Home

Arrest van het Hof van 18 april 1991.

Arrest van het Hof van 18 april 1991.

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 19 juli 1989, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EEG-Verdrag het Hof verzocht vast te stellen dat de Helleense Republiek, door op gedistilleerde dranken een gedifferentieerd tarief voor de belasting over de toegevoegde waarde ( hierna : "BTW ") toe te passen, dat ongunstig is voor ingevoerde gedistilleerde dranken die in Griekenland niet worden geproduceerd, de krachtens artikel 95 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen .

2 Artikel 1, lid 1, van wet nr . 1676 van 1986 ( Grieks Staatsblad nr . 125/A van 29.12.1986 ), bevat wijzigingen van en aanvullingen op wet nr . 1642 van 1986 ( Grieks Staatsblad nr . 204/A van 21.8.1986 ), waarmee de Helleense Republiek het stelsel van belasting over de toegevoegde waarde heeft ingevoerd . Volgens genoemde bepaling geldt voor de levering van goederen, diensten en de invoer van goederen een tarief van 18 %. Dit tarief is bij artikel 4 van circulaire nr . R 8499/4941 van 28 december 1987 verlaagd tot 16 %. Ingevolge artikel 1, lid 2, van wet nr . 1676 geldt een verhoogd tarief van 36 % voor de in bijlage III van wet nr . 1642 genoemde goederen en diensten .

3 Tot de in die bijlage genoemde produkten behoort een aantal gedistilleerde dranken, te weten whisky, gin, wodka, rum, tequila, arak en tafia, die volgens de Commissie in Griekenland niet worden geproduceerd, terwijl gedistilleerde dranken waarvan in Griekenland een belangrijke produktie bestaat, zoals ouzo, brandewijn, likeuren, onder het algemene tarief van 16 % vallen .

4 Voor een nadere uiteenzetting van de in geding zijnde nationale wetgeving, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

5 De Commissie stelt, dat alle gedistilleerde dranken zijn te beschouwen als gelijksoortige produkten in de zin van artikel 95, eerste alinea, of althans gedeeltelijk of potentieel met elkaar in een concurrentieverhouding staan in de zin van artikel 95, tweede alinea . Een verhoogd BTW-tarief dat, bij ontbreken van een binnenlandse produktie van de onder dat tarief vallende dranken, uitsluitend op ingevoerde produkten wordt toegepast, zou niet verenigbaar zijn met het in genoemde bepaling neergelegde discriminatieverbod .

6 De Helleense Republiek betoogt, dat de BTW-tarieven voor gedistilleerde dranken zijn vastgesteld volgens objectieve criteria, zoals de consumptiegewoonten en de bijzondere eigenschappen van de dranken, zonder enig onderscheid tussen binnenlandse en ingevoerde produkten . Naar de mening van de Helleense Republiek kunnen niet alle gedistilleerde dranken als gelijksoortig worden beschouwd . Zo zou ouzo een traditionele Griekse drank zijn, die in brede lagen van de bevolking wordt gedronken, terwijl whisky door de consument als een luxeartikel wordt beschouwd . Het zou dan ook logisch zijn, dat wie zich een dergelijke drank kan veroorloven, ook meer BTW moet betalen . Bovendien zouden onder het lage tarief ook ingevoerde dranken vallen - zoals brandewijn en bepaalde likeuren - die in brede lagen van de bevolking worden gedronken .

7 Artikel 95 verbiedt, op produkten uit andere Lid-Staten hogere binnenlandse belastingen te heffen dan op gelijksoortige nationale produkten, of zodanige binnenlandse belastingen dat andere produkties daardoor zijdelings worden beschermd .

8 Zoals het Hof reeds heeft vastgesteld ( arresten van 27 februari 1980, zaak 168/78, Commissie/Frankrijk; zaak 169/78, Commissie/Italië, en zaak 171/78, Commissie/Denemarken, Jurispr . 1980, blz . 347, 385 en 447, en het arrest van 15 maart 1983, zaak 319/81, Commissie/Italië, Jurispr . 1983, blz . 601 ), komt er onder de gedistilleerde dranken, alle tezamen beschouwd, een onbepaald aantal dranken voor die als gelijksoortige produkten in de zin van artikel 95, eerste alinea, zijn aan te merken, en zelfs waar een voldoende mate van gelijksoortigheid van de betrokken produkten niet valt vast stellen, bestaan er niettemin genoegzaam uitgesproken gemeenschappelijke kenmerken om het bestaan van althans een gedeeltelijke of potentiële concurrentieverhouding te aanvaarden .

9 Dat ouzo wordt beschouwd als een traditionele Griekse drank die in brede lagen van de bevolking wordt gedronken, terwijl whisky voor de consument een luxeartikel zou zijn, is daarbij niet van belang . Naar het Hof onder meer in zijn arrest van 27 februari 1980 ( zaak 170/78, Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr . 1980, blz . 417 ) heeft verklaard, mag men zich voor het meten van de mate waarin dranken onderling substitueerbaar zijn, niet beperken tot de drinkgewoonten in één Lid-Staat of één bepaalde streek . Deze gewoonten, die naar tijd en plaats wezenlijk kunnen verschillen, kunnen immers niet als een vast gegeven worden beschouwd; het fiscale beleid van een Lid-Staat mag dus niet ertoe dienen, bestaande drinkgewoonten te verstarren, ten einde de verkregen voorsprong van nationale industrieën die aan die gewoonten tegemoet trachten te komen, te consolideren .

10 De in de Griekse wetgeving neergelegde belastingregeling bevat onmiskenbaar discriminerende of protectionistische elementen . Hoewel de regeling formeel geen onderscheid maakt naar gelang de herkomst van de produkten, is zij niettemin zo ingericht dat de gehele nationale produktie van gedistilleerde dranken in de begunstigde fiscale categorie valt . Hieraan doet niet af, dat het lage tarief ook voor een klein gedeelte van de ingevoerde gedistilleerde dranken geldt ( zie arrest van 27 februari 1980, Commissie/Denemarken, reeds aangehaald ). De belastingregeling begunstigt dus de nationale produktie en is nadelig voor ingevoerde gedistilleerde dranken .

11 De Helleense Republiek beroept zich ook op de omstandigheid, dat ouzo hoofdzakelijk door kleine ambachtelijke ondernemingen wordt geproduceerd, die geen hogere belasting zouden kunnen dragen . Het Hof zou de mogelijkheid hebben aanvaard van gedifferentieerde belastingtarieven ter bescherming van kleine bedrijven met een kleine produktie of ter bescherming van produkten met een traditioneel karakter of van algemeen erkende bijzondere kwaliteit .

12 Weliswaar heeft het Hof erkend, dat het bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht en zolang de betrokken bepalingen niet zijn eengemaakt of geharmoniseerd, de Lid-Staten niet verboden is aan bepaalde soorten gedistilleerde dranken of bepaalde groepen producenten belastingvoordelen toe te kennen, en dat belastingfaciliteiten als deze ter bereiking van legitieme economische en sociale doelen kunnen worden aangewend ( arrest van 10 oktober 1978, zaak 148/77, Hansen, Jurispr . 1978, blz . 1787 ), maar het heeft daarbij wel de voorwaarde gesteld, dat de Lid-Staten die van deze mogelijkheid gebruik maken, dergelijke faciliteiten zonder onderscheid ook toekennen aan ingevoerde produkten die in dezelfde omstandigheden verkeren ( arrest van 27 februari 1980, Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald ). Aan deze voorwaarde is in casu hoe dan ook niet voldaan .

13 Ter terechtzitting heeft de Helleense Republiek nog aangevoerd, dat er ook een nationale produktie bestaat van dranken van de zwaarstbelaste categorie, hetgeen door de Commissie is betwist .

14 Dit verweer is eerst tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst aangevoerd en kan daarom niet worden ontvangen .

15 Doch ook indien er een kleine nationale produktie van dranken van de zwaarstbelaste categorie bestond, zou dit de discriminerende en protectionistische trekken van de in geding zijnde regeling niet ongedaan maken .

16 Uit het voorgaande volgt, dat de niet-nakoming overeenkomstig de vordering van de Commissie moet worden vastgesteld .

HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende, verstaat :

1 ) Door op gedistilleerde dranken een stelsel van gedifferentieerde BTW-tarieven toe te passen, dat ongunstig is voor ingevoerde gedistilleerde dranken waarvan in Griekenland geen binnenlandse produktie bestaat, is de Helleense Republiek de krachtens artikel 95 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet nagekomen .

2 ) De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten van de procedure .

Een Lid-Staat die voor de belasting over de toegevoegde waarde op gedistilleerde dranken een stelsel van gedifferentieerde tarieven toepast, dat zo is ingericht dat de gehele nationale produktie in de gunstigste fiscale categorie valt, terwijl ingevoerde dranken waarvan geen nationale produktie bestaat, op enkele uitzonderingen na in de zwaarst belaste categorie vallen, komt de krachtens artikel 95 EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet na .

Ten aanzien van gedistilleerde dranken is immers sprake hetzij van gelijksoortigheid in de zin van genoemde bepaling, hetzij van genoegzaam uitgesproken gemeenschappelijke kenmerken om het bestaan van althans een gedeeltelijke of potentiële concurrentieverhouding te aanvaarden .

Wat betreft de mate van onderlinge substitueerbaarheid van de dranken, is het feit dat de dranken onder het gunstige tarief worden beschouwd als traditionele nationale dranken die in brede lagen van de bevolking worden gedronken, terwijl de zwaarst belaste voor de consument een luxeartikel zouden zijn, niet van belang . Voor het meten van de mate van substitueerbaarheid mag men zich niet beperken tot de drinkgewoonten in één Lid-Staat of één bepaalde streek . Deze gewoonten, die naar tijd en plaats wezenlijk kunnen verschillen, kunnen immers niet als een vast gegeven worden beschouwd; het fiscale beleid van een Lid-Staat mag dus niet ertoe dienen, bestaande drinkgewoonten te verstarren, ten einde de verkregen voorsprong van nationale industrieën die aan die gewoonten tegemoet trachten te komen, te consolideren .

++++

Fiscale bepalingen - Binnenlandse belastingen - Stelsel van gedifferentieerde belastingen op gedistilleerde dranken - Gelijksoortige of concurrerende produkten - Beoordelingscriteria - Consumptiegewoonten niet van belang - Zwaarst belaste categorie nagenoeg alleen bestaande uit ingevoerde produkten - Ontoelaatbaarheid

( EEG-Verdrag, art . 95 )

Kosten

17 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Aangezien de Helleense Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen .

In zaak C-230/89,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur D . Gouloussis als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Berardis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door N . Dafniou, juridisch medewerker van het Ministerie van Buitenlandse zaken, dienst communautaire geschillen, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Griekse ambassade, Val Sainte-Croix 117,

verweerster,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Helleense Republiek, door op gedistilleerde dranken een stelsel van gedifferentieerde BTW-tarieven toe te passen dat ongunstig is voor ingevoerde gedistilleerde dranken die in Griekenland niet worden geproduceerd, de krachtens artikel 95 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt : O . Due, president, G . C . Rodríguez Iglesias en M . Díez de Velasco, kamerpresidenten, Sir Gordon Slynn, C . N . Kakouris, R . Joliet, F . Grévisse, M . Zuleeg en P . J . G . Kapteyn, rechters,

advocaat-generaal : F . G . Jacobs,

griffier : D . Louterman, hoofdadministrateur,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de opmerkingen van partijen ter terechtzitting van 22 januari 1991, waar de Helleense Republiek was vertegenwoordigd door K . Samoni-Rantou als gemachtigde,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 februari 1991,

het navolgende

Arrest