 30 juni 1986, zoals gewijzigd bij verordening nr . 2572/86 van de Commissie van 12 augustus 1986, is ongeldig voor zover daarbij de eerste verwerkingen van graan die door een producent op zijn landbouwbedrijf worden uitgevoerd met verwerkingsinstallaties die deel uitmaken van dat bedrijf, zijn vrijgesteld van de medeverantwoordelijkheidsheffing wanneer het verkregen produkt op datzelfde landbouwbedrijf wordt gebruikt, zonder dat is voorzien dat deze vrijstelling ook geldt voor eerste verwerkingen die door een producent buiten zijn landbouwbedrijf worden uitgevoerd of met verwerkingsinstallaties die geen deel uitmaken van de landbouwuitrusting van dat bedrijf, wanneer het verkregen produkt op datzelfde bedrijf wordt gebruikt ."

7 In dat arrest verklaarde het Hof voorts, dat in afwachting van passende maatregelen van de gemeenschapswetgever om de gelijkheid van de ondernemers te bewerkstelligen, "de bevoegde autoriteiten de in de betrokken bepaling voorziene vrijstelling moeten blijven toepassen, maar ze ook moeten toekennen aan de ondernemers die het slachtoffer van de vastgestelde discriminatie zijn ".

8 In tussentijd was de regeling van de medeverantwoordelijkheidsheffing gewijzigd bij verordening ( EEG ) nr . 1097/88 van de Raad van 25 april 1988 tot wijziging van verordening ( EEG ) nr . 2727/75 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen ( PB 1988, L 110, blz . 7 ). De nieuwe uitvoeringsbepalingen waren vastgesteld bij verordening ( EEG ) nr . 1432/88 van de Commissie van 26 mei 1988 ( PB 1988, L 131, blz . 37 ), waarbij verordening nr . 2040/86 werd ingetrokken .

9 Na het arrest van het Hof van 29 juni 1988 meende de Commissie, dat verordening nr . 1432/88 tot dezelfde ongelijke behandeling leidde als verordening nr . 2040/86, waarop dat arrest betrekking had .

10 Daarom wijzigde zij verordening nr . 1432/88 bij verordening ( EEG ) nr . 2324/88 van 26 juli 1988 ( PB 1988, L 202, blz . 39 ), die volgens haar considerans tot doel heeft, ervoor te zorgen "dat de belanghebbenden weer gelijk worden behandeld, en wel door producenten die de eerste verwerking door een derde laten uitvoeren met het oog op het latere gebruik van het verwerkte produkt in hun bedrijf, niet aan de medeverantwoordelijkheidsheffing te onderwerpen ". Deze verordening trad op 27 juli 1988 in werking .

11 Voorts was de Commissie van mening, dat aan de producenten die het slachtoffer waren van de door het Hof vastgestelde ongelijke behandeling, de medeverantwoordelijkheidsheffingen moesten worden terugbetaald die zij op grond van verordening nr . 2040/86 en, tot 26 juli 1988, op grond van verordening nr . 1432/88 hadden moeten afdragen .

12 Met het oog daarop heeft de Commissie voormelde verordening ( EEG ) nr . 3779/88 van 2 december 1988 vastgesteld . Artikel 1 daarvan luidt als volgt :

" 1 . De door de Lid-Staten aangewezen bevoegde instanties betalen de producenten die daarom verzoeken vóór 30 juni 1989 de voor de medeverantwoordelijkheidsheffing ingehouden bedragen terug :

- inzake de voor rekening van de producent uitgevoerde eerste verwerkingen, bedoeld in artikel 1, lid 2, tweede zin, van verordening ( EEG ) nr . 2040/86, waarvan het verkregen produkt op het landbouwbedrijf van de producent als veevoeder werd gebruikt;

- inzake de verwerkingen van granen, die werden geleverd of ter beschikking werden gesteld van een bedrijf door een producent ( loonwerk ) met het oog op een later gebruik ervan op zijn bedrijf, die zijn uitgevoerd tot en met 26 juli 1988 in het kader van artikel 1, lid 2, van verordening ( EEG ) nr . 1432/88 .

..."

13 Bij deze stand van de regelgeving diende het Vredegerecht van het kanton Brasschaat zich na het arrest van het Hof van 29 juni 1988 opnieuw uit te spreken over het geschil tussen Van Landschoot en Mera .

14 Voor de verwijzende rechter verklaarde Van Landschoot, dat hij, na aan Mera 4 925 kg graan te hebben verkocht, van hetzelfde bedrijf 13 072 kg mengvoeder voor legkippen had gekocht, welke mengvoeder voor 35 %, zijnde 4 575 kg, uit tarwe bestond en bestemd was voor de voeding van de dieren van zijn eigen bedrijf . Hij betoogde, dat dat verwerkte graan slechts kon leiden tot een medeverantwoordelijkheidsheffing van ( 4 575 BFR x 0,2522 =) 1 154 BFR .

15 Volgens Van Landschoot moest het arrest van het Hof immers aldus worden verstaan, dat graan dat door een producent aan een verwerker wordt geleverd en vervolgens, na verwerking, door dezelfde producent in zijn eigen bedrijf wordt gebruikt, moet worden vrijgesteld van de heffing, zonder dat daarbij valt te onderscheiden tussen graan dat verkocht is en vervolgens door de producent van de verwerker in de vorm van voeder wordt teruggekocht, en graan dat is geleverd om in loonwerk te worden verwerkt .

16 Het Vredegerecht stelde evenwel vast, dat de Commissie in verordening nr . 3779/88 van een meer restrictieve uitlegging van het arrest was uitgegaan en de mogelijkheid van terugbetaling van de heffing had beperkt tot het geval waarin graan door de producent wordt geleverd om in loonwerk te worden verwerkt .

17 Daarom heeft het Vredegerecht van het kanton Brasschaat besloten de behandeling van de zaak opnieuw te schorsen totdat het Hof zou hebben beslist over de navolgende prejudiciële vraag :

"Is verordening ( EEG ) nr . 3779/88 van de Commissie van 2 december 1988 geldig in de mate dat zij de terugbetaling van de medeverantwoordelijkheidsheffing beperkt tot de eerste verwerkingen van granen die aan een verwerkend bedrijf werden geleverd of ter beschikking gesteld door een producent ( loonwerk ), met uitsluiting van granen die aan dergelijke onderneming worden verkocht, ook al werden zij later door een producent terug ingekocht, onder de vorm van voeders, met het oog op gebruik op het eigen landbouwbedrijf?"

18 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten in het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

19 Vooraf zij opgemerkt, dat de verwijzende rechter, gelet op de bewoordingen van zijn prejudiciële vraag, impliciet verwijst naar het tweede streepje van lid 1 van artikel 1 van verordening nr . 3779/88 . Daar gaat het om de terugbetaling van medeverantwoordelijkheidsheffingen die op grond van verordening nr . 1432/88 zijn betaald, terwijl het eerste streepje betrekking heeft op de terugbetaling van heffingen die, zoals de heffing waarom het in de hoofdzaak gaat, op grond van verordening nr . 2040/86 zijn betaald .

20 De prejudiciële vraag moet derhalve aldus worden verstaan, dat zij betrekking heeft op de geldigheid van het gehele artikel 1, lid 1, van verordening nr . 3779/88 .

21 Voor het antwoord op die vraag zij erop gewezen, dat verordening nr . 2040/86, zoals gewijzigd, over de geldigheid waarvan het Hof zich in het arrest van 29 juni 1988 heeft uitgesproken, de "eerste verwerkingen" van graan aan de medeverantwoordelijkheidsheffing onderwierp . Tot die eerste verwerkingen behoorden de verwerkingen van graan dat werd geleverd aan of ter beschikking werd gesteld van een bedrijf door een producent met het oog op later gebruik ervan op zijn eigen bedrijf . Ingevolge artikel 1, lid 2, tweede alinea, van de verordening evenwel waren eerste verwerkingen door producenten die op hun eigen bedrijf graan verwerkten met tot dat bedrijf behorende verwerkingsinstallaties en die het verkregen produkt op datzelfde bedrijf gebruikten, vrijgesteld van de medeverantwoordelijkheidsheffing .

22 Zoals het Hof in het arrest van 29 juni 1988 overwoog, heeft de gemeenschapsregeling inzake de medeverantwoordelijkheidsheffing tot doel, de structurele graanoverschotten op de markt te beperken . Gelet op dit doel, is het gerechtvaardigd de heffing enkel toe te passen bij de verwerking van graan dat op de markt wordt gebracht, aangezien de hoeveelheden graan die in een gesloten circuit terechtkomen, niet aan het ontstaan van overschotten bijdragen .

23 Om die reden overwoog het Hof in voormeld arrest, dat een verschillende behandeling van de verwerkers, al naar gelang de verkregen produkten op de markt worden gebracht dan wel in het bedrijf van de verwerker worden gebruikt, gerechtvaardigd was, en dat het in beginsel dus toelaatbaar was, industriële verwerkers en verwerkers voor eigen gebruik verschillend te behandelen, omdat eerstgenoemden in de regel tot verwerking overgaan met het doel het verkregen produkt op de markt te verkopen .

24 Gelet op het doel van de medeverantwoordelijkheidsheffing, is derhalve het feit dat de produkten al dan niet op de markt worden gebracht, het onderscheidend criterium wanneer het erom gaat te beslissen, of een producent de heffing al dan niet dient te betalen .

25 Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat er sprake is van op de markt brengen, zodra een producent het door hem geproduceerde graan verkoopt aan ongeacht welke verwerker, ook wanneer die producent het graan later in de vorm van verwerkte produkten van de verwerker terugkoopt .

26 Met toepassing van dit criterium oordeelde het Hof in zijn arrest van 29 juni 1988, dat enerzijds vrijstelling van de medeverantwoordelijkheidsheffing niet kon worden verleend voor eerste verwerkingen die weliswaar op het landbouwbedrijf worden verricht, maar waarbij het gaat om graan dat van derden is gekocht en dat dus in het economisch circuit is terechtgekomen, doch dat anderzijds eerste verwerkingen van graan door een industriële verwerker, evenals eerste verwerkingen op het landbouwbedrijf, van de heffing vrijgesteld moesten worden indien de verwerkte produkten niet in vorenbedoelde zin op de markt werden gebracht .

27 Op grond van hetzelfde criterium moet voorts worden geoordeeld, dat producenten zich in een verschillende situatie bevinden en dus verschillend mogen worden behandeld, naar gelang zij ofwel graan aan een verwerker verkopen, zelfs wanneer dat gebeurt met de bedoeling later op basis van dat graan verwerkte mengvoeders voor gebruik op hun bedrijf van hem te kopen, ofwel enkel graan voor hun rekening door een verwerker doen verwerken . In het eerste geval worden de produkten immers op de markt gebracht, en in het tweede geval niet .

28 Onder die omstandigheden mocht de Commissie, nadat zij had besloten de betaalde medeverantwoordelijkheidsheffingen te doen terugbetalen aan de producenten die het slachtoffer waren van de in het arrest van 29 juni 1988 vastgestelde discriminatie, het voordeel van die terugbetaling beperken tot producenten die door hen geproduceerd en voor hun rekening verwerkt graan op hun bedrijf hadden gebruikt, met uitsluiting van de producenten die door hen geproduceerd graan aan een verwerker hadden verkocht en het vervolgens na verwerking hadden teruggekocht om het op hun bedrijf te gebruiken .

29 Mitsdien moet het Hof vaststellen, dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de geldigheid van artikel 1, lid 1, eerste streepje, van de in geding zijnde verordening kunnen aantasten .

30 Met betrekking tot de geldigheid van het tweede streepje moet de conclusie dezelfde zijn . Dienaangaande volstaat het vast te stellen dat, zoals de Commissie zelf heeft opgemerkt, verordening nr . 1432/88 van 26 mei 1988, vóór haar wijziging bij verordening nr . 2324/88 van 26 juli 1988 om dezelfde reden onwettig was als verordening nr . 2040/86, en bijgevolg voor dezelfde kritiek vatbaar was als het Hof in zijn arrest van 29 juni 1988 tegen laatstgenoemde verordening had geformuleerd .

31 Hieruit volgt dat om dezelfde redenen als zojuist zijn genoemd, de terugbetaling van de medeverantwoordelijkheidsheffingen die op grond van verordening nr . 1432/88 in haar oorspronkelijke redactie waren betaald, mocht worden beperkt tot de producenten die door hen geproduceerd graan hadden geleverd aan of ter beschikking gesteld van een verwerkingsbedrijf, ten einde het, nadat het in loonwerk was verwerkt, op hun eigen bedrijf te gebruiken .

32 Uit het voorgaande volgt, dat aan de nationale rechter moet worden geantwoord, dat bij onderzoek van de gestelde vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 1, lid 1, van verordening nr . 3779/88 van de Commissie van 2 december 1988 betreffende de terugbetaling van de in de verordeningen ( EEG ) nr . 2040/86 en ( EEG ) nr . 1432/88 bedoelde medeverantwoordelijkheidsheffing in de sector granen met betrekking tot de voor rekening van een producent uitgevoerde eerste verwerkingen .

HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door het Vredegerecht van het kanton Brasschaat bij beschikking van 21 juni 1989 gestelde vraag, verklaart voor recht :

Bij onderzoek van de gestelde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 1, lid 1, van verordening ( EEG ) nr . 3779/88 van de Commissie van 2 december 1988 betreffende de terugbetaling van de in de verordeningen ( EEG ) nr . 2040/86 en ( EEG ) nr . 1432/88 bedoelde medeverantwoordelijkheidsheffing in de sector granen met betrekking tot de voor rekening van een producent uitgevoerde eerste verwerkingen .

Gelet op het doel van de medeverantwoordelijkheidsheffing in de sector granen, namelijk de beperking van de structurele overschotten op de markt, is het feit dat de produkten al dan niet op de markt worden gebracht, het onderscheidend criterium wanneer het erom gaat te beslissen, of een producent de heffing al dan niet dient te betalen . Er is sprake van op de markt brengen, zodra een producent het door hem geproduceerde graan verkoopt aan ongeacht welke verwerker, ook wanneer die producent het graan later in de vorm van verwerkte produkten van de verwerker terugkoopt . Onder die omstandigheden mocht de Commissie, nadat zij had besloten de op grond van verordening nr . 2040/86, zoals gewijzigd bij verordening nr . 2572/86, betaalde medeverantwoordelijkheidsheffingen te doen terugbetalen aan de producenten die het slachtoffer waren van een in een arrest van het Hof vastgestelde discriminatie, het voordeel van die terugbetaling beperken tot producenten die door hen geproduceerd en voor hun rekening verwerkt graan op hun bedrijf hadden gebruikt, met uitsluiting van de producenten die door hen geproduceerd graan aan een verwerker hadden verkocht en het vervolgens na verwerking hadden teruggekocht om het op hun bedrijf te gebruiken . Ook de terugbetaling van de medeverantwoordelijkheidsheffingen die op grond van verordening nr . 1432/88 in haar oorspronkelijke redactie waren betaald, mocht worden beperkt tot de producenten die door hen geproduceerd graan hadden geleverd aan of ter beschikking gesteld van een verwerkingsbedrijf, ten einde het, nadat het in loonwerk was verwerkt, op hun eigen bedrijf te gebruiken .

++++

Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Granen - Medeverantwoordelijkheidsheffing - Onderworpen verrichtingen - Op de markt brengen van produkten - Begrip - Terugbetaling van heffing voor verwerking door derde voor rekening van producent die produkten in eigen bedrijf gebruikt - Draagwijdte - Producenten die produkten verkregen uit door hen eerst aan verwerker verkocht graan terugkopen - Uitsluiting

( Verordeningen van de Commissie nr . 2040/86, artikel 1, lid 2, tweede alinea, zoals gewijzigd bij verordening nr . 2572/86, nr . 1432/88, artikel 1, lid 2, en nr . 3779/88, artikel 1, lid 1 )

Kosten

33 De kosten door de Italiaanse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

In zaak C-203/89,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Vredegerecht van het kanton Brasschaat, in het aldaar aanhangig geding tussen

Luc Van Landschoot, te Veurne,

en

NV Mera, te Veurne,

ondersteund door :

Fédération européenne des fabricants d' aliments composés ( FEFAC ), te Brussel,

Beroepsvereniging van de Mengvoederfabrikanten ( Bemefa ), te Brussel,

Fachverband der Futtermittelindustrie eV, te Bonn,

Danske Korn - og Foderstof Im - og Eksportoerers Faellesorganisation ( Dakofo ), te Kopenhagen,

Syndicat national des industriels de l' alimentation animale ( SNIA ), te Parijs,

Irish Corn and Feed Association, te Dublin,

Associazione nazionale tra i produtori di alimenti zootecnici ( Assalzoo ), te Rome,

Koninklijke Vereniging Het Comité van graanhandelaren, te Rotterdam,

Vereniging van Nederlandse Mengvoederfabrikanten, te 's-Gravenhage,

Confederación Española de Fabricantes de Piensos Compuestos, te Madrid,

Federation of Agricultural CO-0PS, te Londen,

United Kingdom Agricultural Supply Trades Association ( Ukasta ), te Londen,

Nationaal syndicaat van de Handel in Graangewassen en Peulvruchten ( Synagra ), te Brussel,

interveniënten in het hoofdgeding,

om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van verordening ( EEG ) nr . 3779/88 van de Commissie van 2 december 1988 betreffende de terugbetaling van de in de verordeningen ( EEG ) nr . 2040/86 en ( EEG ) nr . 1432/88 bedoelde medeverantwoordelijkheidsheffing in de sector granen met betrekking tot de voor rekening van een producent uitgevoerde eerste verwerkingen ( PB 1988, L 332, blz . 17 ),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt : O . Due, president, Sir Gordon Slynn, C . N . Kakouris en M . Zuleeg, kamerpresidenten, J . C . Moitinho de Almeida, G . C . Rodríguez Iglesias, F . Grévisse, M . Díez de Velasco en P . J . G . Kapteyn, rechters,

advocaat-generaal : G . Tesauro

griffier : D . Louterman, hoofdadministrateur

gelet op de opmerkingen ingediend door :

- NV Mera en de interveniënten in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door I . Van Bael en J.-F . Bellis, advocaten te Brussel, als gemachtigden,

- de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I . M . Braguglia, avvocato dello stato, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur R . C . Fischer als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van NV Mera en de interveniënten in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door P . Everaert, advocaat te Brussel, als gemachtigde, en van de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter terechtzitting van 21 juni 1990,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 juni 1990,

het navolgende

Arrest