Home

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 13 december 1990.

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 13 december 1990.

De aan het beroep ten grondslag liggende feiten

1 Ten einde te voorzien in de vacature van directeur van de directie "Bibliotheek, onderzoek en documentatie", opende het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ( hierna : het Hof ) een aanwervingsprocedure . Om te beginnen publiceerde het op 2 mei 1988 een op 16 maart 1988 goedgekeurde kennisgeving van vacature ( CJ/3/88 ), waarop de geïnteresseerde ambtenaren van de rangen A 2 en A 3 vóór 17 mei 1988 moesten antwoorden . Vervolgens besloot het in zijn administratieve vergadering van 8 juni 1988, na akte te hebben genomen van de ingeschreven sollicitaties, rechtstreeks over te gaan tot de in artikel 29, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen ( hierna : het Statuut ) bedoelde aanwervingsprocedure .

2 Hiertoe werd een mededeling gepubliceerd in PB 1988, C 196, blz . 11 ( mededeling 88/C 196/13 ) en de opening van aanwervingsprocedure CJ/180/88 werd ook in de pers bekendgemaakt . Vermeld werd, dat personen die belangstelling voor deze functie hadden, hun sollicitatie op het daartoe voorziene formulier te zamen met een volledig curriculum vitae vóór 30 september 1988 aan het Hof moesten zenden . De vereisten inzake de kwalificaties, diploma' s en beroepservaring van de sollicitanten werden in kennisgeving CJ/3/88 en mededeling 88/C 196/13 omschreven als volgt :

"- volledige juridische opleiding, afgesloten met een universitair diploma;

- diepgaande kennis van het Gemeenschapsrecht;

- geschiktheid tot leiding geven aan en tot cooerdineren van de werkzaamheden van een grote administratieve eenheid;

- goede kennis van de problemen van het juridisch onderzoek, de juridische documentatie en het beheer van een juridische bibliotheek;

- ruime, bij de functie aansluitende ervaring ".

3 Verzoeker, die in Griekenland via de pers van de vacature kennis had gekregen, solliciteerde op 25 augustus 1988, nadat hij eerst de officiële kennisgeving van vacature had opgevraagd . Bij het Hof kwamen nog 92 andere sollicitaties van gemeenschapsambtenaren en externe sollicitanten binnen . Advocaat-generaal Mischo, die hiertoe door het administratief comité was gemachtigd, stelde vast, dat slechts twaalf sollicitaties aan de vereisten van de kennisgeving van vacature en de mededeling voldeden .

4 In zijn administratieve vergadering van 18 januari 1989 selecteerde het Hof na onderzoek van de dossiers van deze twaalf kandidaten, waarbij korte samenvattingen van hun kwalificaties en kundigheden waren gevoegd, acht kandidaten, waarvan vier van binnen de instellingen en vier externe kandidaten, onder wie verzoeker . Vervolgens machtigde het Hof het administratief comité, de sollicitaties aan een nieuw onderzoek te onderwerpen om een gemotiveerd oordeel over de kwalificaties van iedere kandidaat aan een volgende administratieve vergadering voor te leggen en eventueel de aandacht van het Hof op twee of drie kandidaten te vestigen . Ook machtigde het Hof het administratief comité, de kandidaten te verzoeken een korte verhandeling te schrijven met hun opvatting over de functie waarnaar zij hadden gesolliciteerd, en een onderhoud met de kandidaten te organiseren . In zijn vergadering van 30 januari 1989 besloot het administratief comité, die acht kandidaten te verzoeken een dergelijke verhandeling op te stellen .

5 Op 31 januari 1989 zond de president van het Hof verzoeker een brief, waarin hij hem liet weten dat hij behoorde tot een kleine groep geselecteerde kandidaten, en hij hem verzocht vóór 1 maart 1989 een verhandeling van ongeveer vijf bladzijden met zijn opvatting over het te bekleden ambt voor te leggen . Het was de bedoeling, de kandidaten de mogelijkheid te bieden "hun opvatting uiteen te zetten over de opzet, de taken en de werking van de directie Bibliotheek, onderzoek en documentatie en over de hulp die deze kan verlenen bij de rechtsprekende arbeid van het Hof, hun mening te geven over de rol van haar directeur, en nader aan te geven volgens welke beginselen en methoden zij voornemens waren deze functie uit te oefenen ". Bij deze brief was informatie over de directie Bibliotheek, onderzoek en documentatie en haar taken gevoegd, zulks in het bijzonder ten behoeve van de externe kandidaten . Op 14 februari 1989 zond verzoeker de president van het Hof deze verhandeling toe . Ook de zeven andere kandidaten, aan wie de president een zelfde brief had gezonden, leverden hun verhandeling in .

6 In zijn op 31 mei 1989 aan de leden van het Hof gezonden eindrapport gaf het administratief comité als zijn mening te kennen, dat verzoekers sollicitatie niet de nodige garanties bood om hem de functie van directeur van een belangrijke administratieve eenheid van het Hof toe te vertrouwen . "Zelfs wanneer men rekening hield met de bijzondere moeilijkheden waarmee externe kandidaten bij het schrijven van deze verhandeling te kampen hadden", bevatte verzoekers verhandeling volgens het administratief comité "weinig interessante gedachten over de plaats van de dienst binnen de instelling, op interinstitutioneel vlak en naar buiten toe, of over de plaats en de rol van zijn directeur . Al worden in de verhandeling van de heer Kalavros enkele voorstellen van structurele aard gedaan, toch betreft het hier een bijna 'wiskundig' betoog op basis van het organisatieschema van het Hof ." Voorts blijkt uit verzoekers verhandeling "een gebrek aan ervaring op het gebied van de organisatie en de leiding van een administratieve eenheid"; zij bevestigt "de indruk uit de curriculum vitae ..., dat hij hoofdzakelijk een loopbaan als onderzoeker en universitair docent heeft gehad ". Het administratief comité besloot daarom, verzoeker niet op te roepen voor het mondelinge onderhoud, dat op 9 mei 1989 plaatsvond en waarvoor slechts vier van de acht kandidaten uit de voorselectie werden uitgenodigd .

7 Op 31 mei 1989 deelde de president van het Hof alle leden van het Hof genoemd verslag van het administratief comité mee bij wege van een memorandum waarin hij opmerkte : "De sollicitaties zijn reeds verspreid en de schriftelijke verhandelingen van de kandidaten waarnaar het verslag verwijst, zijn als bijlage bij het verslag gevoegd . Alle leden kunnen zich dus op grond van dit dossier een eigen mening over de sollicitaties vormen en het oordeel van het comité toetsen, behoudens wat het onderhoud met de vier kandidaten betreft ."

8 Op zijn administratieve vergadering van 7 juni 1989 besloot het Hof mevrouw Maggioni als directeur van de directie Bibliotheek, onderzoek en documentatie aan te stellen .

9 Op 9 juni 1989 liet de president van het Hof verzoeker weten, dat voor het te bekleden ambt de keuze op iemand anders was gevallen . Op 16 juni 1989 verzocht verzoeker de president van het Hof hem het besluit betreffende de selectieprocedure voor het ambt van directeur mee te delen . Op 19 juni 1989 antwoordde de president van het Hof, dat de selectieprocedure op artikel 29, lid 2, van het Statuut berustte en dat hij niets had toe te voegen aan zijn brief van 9 juni 1989 . Op 26 juni 1989 zond verzoeker de president van het Hof een nieuwe brief, waarin hij zijn verzoek om mededeling van het betrokken aanstellingsbesluit van het Hof herhaalde en aanvoerde dat hij een persoonlijk belang had bij de mededeling van een te zijnen aanzien voldoende met redenen omkleed besluit ten einde de rechtmatigheid van dit besluit eventueel door het Hof te kunnen laten toetsen . Op 6 juli 1989 antwoordde de president van het Hof hem als volgt : in de eerste plaats "beschikt het tot aanstelling bevoegd gezag" in het kader van artikel 29, lid 2, van het Statuut "over een ruime beoordelingsvrijheid en kunnen de elementen van dit oordeel naar hun aard niet worden gemotiveerd"; in de tweede plaats "is het bij het Hof niet gebruikelijk, derden afschriften te zenden van individuele besluiten ten aanzien van ambtenaren"; in de derde plaats, was de aangestelde kandidaat mevrouw Maggioni, tot dan hoofd van de afdeling Onderzoek en documentatie van het Hof .

10 Op 15 juli 1989 diende verzoeker bij het Hof twee klachten in . In de eerste verzocht hij om intrekking van de weigering van het tot aanstelling bevoegd gezag, om hem het aanstellingsbesluit mee te delen, en om mededeling van laatstgenoemd besluit . In de tweede klacht verzocht hij om nietigverklaring van het besluit van 7 juni 1989 tot aanstelling van een andere kandidaat alsmede van het besluit van dezelfde dag tot afwijzing van zijn sollicitatie naar het ambt van directeur; voorts verzocht hij het Hof vast te stellen, dat hij aanwervingsprocedure CJ/180/88 met succes had doorlopen .

11 Bij brief van 30 november 1989 wees de president van het Hof de twee klachten van verzoeker af . In zijn afwijzing preciseerde hij : in de eerste plaats "verplicht" artikel 29, lid 2, "het tot aanstelling bevoegd gezag niet, zijn besluiten met redenen te omkleden noch tegenover degene die is aangesteld noch tegenover de niet-gekozen kandidaten" en "moet het tot aanstelling bevoegd gezag zich volgens artikel 7 van het Statuut bij zijn keuze uitsluitend laten leiden door het belang van de dienst, ongeacht de nationaliteit"; in de tweede plaats "is de aan verzoeker gerichte brief van 9 juni 1989 het besluit dat de aanstellingsprocedure beëindigt"; in de derde plaats kan de motivering van een dergelijk besluit "uitsluitend de vaststelling betreffen dat de gevolgde procedure regelmatig is, omdat zij voldoet aan de wettelijke voorschriften van het Statuut en aan de ( door het tot aanstelling bevoegd gezag ) in de kennisgeving van vacature gestelde vereisten; het tot aanstelling bevoegd gezag beschikt over een ruime beoordelingsvrijheid, waaronder de vrijheid om ingewikkelde waardeoordelen te vellen, die naar hun aard niet voor objectieve toetsing vatbaar zijn ".

De procedure

12 Bij op 30 november 1989 ter griffie van het Gerecht ingeschreven verzoekschriften heeft verzoeker de onderhavige beroepen ingesteld .

13 Op een verzoek van verweerder van 21 februari 1990 heeft de president van de Vijfde Kamer, na verzoeker te hebben gehoord, bij beschikking van 14 maart 1990 de zaken T-160/89 en T-161/89 voor de schriftelijke en mondelinge behandeling alsmede voor het arrest gevoegd .

14 Op 20 juni 1990 heeft het Gerecht overeenkomstig de artikelen 44, paragraaf 2, en 45 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat ingevolge artikel 11, derde alinea, van het besluit van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van overeenkomstige toepassing is op de procedure voor het Hof, een beschikking gegeven waarbij het verweerder gelastte vóór 1 juli 1990 alle documenten betreffende aanwervingsprocedure CJ/180/88 over te leggen, alsook het aanstellingsbesluit van het tot aanstelling bevoegd gezag waarbij die procedure is beëindigd . Deze stukken zijn binnen de gestelde termijn overgelegd .

15 Op 16 juli 1990 heeft de griffie van het Gerecht verzoeker de relevante stukken uit het aanwervingsdossier meegedeeld, hieronder begrepen het uiteindelijke aanstellingsbesluit; zij liet hem weten, dat hij het gehele dossier ter griffie van het Gerecht kon komen inzien en vóór 31 augustus 1990 eventuele opmerkingen kon indienen . In de loop van augustus heeft verzoeker ter griffie van het Gerecht inzage genomen van het dossier; op 16 augustus 1990 heeft hij zijn opmerkingen ingediend . Op 8 oktober 1990 heeft het Hof zijn opmerkingen ingediend .

16 De mondelinge behandeling heeft op 21 november 1990 plaatsgehad . Aan het einde van de terechtzitting heeft de president de mondelinge behandeling gesloten verklaard .

17 In zaak T-160/89 concludeert verzoeker dat het het Gerecht behage :

- nietig te verklaren de weigering van het tot aanstelling bevoegd gezag om hem het besluit tot aanstelling in het ambt van directeur mee te delen;

- te gelasten dat hem dit besluit wordt meegedeeld om hem in staat te stellen rechtsmiddelen tegen het tot aanstelling bevoegd gezag aan te wenden;

- verweerder te verwijzen in de kosten van het geding .

Verweerder concludeert dat het het Gerecht behage :

- het beroep te verwerpen, omdat het onduidelijk is en elke feitelijke en juridische grondslag mist;

- over de kosten te beslissen overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Reglement voor de procesvoering .

18 In zaak T-161/89 concludeert verzoeker dat het het Gerecht behage :

- het beroep ontvankelijk te verklaren;

- nietig te verklaren het besluit van het Hof van 7 juni 1989 houdende aanstelling van een andere kandidaat in het ambt van directeur van de directie Bibliotheek, onderzoek en documentatie en het besluit van het Hof van dezelfde dag tot afwijzing van zijn sollicitatie naar dit ambt;

- vast te stellen dat hij de aanwervingsprocedure CJ/180/88 met succes heeft doorlopen .

Verweerder concludeert dat het het Gerecht behage :

- het beroep te verwerpen "omdat het onduidelijk is en elke juridische en feitelijke grondslag mist";

- over de kosten te beslissen overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Reglement voor de procesvoering .

De ontvankelijkheid

19 Op 16 augustus 1990 heeft verzoeker zijn opmerkingen over het door het Hof ter uitvoering van de instructiemaatregel van 20 juni 1988 meegedeelde dossier ingediend . Hij voert hierin met name twee nieuwe middelen aan, te weten misbruik van procedure of bevoegdheid door het Hof bij de betrokken aanwervingsprocedure en voorts een proceduregebrek als gevolg van vertaalfouten en van een onvolledige samenvatting van zijn diploma' s en kundigheden .

20 Al heeft verweerder de ontvankelijkheid van deze nieuwe middelen niet betwist, toch moet worden opgemerkt dat zij ingevolge artikel 42, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof ontvankelijk zijn, omdat zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de schriftelijke behandeling is gebleken .

Ten gronde

A - Zaak T-161/89

21 In deze zaak vordert verzoeker nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van zijn sollicitatie en van het besluit tot aanstelling van een andere kandidaat . Tot staving van deze twee vorderingen voert verzoeker in zijn memories dezelfde middelen aan, te weten : 1 . een kennelijke beoordelingsfout; 2 . inbreuk op het gelijkheidsbeginsel; 3 . schending van artikel 27 van het Statuut; 4 . misbruik van procedure of van bevoegdheid; 5 . een vormgebrek als gevolg van vertaalfouten en van onvolledige samenvattingen; 6 . het besluit tot afwijzing van zijn sollicitatie is niet met redenen omkleed . Derhalve moeten deze zes middelen worden onderzocht .

Het eerste middel : een kennelijke beoordelingsfout

22 Volgens verzoeker is de motivering van de bestreden besluiten kennelijk verkeerd, omdat de kundigheden van de in het ambt van directeur aangestelde persoon, met name uit wetenschappelijk oogpunt, geringer zijn dan de zijne; deze persoon zou, anders dan hijzelf, geen diepgaande kennis van het gemeenschapsrecht hebben en het ambt dat zij voordien bekleedde, zou op zichzelf niet de geschiktheid bewijzen om de betrokken directeursfunctie uit te oefenen . Ook stelt hij, dat de aanstelling van een afdelingshoofd tot hoofd van de directie waarin het reeds werkzaam was, kennelijk indruist tegen het belang van de dienst, omdat dit "diens relatie" met het hoofd van de afdeling Bibliotheek en het hoofd van de dienst Juridische informatica "ongunstig zal beïnvloeden ". Verzoeker concludeert, dat het Hof zich had moeten houden aan de gemeenschapspraktijk, volgens welke "het beter is, op directieposten bij de Gemeenschap personen van buitenaf met hoge bekwaamheden en nieuwe denkbeelden aan te stellen dan carrière-ambtenaren uit de gemeenschapsdienst zonder fantasie en capaciteiten ".

23 In zijn opmerkingen naar aanleiding van de instructiemaatregel van 20 juni 1990 heeft verzoeker zijn argumentatie met betrekking tot dit middel aangevuld als volgt .

24 In de eerste plaats is de door het administratief comité in zijn eindverslag gegeven motivering, inhoudende dat verzoekers verhandeling over zijn opvatting over het te bekleden ambt "weinig interessante gedachten bevatte over de plaats van de dienst binnen de instelling, op interinstitutioneel vlak en naar buiten toe", verkeerd, omdat hij niet werd geacht deze vraagstukken te behandelen, zoals blijkt uit de brief van de president van het Hof van 31 januari 1989, waarin de "voorgeselecteerde" kandidaten om een dergelijke verhandeling werd verzocht .

25 In de tweede plaats is het in het eindverslag van het administratief comité vervatte oordeel over zijn verhandeling onduidelijk en ongegrond . Om te beginnen zou de stelling, dat zijn verhandeling geen interessante gedachten bevatte, kennelijk onjuist zijn, omdat hij wel degelijk "buitengewoon interessante" gedachten over de plaats van de directie binnen het Hof, over haar rol bij de huidige en toekomstige taken van het Hof en over de taak van de directeur had ontvouwd . Voorts zou de opmerking, dat zijn voorstellen van structurele aard een "bijna wiskundig betoog" vormden, voortkomen uit een kennelijk onbegrip van de inhoud van die voorstellen en van de bijgevoegde schema' s, terwijl hij de enige kandidaat was die dergelijke structurele voorstellen had gedaan en dergelijke schema' s, die volgens hem buitengewoon eenvoudig waren, had bijgevoegd . Ten slotte zou de opvatting, dat zijn verhandeling en de schema' s de indruk wekten afkomstig te zijn van iemand die hoofdzakelijk onderzoeker en universitair docent was, op een kennelijke fout van het administratief comité berusten; de hoge ambtenaren en de leden van het Hof zijn immers gewoonlijk uit de universitaire wereld afkomstig . Verzoeker concludeert, dat uit de in dit eindverslag vervatte oordelen een kennelijke miskenning van zijn kundigheden en hoedanigheden blijkt .

26 In de derde plaats komt verzoeker op tegen het in het eindverslag vervatte lovend oordeel over de verhandeling van de uiteindelijk aangestelde kandidaat . Zijns inziens geeft diens verhandeling niet blijk van "enige originaliteit" en bevat zij "gemeenplaatsen", die men overigens ook in de andere verhandelingen aantreft .

27 Volgens het Hof poogt verzoeker, door zijn eigen kundigheden met die van de uiteindelijk aangestelde persoon te vergelijken, zich in de plaats van het tot aanstelling bevoegd gezag te stellen; in ieder geval is hij er niet in geslaagd een kennelijke beoordelingsfout of misbruik van bevoegdheid aan te tonen . Hij beperkt er zich immers toe, aan zijn eigen kundigheden te herinneren en die van de aangestelde persoon te geringschatten en lijkt dus te geloven, dat het enkele feit van zijn deelneming aan de aanwervingsprocedure volstaat om hem de post toe te kennen . Voorts mag niet uit het oog worden verloren, dat de uiteindelijk tot directeur benoemde persoon is aangesteld na een vergelijkend onderzoek van de verdiensten en kundigheden van de kandidaten, waaruit was gebleken dat diens kundigheden groter waren dan die van verzoeker en dat die persoon voldeed aan de vereisten voor het betrokken ambt zoals die in de kennisgeving van vacature waren omschreven .

28 In zijn na de instructiemaatregel van 20 juni 1990 gemaakte opmerkingen herinnert het Hof eraan, dat blijkens artikel 7 van het Statuut bij de keuze van een kandidaat uitsluitend van de vereisten van het dienstbelang moet worden uitgegaan . Dienaangaande beschikt het tot aanstelling bevoegd gezag over een ruime discretionaire bevoegdheid ter beoordeling van de beroepsbekwaamheid van de kandidaten en is het niet gehouden zijn keuze in zijn besluit te rechtvaardigen . Het Hof voegt hieraan toe, dat verzoeker zich niet in de plaats van het tot aanstelling bevoegd gezag kan stellen om kritiek op diens eindkeuze te leveren .

29 Volgens het Gerecht moet allereerst worden herinnerd aan een vaste rechtspraak van het Hof ( arrest van 30 mei 1984, zaak 111/83, Picciolo/Parlement, Jurispr . 1984, blz . 2323 ), volgens welke het tot aanstelling bevoegd gezag heeft te beoordelen of een kandidaat voldoet aan de voorwaarden, in de kennisgeving der vacature gesteld, en die beoordeling slechts in geval van kennelijke dwaling kan worden aangevochten . Bijgevolg kan het Gerecht zich niet in de plaats van het tot aanstelling bevoegd gezag stellen door diens beoordeling van de beroepsbekwaamheid van de kandidaten te toetsen; het kan slechts een kennelijke beoordelingsfout vaststellen .

30 In casu is verzoekers sollicitatie in het stadium van het onderzoek van de verhandeling over zijn opvattingen over het te bekleden ambt door het administratief comité ter zijde gelegd; dit oordeel werd door het tot aanstelling bevoegd gezag bevestigd na het op 31 mei 1989 aan de leden van het Hof meegedeelde eindverslag van het comité . In dit verslag was aangegeven, om welke redenen het comité verzoeker niet voor het mondelinge onderhoud op 9 mei 1989 had opgeroepen . Volgens het comité bevatte verzoekers verhandeling weinig interessante gedachten over de plaats van de dienst binnen de instelling, op interinstitutioneel vlak en naar buiten toe, alsmede over de plaats en de rol van de directeur van de directie Bibliotheek, onderzoek en documentatie . Al werden in deze verhandeling enkele voorstellen van structurele aard gedaan, toch betrof het een bijna wiskundig betoog op basis van bestudering van het organisatieschema van het Hof . Voorts bleek uit deze verhandeling een gebrek aan ervaring op het gebied van de organisatie en de leiding van een administratieve eenheid en bevestigde zij de indruk, dat verzoeker hoofdzakelijk een loopbaan als onderzoeker en universitair docent had gehad .

31 Uit de dossiers en de verhandelingen van de acht kandidaten noch uit de door het administratief comité gegeven motivering blijkt, dat het Hof een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt . Bovendien kan uit de processtukken en met name uit het verslag van het administratief comité worden opgemaakt, dat wel degelijk een vergelijkend onderzoek van de acht resterende kandidaten heeft plaatsgevonden . Voorts is in ieder geval de keuze van een kandidaat van binnen de instelling in een open aanwervingsprocedure niet als een kennelijke beoordelingsfout te beschouwen .

32 Wat ten slotte het verzoek om een verhandeling te schrijven betreft, is het in de eerste plaats zo, dat de formulering van de brief van de president van het Hof van 31 januari 1989 geen aanknopingspunten biedt voor de stelling, dat de plaats van de dienst binnen de instelling, op interinstitutioneel vlak of naar buiten toe niet behoefde te worden behandeld; integendeel, de gekozen formulering omvat logischerwijze ook deze onderwerpen, die overigens ook door de andere kandidaten in hun verhandeling zijn behandeld; verder is een verzoek om een dergelijke verhandeling te schrijven, niet in strijd met de aard van de in casu gevolgde aanwervingsprocedure .

33 Bijgevolg moet het middel betreffende een kennelijke beoordelingsfout worden verworpen .

Het tweede middel : schending van het gelijkheidsbeginsel

34 Volgens verzoeker heeft het tot aanstelling bevoegd gezag ook het gelijkheidsbeginsel geschonden, door de kwaliteiten van de kandidaten verkeerd te beoordelen, door onvoldoende rekening te houden met het belang van de dienst, en door een verhandeling met gedachten over het te bekleden ambt te verlangen, wat de reeds bij de instelling werkzame kandidaten heeft bevoordeeld . Hij voegt hieraan toe, dat aan die vereisten des te meer de hand moet worden gehouden, daar het hier om een hoog ambt gaat .

35 In zijn opmerkingen naar aanleiding van de instructiemaatregel betoogt verzoeker voorts, dat de aan de acht geselecteerde kandidaten gevraagde verhandelingen de zes kandidaten van binnen de instellingen en met name de drie afdelingshoofden van het Hof hebben bevoordeeld, omdat dezen zich in een veel gunstiger positie bevonden om de kenmerken van het te bekleden ambt binnen het Hof te beoordelen . Hij leidt hieruit af, dat een dergelijk verzoek in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling van de ambtenaren en dat hij op onrechtmatige wijze van het mondelinge onderhoud is uitgesloten .

36 Het Hof gaat in zijn memories niet op dit middel in . Onder het kopje "Andere middelen" van zijn verweerschrift verklaarde het evenwel, dat deze middelen "subjectieve oordelen" bevatten en "onduidelijk en tegenstrijdig" zijn . Ter terechtzitting stelde het Hof overigens, dat een dergelijke verhandeling bij de gekozen aanwervingsprocedure van wezenlijk belang was en dat in casu het gelijkheidsbeginsel volledig is geëerbiedigd .

37 Het Gerecht is dienaangaande van oordeel, dat uit het verslag van het administratief comité duidelijk blijkt, dat bij het onderzoek van verzoekers dossier wel degelijk rekening is gehouden met de bijzondere moeilijkheden, waarvoor externe kandidaten bij het schrijven van de verlangde verhandeling konden komen te staan . Het is trouwens met het oog daarop, dat de president van het Hof bij zijn brief van 31 januari 1989 in het bijzonder voor de kandidaten van buiten de instelling enkele bijkomende gegevens over de directie Bibliotheek, onderzoek en documentatie en haar taken had gevoegd, waaronder met name een organisatieschema . Voorts blijkt uit de processtukken, dat in het eindvoorstel van het comité een externe en een interne kandidaat werden voorgedragen en dat bovendien de eerste kandidaat volgens het comité een zekere openheid en nieuwe gedachten in de directie kon brengen . Voorts kan men het tot aanstelling bevoegd gezag niet euvel duiden, dat het bij het voorzien in hoge ambten van de kandidaten een uiteenzetting van hun gedachten over dit ambt verlangt .

38 Uit het voorgaande volgt, dat dit middel geen doel treft .

Het derde middel : schending van artikel 27 van het Statuut

39 Verzoeker betoogt, dat het in artikel 27, eerste alinea, van het Statuut neergelegde beginsel - volgens hetwelk de ambtenaren met inachtneming van een zo breed mogelijke aardrijkskundige spreiding moeten worden aangeworven -, dat ook op de procedure van artikel 29, tweede alinea, van het Statuut van toepassing is, in de betrokken aanwervingsprocedure niet is geëerbiedigd .

40 Het Hof betoogt, dat artikel 27 niet tot aanwerving van verzoeker noopte, omdat binnen zijn diensten geen aardrijkskundige wanverhouding bestaat en het basisbeginsel ter zake is neergelegd in artikel 7 van het Statuut, volgens hetwelk de ambtenaren uitsluitend in het belang van de dienst worden tewerkgesteld .

41 Dienaangaande heeft het Hof in zijn arrest van 30 juni 1983, zaak 85/82, Schloh, Jurispr . 1983, blz . 2105, overwogen, dat volgens artikel 27 juncto artikel 7 van het Statuut de gemeenschapsinstellingen zich bij de aanwerving, bevordering en tewerkstelling van hun ambtenaren moeten laten leiden door het dienstbelang, zonder acht te slaan op de nationaliteit van de betrokkenen, terwijl zij er anderzijds voor moeten zorgen, dat bij de aanwerving uit de onderdanen van de Lid-Staten een zo breed mogelijke aardrijkskundige spreiding in acht wordt genomen . De instellingen stemmen deze eisen op elkaar af, door, wanneer de kwalificaties der verschillende kandidaten duidelijk gelijkwaardig zijn, bij voorkeur de nationaliteit als maatstaf te hanteren, ten einde binnen de kring van hun personeel de evenwichtige aardrijkskundige spreiding te handhaven of te herstellen . In alle andere gevallen echter is de noodzaak om een gebrekkige geografische spreiding te verbeteren, ondergeschikt aan de dwingende vereisten inzake het dienstbelang en het in aanmerking nemen van de persoonlijke verdiensten van de kandidaten .

42 Welnu, enerzijds blijkt uit het verslag van het administratief comité van het Hof, dat verzoekers sollicitatie uitsluitend wegens de ontoereikendheid van de door hem ingediende verhandeling ter zijde is gelegd en anderzijds heeft verzoeker zijn middel betreffende de gestelde wanverhouding binnen het personeelsbestand van het Hof niet gestaafd met feiten en omstandigheden, aan de hand waarvan de gegrondheid hiervan kan worden beoordeeld .

43 Uit het voorgaande volgt, dat dit middel niet kan worden aanvaard .

Het vierde middel : misbruik van procedure en van bevoegdheid

44 Volgens verzoeker blijkt uit het door het Hof overgelegde dossier, dat het Hof aanvankelijk een interne aanwervingsprocedure had georganiseerd, waarvoor de vereisten inzake de kwalificaties, diploma' s en beroepservaring verschilden van die voor de externe procedure, die daarna is georganiseerd en waaraan verzoeker heeft deelgenomen . Hij baseert zich hiervoor op een dossier betreffende een voorstel van de personeelsafdeling van 14 januari 1987 waarbij een ontwerp van kennisgeving van vacature voor de aanwerving van een directeur van de directie Onderzoek, documentatie en bibiliotheek was gevoegd . Volgens verzoeker heeft deze interne procedure niet tot een resultaat geleid en hij concludeert hieruit, dat de aangestelde kandidaat - die aan deze procedure had deelgenomen - noodzakelijkerwijs niet voldeed aan bepaalde door de eerste kennisgeving gestelde vereisten . Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker gesteld, dat uit de notulen 8/88 van de administratieve vergadering van het Hof van 8 juni 1988 bleek, dat het Hof na een beoordeling van de interne sollicitaties had besloten rechtstreeks over te gaan tot de procedure van artikel 29, lid 2 .

45 Verder betoogt verzoeker, dat het Hof na deze vruchteloze procedure de gestelde vereisten opzettelijk heeft gewijzigd . Deze wijzigingen zouden tot doel hebben gehad, de reeds binnen de directie Bibliotheek, onderzoek en documentatie werkzame kandidaten te bevoordelen en zouden derhalve een schending van de beginselen van gelijke behandeling en goed beheer opleveren . Voorts stelt verzoeker, dat "het geheel van omstandigheden waaronder de aanwervingsprocedure is verlopen, een grond voor nietigverklaring van het vergelijkend onderzoek oplevert ". Hij beroept zich daarvoor op de arresten van het Hof van 30 oktober 1974 ( zaak 188/73, Grassi, Jurispr . 1974, blz . 1099 ) en van 28 februari 1989 ( gevoegde zaken 341/85, 251/86, 258/86, 259/86, 262/86 en 266/86, 222/87 en 232/87, Van der Stijl e.a ., Jurispr . 1989, blz . 511 ). Ten slotte zou uit het statistisch onderzoek van de achtereenvolgende selecties in het kader van deze aanwervingsprocedure blijken, dat het Hof de kandidaten die al ambtenaar waren, wilde bevoordelen .

46 Het Hof merkt allereerst op, dat verzoeker dit nieuwe middel heeft gebaseerd op een verkeerde veronderstelling die het gevolg is van feitelijk onjuiste gegevens en van een verkeerd begrip van de aanwervingsprocedure . Het dossier betreffende het voorstel van 14 januari 1987 was immers niet meer dan een eenvoudig ontwerp van de personeelsafdeling, en het Hof heeft pas tijdens de administratieve vergadering van 16 maart 1988 de tekst van de kennisgeving van vacature 3/88 definitief vastgesteld . Na akte te hebben genomen van de op deze kennisgeving ingediende sollicitaties, is het Hof in zijn administratieve vergadering van 8 juni 1988 rechtstreeks overgegaan tot de procedure van artikel 29, lid 2, zonder de in de kennisgeving van vacature gestelde vereisten ook maar op enig punt te wijzigen . Het Hof concludeert, dat de door verzoeker gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel en misbruik van procedure niet gegrond zijn en op een verkeerde analyse van de processtukken berusten .

47 Voorts betoogt het Hof, dat verzoeker uit 's Hofs besluit om van de procedure van artikel 29, lid 1, over te gaan op die van 29, lid 2, van het Statuut niet kan afleiden, dat alle kandidaten die aan de interne procedure deelnamen, en met name de aangestelde kandidaat, alle of bepaalde van de door de kennisgeving van vacature 3/88 geëiste kwalificaties misten, of dat zij niet geschikt voor het te bekleden ambt waren bevonden . Het Hof zou zich ertoe hebben beperkt, akte te nemen van de ingeschreven interne sollicitaties, en zou vervolgens onder de in het Statuut genoemde voorwaarden hebben besloten rechtstreeks over te gaan tot de procedure van artikel 29, lid 2, die de instelling de vrije hand laat .

48 Het Gerecht constateert op basis van de processtukken, dat verzoeker dit middel baseert op het bestaan van een voorstel van 14 januari 1987, waarbij slechts een ontwerp van een kennisgeving van vacature was gevoegd, waarin de voor de betrokken post gestelde vereisten anders waren omschreven dan in de kennisgeving die op 2 mei 1988 is gepubliceerd . Blijkens het opschrift van dit stuk ging het echter slechts om een ontwerp . Daarentegen zijn de vereisten voor het te bekleden ambt in de naderhand vastgestelde en verspreide kennisgeving van interne vacature 3/88 van 2 mei 1988 op dezelfde wijze geformuleerd als in de in het Publikatieblad van 26 juli 1988 gepubliceerde mededeling waarbij de aanwervingsprocedure is uitgebreid tot externe sollicitanten . Verzoekers argumentatie berust dus op onjuiste feiten .

49 Voorts blijkt uit de processtukken, dat het Hof gewoon akte heeft genomen van de op de kennisgeving van interne vacature CJ/3/88 binnengekomen sollicitaties en vervolgens, zonder deze te beoordelen, in het kader van zijn zeer ruime discretionaire bevoegdheid - die door verzoeker niet is betwist - is overgegaan tot de procedure van artikel 29, lid 2, van het Statuut . Bovendien stelt het Gerecht vast - al behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de ontvankelijkheid van dit middel -, dat verzoeker zijn argumenten tot staving van zijn vordering tot nietigverklaring van de kennisgeving van het algemeen vergelijkend onderzoek niet heeft gepreciseerd .

50 Uit het voorgaande volgt dat het middel ongegrond is .

Het vijfde middel : vormgebrek bij de aanwervingsprocedure als gevolg van vertaalfouten en van een onvolledige samenvatting van verzoekers dossier

51 Verzoeker betoogt, dat de door het administratief comité voor de administratieve vergadering van het Hof van 18 januari 1989 gemaakte samenvatting zware vertaalfouten bevat en zijn curriculum vitae niet getrouw weergeeft . Hij wijst er ook op, dat in de dossiers van de andere kandidaten niet dezelfde fouten voorkomen . In de eerste plaats had zijn universitaire functie moeten worden vertaald als "professeur agrégé permanent" ( gewoon hoogleraar ) en niet als "maître de conférence" ( lector ); in de tweede plaats was zijn hoedanigheid van doctor in de rechten niet vermeld in de samenvatting van zijn dossier, hetgeen in de samenvattingen van de dossiers van de andere kandidaten wel was gebeurd wanneer dit nodig was .

52 Het Hof herinnert eraan, dat zijn leden in ieder geval tijdens de administratieve vergaderingen waarin de sollicitaties zijn onderzocht, de volledige dossiers van de kandidaten onder zich hadden en dat miskenning of verkeerd weergeven van verzoekers kwalificaties derhalve onmogelijk was .

53 Vastgesteld moet worden, dat de door verzoeker bestreden samenvattingen van de curricula vitae aan het Hof als tot aanstelling bevoegd gezag zijn voorgelegd in het kader van het eerste onderzoek van de in aanmerking komende sollicitaties, dat op 18 januari 1989 heeft plaatsgehad . Na afloop van deze eerste selectie is verzoeker evenwel als één van de acht in aanmerking genomen kandidaten overgebleven . Bijgevolg hebben de aangevoerde fouten - gesteld al dat zij zijn bewezen - verzoeker niet benadeeld . Bovendien beschikten de leden van het administratief comité, en vervolgens de leden van het Hof, bij de eindselectie over het volledige dossier van elk van de acht kandidaten, zoals blijkt uit de brief van de president van het Hof van 31 mei 1989 .

54 Uit het voorgaande volgt, dat dit middel slechts kan falen .

55 Op dit punt aangekomen, stelt het Gerecht vast, dat alle middelen strekkende tot nietigverklaring van het besluit tot aanstelling van de kandidaat waarop de uiteindelijke keuze is gevallen, moeten worden afgewezen . Thans behoeft enkel nog te worden ingegaan op het zesde middel, dat uitsluitend betrekking heeft op het besluit tot afwijzing van verzoekers sollicitatie .

Het zesde middel : het besluit tot afwijzing van verzoekers sollicitatie is niet met redenen omkleed

56 Verzoeker betoogt allereerst, dat het bestreden besluit de artikelen 25, tweede alinea, 27 en 29, lid 2, van het Statuut schendt, doordat het niet met redenen is omkleed, en dat verweerder zich niet op zijn discretionaire bevoegdheid kan beroepen om zijn besluiten niet te motiveren . Het bestreden besluit had met name moeten aangeven, of de kandidaten al dan niet aan de in de kennisgeving van aanwerving gestelde vereisten voldeden . Voorts ziet verzoeker niet in, hoe mededeling van de motivering van het besluit hem zou kunnen schaden en waarom het achterwege laten van die mededeling zwaarder zou moeten wegen dan het recht op rechtsbescherming . Zoals verzoeker ter terechtzitting opmerkte, gebeurt de mededeling van die motivering individueel en persoonlijk, en wordt zij niet bekendgemaakt . Verder betoogt verzoeker, dat het tot aanstelling bevoegd gezag bij het voorzien in een hoog ambt zijn discretionaire bevoegdheid omzichtig moet uitoefenen en derhalve na een vergelijkend onderzoek van de kwalificaties van de kandidaten zijn besluiten met redenen moet omkleden . Zijns inziens heeft het Hof in strijd met dit beginsel blijk gegeven van "gebrek aan transparantie", "onwettigheid", "willekeur" en "misbruik van bevoegdheid", en heeft het inbreuk gemaakt op het beginsel van goed bestuur .

57 Verzoeker merkt ook op, dat het negatieve besluit tot afwijzing van zijn sollicitatie - het logische gevolg van het aanstellingsbesluit - noodzakelijkerwijs een hem bezwarend besluit is, zodat dit besluit moest worden vastgesteld met inachtneming van de statutaire bepalingen, in het bijzonder artikel 25, tweede alinea, volgens hetwelk het tot aanstelling bevoegd gezag de motivering van bezwarende besluiten moet meedelen aan degenen tot wie die besluiten zijn gericht . Hij beroept zich hiervoor op de conclusie van advocaat-generaal Sir Gordon Slynn in zaak 128/84 ( arrest van 7 oktober 1985, Van der Stijl, Jurispr . 1985, blz . 3281 ).

58 Verzoeker voegt hieraan toe, dat de motivering van het besluit tot afwijzing van zijn sollicitatie hem uit wellevendheid en uit overwegingen in verband met een goede rechtsbedeling had moeten worden meegedeeld en dat volgens het administratief recht van de Lid-Staten en van alle geciviliseerde en democratische staten ter wereld, een discretionaire bevoegdheid bestuurlijke organen niet vrijstelt van de plicht hun besluiten te motiveren .

59 Het Hof herinnert er om te beginnen aan, dat zijns inziens de procedure van artikel 29, lid 2, van het Statuut bedoeld was om bij wijze van uitzondering te worden gebruikt in limitatief opgesomde gevallen, wanneer moet worden voorzien in leidinggevende ambten waarvoor hogere eisen worden gesteld en die specifieke taken omvatten . De criteria voor de selectie van de kandidaten voor deze posten impliceren dus een motivering van subjectieve aard, omdat voor deze ambten primair het bestaan van een vertrouwensrelatie is vereist, hetgeen een beperking van de toetsing van de op grond van deze bepalingen genomen besluiten meebrengt . Verweerder beroept zich hiervoor op de arresten van het Hof van 5 februari 1987, zaak 306/85, Huybrechts, Jurispr . 1987, blz . 629, en 12 februari 1987, zaak 233/85, Bonino, Jurispr . 1987, blz . 739 . Ter terechtzitting voegde het Hof hieraan toe, dat in het kader van artikel 29, lid 2, en voor het voorzien in hoge ambten het dienstbelang voorrang heeft boven het gewettigde motiveringsvereiste .

60 Voorts betoogt het Hof dat het aanstellingsbesluit geen voor verzoeker bezwarend besluit is en dat het tot aanstelling bevoegd gezag dus niet gehouden is zich tegenover hem te rechtvaardigen ( arresten van 5 februari 1987, Huybrechts, reeds aangehaald, en 22 juni 1989, zaak 104/88, Brus, Jurispr . 1989, blz . 1873 ). In zijn arrest van 19 maart 1964, zaak 27/63, Raponi, Jurispr . 1964, blz . 263, heeft het Hof overigens overwogen, dat de vermelding van dergelijke beoordelingen nadelig kan zijn voor de kandidaten waarop de keuze niet is gevallen . Verder merkt het Hof op, dat het in zijn arrest van 14 juli 1983 ( zaak 176/82, Nebe, Jurispr . 1983, blz . 2475 ) dat een plaatsingsbesluit betrof, heeft geoordeeld, dat de omvang van de motiveringsplicht steeds in het licht van de concrete omstandigheden moet worden beoordeeld, en dat het in zijn arrest van 29 oktober 1981 ( zaak 125/80, Arning, Jurispr . 1981, blz . 2539 ) heeft overwogen, dat de verplichting om een maatregel ter reorganisatie van de dienst te motiveren, moet worden gezien in verhouding tot de discretionaire bevoegdheidsmarge waarover het tot aanstelling bevoegd gezag ter zake beschikt en dat zulks geen willekeur oplevert .

61 Het Hof wijst er verder op, dat - net als in de rechtsorden van de Lid-Staten - een zeer ruime discretionaire bevoegdheid de administratie ontslaat van haar verplichting tot een specifieke en diepgaande motivering . Volgens het Hof is het toezicht van de rechter beperkt tot de formele wettigheid van de procedure - die door verzoeker overigens niet is betwist -, tot het onderzoek van de materiële juistheid van de feiten waarvan het tot aanstelling bevoegd gezag is uitgegaan evenals tot het onderzoek van het ontbreken van een kennelijke beoordelingsfout, van rechtsdwaling en van détournement de pouvoir, zoals is uiteengezet door advocaat-generaal A . Dutheillet de Lamothe in zijn conclusie in zaak 29/70 ( arrest van 17 maart 1971, Marcato, Jurispr . 1971, blz . 243 ). De beoordeling door de administratie van de beroepsbekwaamheden van de kandidaten wordt daarentegen niet getoetst . Het Hof concludeert, dat verzoeker de gegrondheid van geen enkel van deze middelen tot nietigverklaring heeft kunnen aantonen .

62 Het Gerecht stelt vast, dat artikel 25, tweede alinea, van het Statuut, dat de in artikel 190 EEG-Verdrag neergelegde algemene verplichting overneemt, bepaalt : "Elk besluit dat overeenkomstig dit statuut ten aanzien van een ambtenaar wordt genomen, dient onverwijld schriftelijk te zijner kennis te worden gebracht . Iedere voor hem nadelige beslissing dient met redenen te zijn omkleed ." In zijn arrest van 26 november 1981 ( zaak 195/80, Michel, Jurispr . 1981, blz . 2861 ) oordeelde het Hof, dat "de verplichting om een bezwarend besluit te motiveren, ten doel heeft het Hof in staat te stellen toezicht uit te oefenen op de wettigheid van het besluit, en de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om vast te stellen of het besluit gegrond is dan wel een gebrek vertoont op grond waarvan de wettigheid kan worden betwist ". Ten slotte bevestigde het Hof het motiveringsvereiste in bovengenoemd arrest Schloh van 30 juni 1983, en zulks mede op het gebied van artikel 29, lid 2, van het Statuut . De aldus vastgelegde motiveringsplicht vormt dus een wezenlijk beginsel van het gemeenschapsrecht, waarvan alleen om dwingende redenen kan worden afgeweken .

63 Artikel 29 van het Statuut onderscheidt twee soorten procedures voor de aanwerving van ambtenaren van de Gemeenschap . De eerste, die van het vergelijkend onderzoek, is, behoudens de mogelijkheden van bevordering, overplaatsing, vergelijkend onderzoek binnen de instelling en overgang, de gebruikelijke aanwervingsprocedure en wordt geregeld in artikel 29, lid 1, en bijlage III bij het Statuut . De tweede is minder gebruikelijk en wordt geregeld in artikel 29, lid 2, dat luidt : "Voor het aanwerven van ambtenaren in de rangen A 1 en A 2, alsmede in buitengewone gevallen voor het vervullen van ambten waarvoor bijzondere kundigheden vereist zijn, kan door het tot aanstelling bevoegd gezag een andere procedure worden gevolgd dan die van het vergelijkend onderzoek ."

64 Deze bepalingen ontslaan het tot aanstelling bevoegd gezag niet van de algemene verplichting, om bezwarende besluiten met redenen te omkleden, zelfs wanneer deze op grond van artikel 29, lid 2, werden genomen . Deze uitlegging wordt bevestigd door het arrest van 5 december 1974 ( zaak 176/73, Van Belle, Jurispr . 1974, blz . 1361 ), waarin het Hof overwoog, dat artikel 29, lid 2, wegens zijn uitzonderingskarakter in enge zin moet worden uitgelegd en geen voorrang kan hebben boven een algemeen en onvoorwaardelijk gestelde regel, zoals artikel 25, tweede alinea . Deze rechtspraak werd bevestigd door het arrest van 30 mei 1984 ( Picciolo, reeds aangehaald ), dat een op artikel 29, lid 2, gebaseerde aanwervingsprocedure betrof en waarin het Hof overwoog, dat moet worden "herinnerd aan ( een ) vaste rechtspraak, volgens welke een voor betrokkene bezwarend besluit moet worden gemotiveerd om enerzijds het Hof in staat te stellen de rechtmatigheid van het besluit te controleren en anderzijds om betrokkene de nodige gegevens te verschaffen ter vaststelling of het besluit ( houdende weigering om hem tot het vergelijkend onderzoek toe te laten ) op goede gronden werd genomen ".

65 In het onderhavige geval is de op artikel 29, lid 2, gebaseerde aanwervingsprocedure in drie fasen verlopen . De eerste fase bestond in het afwijzen van de sollicitaties die niet aan de in de kennisgeving van vacature gestelde voorwaarden voldeden; dit werd op last van het administratief comité verricht door een door advocaat-generaal Mischo voorgezeten werkgroep en leverde twaalf in aanmerking komende sollicitaties op . De tweede fase bestond in de selectie uit de acht door het tot aanstelling bevoegd gezag in aanmerking genomen kandidaten van twee of drie kandidaten die bijzondere aandacht verdienden; deze selectie werd verricht door het administratief comité, dat in zijn op 31 mei 1989 aan de leden van het Hof meegedeelde eindverslag twee kandidaten voorstelde, die zijns inziens het meest geschikt waren voor het te bekleden ambt . De derde fase bestond in de uiteindelijke keuze door het tot aanstelling bevoegd gezag, dat tijdens zijn administratieve vergadering van 7 juni 1989 besloot één van de twee door het administratief comité voorgestelde kandidaten aan te stellen .

66 Ter beoordeling van de verplichting om in het onderhavige geval het besluit tot afwijzing van verzoekers sollicitatie met redenen te omkleden, en ongeacht de bijzondere aspecten van de procedure van artikel 29, lid 2, van het Statuut, moet worden vastgesteld, dat deze procedure in drie fasen lijkt op de gebruikelijke aanwervingsprocedure waarbij ook in drie fasen achtereenvolgens de jury van het vergelijkend onderzoek en het tot aanstelling bevoegd gezag optreden . Tijdens de eerste twee fasen, die worden afgewikkeld onder verantwoordelijkheid van de jury van het vergelijkend onderzoek in het kader van de door bijlage III bij het Statuut gestelde regels, wordt eerst onderzocht, of de sollicitaties aan de in de kennisgeving van vergelijkend onderzoek gestelde voorwaarden voldoen, en wordt vervolgens uit de tot het vergelijkend onderzoek toegelaten kandidaten een selectie gemaakt op basis van een vergelijkend onderzoek van hun schriftelijke bewijsstukken, kwalificaties en beroepservaring, naar gelang van de aard van het vergelijkend onderzoek, waarna de kandidaten die de jury de besten acht, op de aan het tot aanstelling bevoegd gezag voorgestelde lijst van geschikte kandidaten worden geplaatst . De derde fase bestaat in de aanstelling door het tot aanstelling bevoegd gezag van één van de op deze lijst geplaatste kandidaten, met dien verstande dat genoemd gezag slechts om dwingende en behoorlijk gemotiveerde redenen in verband met de goede werking van de dienst mag afwijken van de eventueel door de jury vastgestelde rangorde van verdienste .

67 Uit de processtukken blijkt, dat verzoekers sollicitatie door het administratief comité ter zijde is gelegd tijdens de tweede hierboven beschreven fase, dat wil zeggen in de fase die overeenkomt met de vaststelling door de jury van de lijst van geschikte kandidaten in de gebruikelijke aanwervingsprocedure . Uit met name de notulen van de administratieve vergaderingen van het Hof blijkt immers, dat de kandidaten die niet voor een mondeling onderhoud waren opgeroepen, niet meer met succes naar het betrokken ambt konden mededingen .

68 Dienaangaande - en zonder dat een oplossing behoeft te worden gezocht voor de eindkeuze van het tot aanstelling bevoegd gezag in de derde fase - blijkt uit vaste rechtspraak van het Hof, dat de besluiten van een jury van een vergelijkend onderzoek houdende afwijzing van een sollicitatie bezwarende besluiten zijn en met redenen moeten worden omkleed, ongeacht of de kandidaat al dan niet ambtenaar is . Deze vaste rechtspraak geldt zowel voor de door de jury van vergelijkende onderzoeken in de eerste fase genomen besluiten waarbij sollicitaties die niet aan de voorwaarden van de kennisgeving van vacature voldoen, worden afgewezen ( zie met name het arrest van 14 juni 1972, zaak 44/71, Marcato, Jurispr . 1972, blz . 427 ) als voor de in de tweede fase genomen besluiten waarbij een vergelijkend onderzoek van de bewijsstukken of kwalificaties van de kandidaten wordt verricht ten einde een lijst van geschikte kandidaten vast te stellen ( zie met name de arresten van 31 maart 1965, zaak 23/64, Vandevyvere, Jurispr . 1965, blz . 207; 26 november 1981, Michel, reeds aangehaald; 14 juli 1983, zaak 144/82, Detti, Jurispr . 1983, blz . 2421; en 27 maart 1985, zaak 12/84, Kypreos, Jurispr . 1985, blz . 1005 ).

69 Voorts moet rekening worden gehouden met de duidelijke bewoordingen van artikel 25, tweede alinea, van het Statuut, met bovengenoemde rechtspraak van het Hof betreffende de motiveringsplicht voor besluiten van jury' s van vergelijkende onderzoeken, in het bijzonder wanneer de kandidaten daarbij vergelijkend worden beoordeeld, en met het arrest van het Hof van 30 juni 1983 ( Schloh, reeds aangehaald ) betreffende een procedure op grond van artikel 29, tweede alinea, in welke zaak het tot aanstelling bevoegd gezag een vergelijkend onderzoek van de sollicitaties had verricht en het Hof de motivering van het besluit houdende afwijzing van verzoekers sollicitatie zeer zorgvuldig heeft getoetst .

70 Hieraan moet nog worden toegevoegd, dat het tot aanstelling bevoegd gezag in het onderhavige geval zonder een overmatige werklast voor zijn diensten, in de aan de door het administratief comité afgewezen kandidaten gerichte brieven een in voldoende objectieve termen gestelde motivering had kunnen geven; deze kon uit het eindrapport van het administratief comité worden overgenomen zonder in enig opzicht aan de geheimhoudingsplicht jegens de andere kandidaten te kort te doen . Volgens de vaste rechtspraak van het Hof inzake vergelijkende onderzoeken waaraan veel kandidaten deelnemen - welke a fortiori geldt voor vergelijkende onderzoeken of procedures op grond van artikel 29, lid 2 -, heeft het tot aanstelling bevoegd gezag bovendien steeds de mogelijkheid om in zijn antwoorden op verzoeken om uitlegging of op klachten van de afgewezen kandidaten de aanvankelijk in het besluit tot afwijzing van hun sollicitatie gegeven beknopte, maar voldoende motivering aan te vullen . Ten slotte is het argument, als zou een dergelijke motivering de afgewezen kandidaten kunnen schaden, niet steekhoudend, omdat de motivering van een bezwarend besluit naar haar aard reeds een negatieve beoordeling van de betrokkenen inhoudt en omdat laatstgenoemden de enigen zijn die kennis krijgen van deze motivering, welke in geen enkel geval openbaar wordt gemaakt .

71 In casu blijkt, dat het op 9 juni 1989 aan verzoeker gerichte en bij brieven van de president van het Hof van 19 juni en 6 juli 1989 bevestigde besluit tot afwijzing van diens sollicitatie in het kader van aanwervingsprocedure CJ/180/88 naar zijn inhoud en zijn aard een voor verzoeker bezwarend besluit is . In dit besluit, dat in het besluit tot afwijzing van de klacht in dezelfde bewoordingen is herhaald, wordt aan verzoeker enkel meegedeeld, dat zijn sollicitatie is afgewezen, dat een andere persoon voor het te bekleden ambt is gekozen en dat voor de aanwerving de procedure van artikel 29, lid 2, is gevolgd, maar er wordt niet eens in beknopte bewoordingen aangegeven om welke redenen zijn sollicitatie is afgewezen . Een dergelijk antwoord voldoet niet aan de in artikel 25, tweede alinea, van het Statuut neergelegde motiveringsplicht .

72 Op dit punt aangekomen, en gelet op het feit dat hierboven reeds is opgemerkt, dat geen enkel van de tegen het besluit tot aanstelling van de uiteindelijk gekozen kandidaat gerichte middelen gegrond is, moet eraan worden herinnerd, dat het Hof in zijn arrest van 30 mei 1984, Picciolo, ( reeds aangehaald ) overwoog : "Omdat alle door verzoeker tegen het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag tot afwijzing van zijn sollicitatie naar de vacante post aangevoerde middelen ongegrond zijn gebleken, heeft verzoeker er geen rechtmatig belang bij de benoeming van een andere kandidaat op die post - waarop hij zelf geen aanspraak kon maken - nietig te zien verklaard", en in zijn arrest van 8 maart 1988 ( gevoegde zaken 64/86, 71/86, 72/86, 73/86 en 78/86, Sergio, Jurispr . 1988, blz . 1399 ): "Een in de loop van de procedure verstrekte toelichting ( kan ) in uitzonderlijke gevallen het middel ontleend aan onvoldoende motivering ontkrachten, zodat nietigverklaring van de bestreden handeling niet langer gerechtvaardigd is ."

73 In het onderhavige geval blijkt uit al het voorgaande, dat verzoeker geen enkel middel heeft aangevoerd dat tot de nietigverklaring van de aanstelling van de uiteindelijk voor het betrokken ambt gekozen kandidaat kan leiden en dat hij ten vervolge van de door het Gerecht gelaste instructiemaatregel kennis heeft gekregen van alle redenen waarom het tot aanstelling bevoegd gezag verzoekers sollicitatie vóór zijn eindkeuze heeft afgewezen .

74 Onder deze omstandigheden is het op ontoereikende motivering gebaseerde beroep tot nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag houdende afwijzing van verzoekers sollicitatie zonder voorwerp geraakt .

75 Uit al het voorgaande volgt, dat het beroep in zaak T-161/89 moet worden verworpen voor zover het strekt tot nietigverklaring van het besluit van het Hof van 7 juni 1989 tot aanstelling van een directeur van de directie Bibliotheek, onderzoek en documentatie, en zonder voorwerp is geraakt voor zover het strekt tot nietigverklaring van het besluit van het Hof tot afwijzing van verzoekers sollicitatie .

76 Ten slotte zij opgemerkt, dat Kalavros' verzoek aan het Gerecht om vast te stellen, dat hij aanwervingsprocedure CJ/180/88 met succes heeft doorlopen, in ieder geval niet-ontvankelijk is, daar het niet aan het Gerecht staat, bevelen aan de instellingen te geven of in de plaats van deze laatste te treden .

B - Zaak T-160/89

77 In zaak T-160/89 vordert verzoeker nietigverklaring van de weigering van het tot aanstelling bevoegd gezag, om hem het besluit tot aanstelling van een directeur mee te delen en bevel van het Gerecht om hem dit besluit alsnog mee te delen .

78 Vastgesteld moet worden, gelijk verzoeker overigens ter terechtzitting heeft erkend, dat de door het Gerecht op 20 juni 1990 gelaste instructiemaatregel hem in staat heeft gesteld, kennis te nemen van het bestreden aanstellingsbesluit . Bijgevolg is het beroep in zaak T-160/89 zonder voorwerp geraakt .

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG ( Vijfde Kamer ),

rechtdoende :

1 ) Verwerpt het beroep in zaak T-161/89 .

2 ) Verstaat dat niet behoeft te worden beslist op het beroep in zaak T-160/89 .

3 ) Verwijst het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de kosten van het geding, daaronder begrepen die van verzoeker .

1 . Het tot aanstelling bevoegd gezag heeft te beoordelen of een kandidaat voldoet aan de in de kennisgeving van vacature gestelde voorwaarden, en die beoordeling kan slechts in geval van kennelijke dwaling worden aangevochten . Bijgevolg kan het Gerecht zich niet in de plaats van het tot aanstelling bevoegd gezag stellen en diens beoordeling van de beroepsbekwaamheid van de kandidaten toetsen; het kan slechts een kennelijke beoordelingsfout vaststellen .

2 . De door artikel 25, tweede alinea, van het Statuut gestelde regel, volgens welke elk bezwarend besluit met redenen moet zijn omkleed, is van toepassing op een besluit tot afwijzing van een sollicitatie in het kader van een op artikel 29, lid 2, van het Statuut gebaseerde aanwervingsprocedure . Laatstgenoemde bepaling kan ondanks zijn uitzonderingskarakter geen voorrang hebben boven een algemeen en onvoorwaardelijk gestelde regel van het Statuut .

3 . Een in de loop van de gerechtelijke procedure verstrekte toelichting kan in uitzonderlijke gevallen het middel ontleend aan onvoldoende motivering ontkrachten, zodat nietigverklaring van de bestreden handeling niet langer gerechtvaardigd is .

++++

1 . Ambtenaren - Aanwerving - Onderzoek van sollicitaties met inachtneming van in kennisgeving van vacature gestelde voorwaarden - Beoordelingsvrijheid van tot aanstelling bevoegd gezag - Rechterlijke toetsing - Grenzen

2 . Ambtenaren - Bezwarend besluit - Motiveringsplicht - Besluit tot afwijzing van sollicitatie in kader van op artikel 29, lid 2, van Statuut gebaseerde procedure

( Ambtenarenstatuut, artikelen 25, tweede alinea, en 29, lid 2 )

3 . Ambtenaren - Bezwarend besluit - Motiveringsplicht - Niet-naleving - Regularisatie tijdens contentieuze procedure

( Ambtenarenstatuut, artikel 25, tweede alinea )

Kosten

79 Ingevolge artikel 69, paragraaf 3, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof kan het Gerecht ook een partij die in het gelijk wordt gesteld, veroordelen tot vergoeding aan de wederpartij van de kosten welke deze ten laste van laatstgenoemde heeft veroorzaakt .

80 In het reeds aangehaalde arrest Picciolo overwoog het Hof : "Ofschoon verzoeker geheel in het ongelijk gesteld is, dienen bij de regeling der proceskosten de hiervoor weergegeven overwegingen betreffende de beknopte redengeving van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag tot afwijzing van verzoekers sollicitatie, in aanmerking te worden genomen : eerst nadat het Parlement de door het Hof gestelde vragen had beantwoord, was het verzoeker mogelijk zich over de inhoud der redengeving ten volle een oordeel te vormen . In die omstandigheden kan het verzoeker niet worden aangerekend, dat hij zich voor controle van de rechtmatigheid der door het tot aanstelling bevoegd gezag genomen besluiten, tot het Hof van Justitie heeft gewend ."

81 In de onderhavige zaken moet wegens de herhaalde weigeringen van het Hof om verzoeker enige motivering voor het besluit tot afwijzing van zijn sollicitatie mee te delen, dezelfde redenering worden gevolgd . Aangenomen mag worden, dat dit gedrag van het Hof verzoeker ertoe heeft gebracht zich tot het Gerecht te wenden .

82 Onder deze omstandigheden moet artikel 69, paragraaf 3, tweede alinea, van het Reglement van de procesvoering van het Hof worden toegepast en moet het Hof in alle kosten worden verwezen .

In de gevoegde zaken T-160/89 en T-161/89,

G . E . Kalavros, advocaat, wonende te Athene, vertegenwoordigd door A . N . Phetokakis, advocaat te Athene, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij K . Thill, advocaat aldaar, 17, boulevard Royal,

verzoeker,

tegen

Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A . Cordeiro als gemachtigde, bijgestaan door K . Th . Loukopoulos, advocaat te Athene, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij A . Cordeiro in het gebouw van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen,

verweerder,

betreffende een verzoek om nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van verzoekers sollicitatie naar een ambt van directeur en van het besluit tot aanstelling van een andere sollicitant in dat ambt alsmede van de weigering om dit laatste besluit aan verzoeker mee te delen, een en ander met het bevel het aanstellingsbesluit aan verzoeker mee te delen,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG ( Vijfde Kamer ),

samengesteld als volgt : C . P . Briët, kamerpresident, D . P . M . Barrington en J . Biancarelli, rechters,

griffier : B . Pastor, administrateur

gezien de schriftelijke behandeling en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 21 november 1990,

het navolgende

Arrest Arrest