Home

Conclusie van advocaat-generaal Gulmann van 21 november 1991.

Conclusie van advocaat-generaal Gulmann van 21 november 1991.

++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

1. Advocaat-generaal Mischo heeft op 4 juni 1991 in de onderhavige zaak conclusie genomen. De Vijfde kamer van het Hof, die de zaak behandelde, heeft krachtens artikel 95 van het Reglement voor de procesvoering en onder verwijzing naar het belang van de zaak, besloten de zaak terug te verwijzen naar het Hof. Het Hof heeft vervolgens besloten de mondelinge behandeling te heropenen. Thans is het aan mij om conclusie te nemen.

Een zware opgave is dat niet. Ik ben het namelijk op de meeste punten eens met de conclusie van advocaat-generaal Mischo.

De achtergrond van de zaak

2. De zaak, welke aanhangig is bij het Duitse Arbeitsgericht dat de prejudiciële vragen heeft gesteld, betreft de toepassing van de Duitse wettelijke regeling die de werkgever verplicht gedurende zes weken het loon door te betalen in geval van arbeidsongeschiktheid van de werknemer wegens ziekte (Lohnfortzahlungsgesetz).

De vier leden van een gezin, die de Italiaanse nationaliteit bezitten en bij dezelfde Duitse onderneming werkzaam waren, werden allen tijdens een vakantie in Italië ziek. De ziekte en de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid werden vastgesteld en meegedeeld overeenkomstig de desbetreffende communautaire en Duitse voorschriften. De Duitse werkgever weigerde desondanks het loon over de ziekteperiode door te betalen, op grond dat de betrokkenen ook tijdens eerdere vakanties in Italië ziek waren geworden. De werkgever weigerde derhalve, de overeenkomstig artikel 18 van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad door het bevoegde Italiaanse orgaan afgegeven verklaringen betreffende de arbeidsongeschiktheid te erkennen.

Blijkens de verwijzingsbeschikking geeft de ter beschikking staande informatie over de ziektegeschiedenis van het gezin tijdens vakanties in Italië aanleiding tot een zodanig ernstige en gegronde twijfel aan de juistheid van de verklaringen, dat het Arbeitsgericht in het door de leden van het Italiaanse gezin tegen de werkgever aanhangig gemaakte geding de werkgever naar Duits recht in het gelijk zou kunnen stellen.

Uit de verwijzingsbeschikking blijkt evenwel ook, dat het Arbeitsgericht onder verwijzing naar het arrest van het Hof van 12 maart 1987 (zaak 22/86, Rindone, Jurispr. 1987, blz. 1339) van oordeel is, dat de onderhavige zaak moet worden beslist op basis van dezelfde bepalingen als in de zaak Rindone zijn uitgelegd, zodat de vraag waar het om draait is, of er tussen de onderhavige zaak en de zaak Rindone zodanige verschillen bestaan dat de in die zaak gegeven uitleggingsvoorschriften in de onderhavige zaak niet van toepassing zijn.

Volgens het Arbeitsgericht is het belangrijkste verschil, dat het arrest Rindone een situatie betrof waarin het tot uitkering bevoegde orgaan een Duitse ziekenkas was, terwijl in de onderhavige zaak het tot uitkering bevoegde orgaan een particuliere werkgever is, voor wie de toepassing van de desbetreffende bepalingen van de verordening veel meer moeilijkheden oplevert dan voor een Duitse ziekenkas.

Afbakening van de gestelde vragen

3. Zoals hierna zal blijken, ben ik het in wezen eens met de beoordeling door het Arbeitsgericht, zoals deze uit de verwijzingsbeschikking naar voren komt.

Dat betekent in de eerste plaats, dat ik evenals advocaat-generaal Mischo van mening ben, dat de uitkeringen ingevolge het Lohnfortzahlungsgesetz onder verordening (EEG) nr. 1408/71 vallen. Voor deze gehele kwestie kan ik verwijzen naar de conclusie van advocaat-generaal Mischo (punten 5-14).

In de tweede plaats betekent het, dat de toepasselijke bepaling van gemeenschapsrecht in casu artikel 18 van verordening nr. 574/72 is, waarin bepaalde procedurevoorschriften worden vastgesteld voor het geval dat uitkeringen wegens ziekte moeten worden betaald aan werknemers die in een andere dan de bevoegde Lid-Staat woonachtig zijn.

Opgemerkt zij, dat artikel 18 ziet op het geval dat de werknemer zijn woonplaats in een andere dan de bevoegde Lid-Staat heeft, en dat het in de onderhavige zaak gaat om werknemers die enkel verblijf houden in een andere dan de bevoegde Lid-Staat. Advocaat-generaal Mischo zegt in punt 3 van zijn conclusie, dat de omstandigheden van het geval volgens de verwijzende rechter vallen onder artikel 18 - hetzij rechtstreeks hetzij door analogische toepassing van artikel 24 van verordening nr. 574/72. (Artikel 24 heeft betrekking op uitkeringen krachtens artikel 22, lid 1, sub a-ii, van verordening nr. 1408/71 en betreft werknemers die verblijf houden in een andere dan de bevoegde Lid-Staat. Artikel 24 bepaalt, dat artikel 18 van verordening nr. 574/72 van toepassing is). Als vaststaand kan dan ook worden aangenomen, dat de vragen in deze zaak betrekking hebben op de uitlegging van artikel 18, hetgeen ook is aanvaard door degenen die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend. In dit verband zal ik de term "woonplaats" gebruiken, ofschoon op grond van de concrete omstandigheden van de zaak het gebruik van de term "verblijf" wellicht meer voor de hand zou liggen.

4. De zaak betreft dus de uitlegging van een bepaling van een verordening, die reeds eerder door het Hof is uitgelegd, en die evenals de overige bepalingen van de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 dient bij te dragen aan de totstandkoming van het vrije verkeer van migrerende werknemers.

5. Om de gestelde vragen te kunnen beantwoorden moeten dan ook artikel 18 van verordening nr. 574/72 en het arrest Rindone worden onderzocht.

Artikel 18 van verordening nr. 574/72 van de Raad

Advocaat-generaal Mischo heeft in zijn conclusie in de zaak Rindone de inhoud van artikel 18 onderzocht. Ik verwijs naar dat onderzoek en belicht hier enkel de volgende belangrijke punten. Artikel 18 voert een regeling in waarin de arbeidsongeschiktheidsverklaring niet wordt afgegeven door de behandelend geneesheer maar door de controlerend geneeskundige van het bevoegde orgaan van de woonplaats. In de regeling van artikel 18 heeft het bevoegde orgaan van de woonplaats derhalve een belangrijke taak, namelijk het zich ambtshalve bij monde van zijn controlerend geneeskundige erover uit te spreken of de werknemer arbeidsongeschikt is, en het resultaat van dat onderzoek mee te delen aan het bevoegde orgaan van de Lid-Staat van uitkering. De geneeskundige controle wordt het bevoegde orgaan van de woonplaats opgedragen door een bepaling van gemeenschapsrecht. Zij dient door het bevoegde orgaan van de woonplaats te worden verricht "alsof het een eigen verzekerde betrof", en artikel 18 gaat er kennelijk in het algemeen van uit, dat het bevoegde orgaan van de woonplaats optreedt in naam van het bevoegde orgaan van het land van uitkering (vergelijk de laatste zin van lid 4).

Artikel 18, lid 5, verleent het bevoegde orgaan van het uitkeringsland uitdrukkelijk een controlebevoegdheid. Ingevolge deze bepaling behoudt het bevoegde orgaan "in ieder geval de bevoegdheid de controle op de werknemer door een arts van eigen keuze te laten verrichten". Deze bepaling is van evident belang voor de gestelde vraag. Hiermee kan het bevoegde orgaan van het uitkeringsland zich een basis verschaffen om de resultaten van het door het bevoegde orgaan van de woonplaats ingestelde geneeskundig onderzoek te kunnen verwerpen.

Er is gesteld, dat artikel 18, lid 6, wellicht aldus kan worden uitgelegd, dat het het bevoegde orgaan van het uitkeringsland een meer algemene mogelijkheid geeft om de resultaten van het geneeskundig onderzoek te verwerpen. Deze bepaling luidt: "Indien het bevoegde orgaan besluit de uitkeringen te weigeren, omdat de werknemer zich niet aan de formaliteiten van de wettelijke regeling van het land van de woonplaats heeft gehouden, of indien het vaststelt dat de werknemer weer arbeidsgeschikt is, stelt het de werknemer in kennis van deze beslissing en zendt het gelijktijdig een afschrift daarvan aan het orgaan van de woonplaats." Naar mijn mening is lid 6 niet van belang voor de in de onderhavige zaak opgeworpen vraag. Lid 6 regelt namelijk slechts twee situaties die geen betrekking hebben op de mogelijkheid van het bevoegde orgaan om de resultaten van het door het bevoegde orgaan van de woonplaats verrichte geneeskundig onderzoek te verwerpen. Overigens is het duidelijk, dat het Hof in de zaak Rindone lid 6 voor de beantwoording van de gestelde vragen niet van belang heeft geacht.

Het arrest in de zaak Rindone

6. Op het eerste gezicht is het arrest in de zaak Rindone volstrekt duidelijk, en van rechtstreeks belang voor de vragen in de onderhavige zaak.

De vraag waar het in de zaak Rindone om draaide, was, of het bevoegde orgaan van het uitkeringsland gebonden is aan de door de bevoegde arts van het orgaan van de woonplaats afgegeven verklaring, indien het geen gebruik maakt van de bij artikel 18, lid 5, verleende bevoegdheid om de verzekerde te laten onderzoeken door een arts van eigen keuze. De Commissie beantwoordde deze vraag bevestigend, terwijl de verweerster, de Duitse ziekenkas, en de regering van het Verenigd Koninkrijk de vraag ontkennend beantwoordden. Zij stelden, dat "de geneeskundige bevindingen van het orgaan van de woonplaats (...) slechts een advies inhouden, waarvan de beoordeling de zaak is van het bevoegde orgaan".

Het Hof verklaarde onder meer:

"Vastgesteld moet worden dat de door verweerster en de regering van het Verenigd Koninkrijk voorgestane uitlegging, volgens welke het bevoegde orgaan niet feitelijk en rechtens gebonden kan zijn aan de medische bevindingen van het orgaan van de woonplaats, noch door de bewoordingen noch door het doel van artikel 18 van verordening nr. 574/72 wordt gerechtvaardigd." (r.o. 9)

"Bijgevolg staat het aan het orgaan van de woonplaats om het begin en de duur van de arbeidsongeschiktheid vast te stellen; het bevoegde orgaan heeft enkel de mogelijkheid om de belanghebbende door een arts van eigen keuze te laten controleren (artikel 18, lid 5)" (r.o. 12).

"Deze uitlegging wordt ook ingegeven door het doel dat met de artikelen 18 van verordening nr. 574/72 en 19 van verordening nr. 1408/71 wordt nagestreefd. Indien het het bevoegde orgaan zou vrijstaan de door het orgaan van de woonplaats vastgestelde arbeidsongeschiktheid niet te erkennen, dan zou dit, gelijk de verwijzende rechter beklemtoont, tot bewijsmoeilijkheden kunnen leiden voor de werknemer die inmiddels weer arbeidsgeschikt is geworden. Juist deze moeilijkheden wil de betrokken gemeenschapsregeling echter voorkomen. Een dergelijke situatie zou onaanvaardbaar zijn, daar zij een ongunstige weerslag zou hebben op 'het tot stand brengen van een zo groot mogelijke vrijheid van verkeer voor migrerende werknemers, welke vrijheid een van de grondslagen van de Gemeenschap vormt' (arrest van 25 februari 1986, zaak 284/84, Spruyt, Jurispr. 1986, blz. 693)" (r.o. 13).

"Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat artikel 18, leden 1 tot en met 4, van verordening nr. 574/72 aldus moet worden uitgelegd, dat indien het bevoegde orgaan geen gebruik maakt van de in lid 5 geboden mogelijkheid om de controle op de belanghebbende door een arts van eigen keuze te laten verrichten, het feitelijk en rechtens gebonden is aan hetgeen het orgaan van de woonplaats met betrekking tot het begin en de duur van de arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld" (r.o. 15).

Het arrest kan enkel aldus worden verstaan, dat artikel 18 niet slechts voorschriften bevat betreffende hetgeen de werknemer die in een andere dan de bevoegde Lid-Staat ziek wordt, moet doen om zijn arbeidsongeschiktheid te kunnen bewijzen, maar ook betreffende de bewijskracht die het bevoegde orgaan van het uitkeringsland aan de verklaringen van het bevoegde orgaan van de woonplaats moet toekennen.

Het kernprobleem van de zaak

7. Het lijdt mijns inziens dan ook geen twijfel, dat het Hof in de onderhavige zaak wordt gesteld voor de vraag, of de oplossing van het arrest Rindone moet worden gehandhaafd dan wel in nader te bepalen mate moet worden bijgesteld.

Deze vraag is niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Er zijn goede argumenten die voor een volledige handhaving van het arrest Rindone pleiten, maar voor een bijstelling zijn ook goede gronden aan te voeren. Laatstgenoemde gronden zal ik eerst onderzoeken, en ik zal in dit verband met name bespreken in hoeverre het arrest Rindone op deze gronden zou moeten worden aangepast.

Bijstelling van het arrest Rindone in gevallen waarin het bevoegde orgaan een werkgever is

8. Zoals gezegd valt volgens het Arbeitsgericht een bijstelling van het arrest Rindone te overwegen, omdat het bevoegde orgaan in de onderhavige zaak een werkgever is en niet zoals in de zaak Rindone een ziekenkas. Zelfs de Commissie heeft zich bij deze gedachtengang aangesloten; zij wijst erop dat het controlestelsel uit hoofde van artikel 18 niet is bedoeld voor gevallen waarin het bevoegde orgaan een werkgever is.

Advocaat-generaal Mischo heeft in zijn conclusie bestreden, dat artikel 18 verschillend kan worden uitgelegd naargelang het orgaan dat volgens de wettelijke regeling van het uitkeringsland bevoegd is. Ik ben het op dit punt met hem eens en verwijs naar zijn argumentatie, in het bijzonder naar zijn opmerkingen over de mogelijkheden om de praktische problemen van de werkgever op andere wijze op te lossen (punten 17-27).

Ik ben dus met advocaat-generaal Mischo van mening, dat een eventuele bijstelling van het arrest Rindone een algemene strekking zou moeten hebben, dat wil zeggen ongeacht welk het bevoegde orgaan in het uitkeringsland is.

Terzijdestelling van het arrest Rindone

9. Er is gesteld, dat artikel 18 aldus moet worden uitgelegd, dat de bewijskracht van de arbeidsongeschiktheidsverklaring door het bevoegde orgaan van het uitkeringsland moet worden bepaald aan de hand van de hiervoor in het uitkeringsland geldende regels, daar moet worden verzekerd dat er geen verschil in behandeling optreedt en dat niet aan het doel van artikel 18 wordt voorbijgegaan.

Voor zover ik kan zien, zou een dergelijk resultaat betekenen, dat het arrest Rindone terzijde werd gesteld, hetgeen niet is aan te bevelen. Het arrest Rindone geeft mijns inziens een in beginsel juiste uitlegging aan artikel 18. Een volledige wijziging van het resultaat van het arrest Rindone zou de bevoegde organen van het uitkeringsland de mogelijkheid geven, de juistheid van de bevindingen van het bevoegde orgaan van de woonplaats aan te vechten, hetgeen moeilijk te verenigen zou zijn met de noodzaak een getrouwe en loyale samenwerking tussen de autoriteiten en organen van de Lid-staten te waarborgen.

10. Een eventuele andere uitlegging van artikel 18 valt te overwegen. De regeling van artikel 18 kan aldus worden gezien, dat het bevoegde orgaan van de woonplaats handelt in naam van het bevoegde orgaan van het uitkeringsland (vgl. de laatste zin van lid 4), en dat het bevoegde orgaan, tenzij het gebruik heeft gemaakt van lid 5, in dezelfde situatie moet verkeren als wanneer het zelf de arbeidsongeschiktheidsverklaring had afgegeven. De arbeidsongeschiktheidsverklaring zou dan in het uitkeringsland slechts kunnen worden aangetast, voor zover een bevoegd orgaan zijn eigen gunstige verklaringen mag wijzigen. Deze uitlegging, die gezien de bewoordingen van artikel 18 mogelijk is, biedt zekere voordelen. Dan zouden waarschijnlijk strikte voorwaarden gelden waaronder een bevoegd orgaan van het uitkeringsland de juistheid van de door het orgaan van de woonplaats verrichte geneeskundige controle kan aanvechten. Bovendien zou deze uitlegging het gemakkelijker te rechtvaardigen maken, dat de controle van de arbeidsongeschiktheidsverklaring, die in feite plaatsvindt in verband met de wijziging van het resultaat van de geneeskundige controle, in het uitkeringsland plaatsvindt en niet in het land waar de geneeskundige controle heeft plaatsgevonden.

Ik zal deze redenering evenwel niet verder voeren. Zij is niet onderzocht in de zaak Rindone, noch is zij in de onderhavige zaak besproken, en de praktische consequenties ervan zijn onder meer daardoor moeilijk te beoordelen. Voorts zou door een dergelijke uitlegging in wezen het arrest Rindone terzijde worden gesteld - iets wat ik noodzakelijk noch wenselijk vind.

Bijstelling van het arrest Rindone in situaties waarin zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen

11. Daarentegen moet ernstig worden overwogen, of de bijzondere omstandigheden van de onderhavige zaak en de standpunten die daarin naar voren zijn gebracht, van dien aard zijn dat een zekere beperkte bijstelling van het arrest Rindone noodzakelijk blijkt.

Een dergelijke bijstelling ligt voor de hand op grond van twee omstandigheden. In de eerste plaats kan uiteraard niet worden uitgesloten, dat er informatie aan het licht komt die erop wijst dat een arbeidsongeschiktheidsverklaring niet juist kan zijn geweest. In de tweede plaats kan worden gesteld, dat de regeling van artikel 18 de belangen van het bevoegde orgaan niet voldoende beschermt in gevallen dat het orgaan geen reden heeft gehad om gebruik te maken van de mogelijkheid van artikel 18, lid 5, om de controle te laten verrichten door een arts van eigen keuze. Men zou kunnen stellen, dat de regeling van artikel 18 een leemte bevat in die gevallen dat de inlichtingen die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de oorspronkelijke verklaring, eerst ter kennis van het bevoegde orgaan komen op een tijdstip dat de controle van lid 5 geen zin meer heeft.

Advocaat-generaal Mischo heeft deze gedachten verwoord in zijn conclusie van 4 juni 1991.

Ik citeer hier punt 29 van zijn conclusie, dat de kern van zijn redenering bevat:

"Derhalve kunnen de bevindingen van het orgaan van de woonplaats enkel dan door het bevoegde orgaan (dat niet de in artikel 5 bedoelde controle heeft laten verrichten) in twijfel worden getrokken, indien zij zijn verkregen als gevolg van frauduleuze handelingen die het orgaan van de woonplaats hebben misleid, en/of indien zij later kennelijk onjuist mochten blijken te zijn. Het lijkt mij namelijk bijzonder moeilijk te aanvaarden, dat indien het bevoegde orgaan is afgegaan op de bevindingen van het orgaan van de woonplaats, en eigenlijk geen reden had om de belanghebbende te laten controleren door een arts van zijn keuze - welke controle in de regeling van artikel 18 hoe dan ook een uitzondering moet vormen - aan deze bevindingen gebonden zou blijven, zelfs als zonder enige mogelijkheid van twijfel zou blijken dat zij onjuist zijn en door bedrog zijn verkregen. Zou het bijvoorbeeld aanvaardbaar zijn dat het bevoegde orgaan gebonden blijft, zelfs indien de belanghebbende tijdens de arbeidsongeschiktheid zoals deze door het orgaan van de woonplaats is vastgesteld, betrokken raakt bij een verkeersongeval op een plaats waarnaar hij zich wegens zijn beweerde slechte gezondheidstoestand normaliter niet had kunnen begeven, of indien wordt aangetoond, dat hij heeft deelgenomen aan een activiteit die met deze toestand onverenigbaar is? Ik moet zeggen dat ik een bevestigend antwoord nogal kras zou vinden. De vraag is evenwel, of in het bijzonder artikel 18 van verordening nr. 574/72, zoals uitgelegd door het Hof, dan wel het gemeenschapsrecht in het algemeen, toelaat dat met dergelijke buitengewone situaties rekening wordt gehouden."

Advocaat-generaal Mischo heeft deze vraag bevestigend beantwoord, onder meer omdat binnen de aldus afgebakende uitzonderingen geen echte consideratie voor de werknemer behoeft te worden betoond.

Ik was geneigd mij bij deze oplossing aan te sluiten, dat wil zeggen dat het bevoegde orgaan of de rechtsprekende instanties van het uitkeringsland kunnen weigeren de verklaringen van het bevoegde orgaan van de woonplaats te erkennen, indien zij "zijn verkregen als gevolg van frauduleuze handelingen die het bevoegd orgaan van de woonplaats hebben misleid, en/of later kennelijk onjuist blijken te zijn". Ik zou deze uitzondering evenwel willen beperken tot die gevallen waarin de inlichtingen die aanleiding geven tot twijfel, eerst ter kennis van het bevoegde orgaan zijn gekomen op een tijdstip dat een controle ingevolge lid 5 geen zin meer heeft.

Uiteindelijk ben ik echter van mening, dat het arrest Rindone het juiste resultaat geeft, zowel op grond van de positieve argumenten die voor dat resultaat pleiten als wegens de argumenten die tegen de zojuist besproken oplossing kunnen worden ingebracht.

Handhaving van het arrest Rindone

12. Mijns inziens geeft het arrest Rindone de meest voor de hand liggende uitlegging aan artikel 18 van verordening nr. 574/72, zowel gelet op de formulering van deze bepaling als op het doel ervan - ook in het licht van artikel 51 EEG-Verdrag.

Bovendien moeten er uiteraard zeer ernstige redenen zijn voor een wijziging van een door het Hof gewezen arrest. Dit gezichtspunt is in beginsel van bijzonder gewicht, wanneer in het arrest een rechtshandeling van de gemeenschapsinstellingen wordt uitgelegd, die de instellingen kunnen wijzigen indien zij van mening zijn dat het Hof tot een resultaat is gekomen dat niet in overeenstemming is met de doelstelling van de bepaling, of dat tot praktische consequenties leidt die moeilijk te aanvaarden zijn.

Bovendien heeft het arrest Rindone het voordeel, dat het resultaat eenvoudig is. Het vermijdt de moeilijkheden die zijn verbonden aan de afbakening van het gebied waarbinnen de bevoegde organen in het uitkeringsland mogen weigeren de verklaring van het bevoegde orgaan van de woonplaats te erkennen.

Verder is volgens mij van belang, dat het arrest Rindone als hoofdbeginselen vaststelt, dat de samenwerking tussen de organen van de Lid-Staten loyaal en op wederzijds vertrouwen gebaseerd moet zijn (zie in dit verband onder meer artikel 84 van verordening nr. 1408/71 in samenhang met artikel 5 EEG-Verdrag), en dat de autoriteiten van een Lid-Staat de juistheid moeten erkennen van verklaringen van autoriteiten van andere Lid-Staten die in overeenstemming met de gemeenschapsbepalingen zijn afgegeven.

Zo het Hof al beperkingen van laatstgenoemd beginsel heeft aanvaard, dan alleen in zeer bijzondere omstandigheden.(1) Dergelijke omstandigheden doen zich hier mijns inziens niet voor.

Het arrest Rindone betekent niet, dat het bevoegde orgaan geen mogelijkheden heeft om te reageren, wanneer er inlichtingen binnenkomen die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de verklaringen van het bevoegde orgaan van de woonplaats (bedrog of kennelijke onjuistheden). Het ligt in dergelijke gevallen voor de hand dat het bevoegde orgaan van het uitkeringsland de desbetreffende inlichtingen aan het bevoegde orgaan van de woonplaats doorgeeft, teneinde van dat orgaan een wijziging van de oorspronkelijke arbeidsongeschiktheidsverklaring te verkrijgen.

Dit zou mijns inziens de juiste en natuurlijke gang van zaken moeten zijn, en het ligt voor de hand te veronderstellen dat de nieuwe inlichtingen, gelet op hun karakter, zullen leiden tot het door het bevoegde orgaan van het uitkeringsland gewenste resultaat. Het bevoegde orgaan van de woonplaats is vanzelfsprekend ook verplicht tot een loyale samenwerking met het bevoegde orgaan van het uitkeringsland.

Ofschoon ik geen beslissende betekenis hecht aan de door mij voorgestelde uitlegging - onder meer omdat dit standpunt niet is aangevoerd in de zaak en daarom niet voldoende is belicht - wil ik er wel op wijzen, dat normaal gesproken niet kan worden uitgesloten dat het bevoegde orgaan van het uitkeringsland in gevallen waarin het bevoegde orgaan van de woonplaats weigert de arbeidsongeschiktheidsverklaring te wijzigen, deze vraag kan voorleggen aan de rechtsprekende instanties van het land van de woonplaats. Het betreft dan een controle achteraf van verklaringen die zich uitspreken over de in het land van de woonplaats ingetreden arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, en die zijn afgegeven door een arts van de keuze van het bevoegde orgaan van de woonplaats. Er zijn zowel uit principieel als praktisch oogpunt goede gronden voor, dat de controle achteraf van de juistheid van een dergelijke verklaring wordt uitgeoefend door de rechterlijke instanties van het land waarvan de organen de verklaring hebben afgegeven, en waar de feiten die aan de verklaring ten grondslag liggen, hebben plaatsgevonden.

Voorstel voor de beantwoording van de vragen

13. Op deze gronden geef ik het Hof in overweging, de vragen van het Arbeitsgericht Loerrach te beantwoorden als volgt:

"Artikel 18, leden 1 tot en met 4, van verordening (EEG) nr. 574/72 moet aldus worden uitgelegd, dat het bevoegde orgaan, indien het geen gebruik maakt van de in lid 5 verleende bevoegdheid om de belanghebbende te laten controleren door een arts van zijn keuze, feitelijk en rechtens gebonden is aan de bevindingen van het orgaan van de woonplaats volgens welke de verzekerde in een bepaald tijdvak arbeidsongeschikt is geweest. Dit geldt ook indien de werkgever het bevoegde orgaan is."

(*) Oorspronkelijke taal: Deens.

(1) ° Advocaat-generaal Mischo heeft in zijn conclusie het arrest van 4 juni 1991 (zaak 130/88, Van de Bijl) als een mogelijk voorbeeld genoemd van een dergelijke beperkte uitzondering. Het is evenwel volgens mij doorslaggevend, dat het Hof in dat arrest heeft verklaard: Wanneer de Lid-Staat van ontvangst op objectieve gronden meent, dat de overgelegde verklaring kennelijke onjuistheden bevat, staat het hem vrij de Lid-Staat van herkomst om aanvullende inlichtingen te vragen (r.o. 24), en dat het Hof in rechtsoverweging 25 enkel heeft aanvaard, dat de autoriteiten van het herkomstland niet gebonden zijn aan de verklaring van het ontvangstland in die gevallen waarin de betrokken perioden zuiver feitelijk zijn doorgebracht op het grondgebied van het herkomstland - hetgeen derhalve betrekking had op omstandigheden die de autoriteiten van het ontvangstland het best konden beoordelen.