Home

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 oktober 1991.

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 oktober 1991.

1 Bij beschikking van 9 april 1990, ten Hove ingekomen op 23 april daaraanvolgend, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 2, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2173/79 van de Commissie van 4 oktober 1979 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de afzet van rundvlees gekocht door de interventiebureaus en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 216/69 (PB 1979, L 251, blz. 12).

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen enerzijds de vennootschappen Gebroeders Schulte en H. & E. Reinert, verzoeksters in het hoofdgeding (hierna: Schulte en Reinert), en anderzijds de Belgische Dienst voor Bedrijfsleven en Landbouw (hierna: de BDBL), de Belgische Staat, het Instituut voor Veterinaire Keuring en de vennootschap Vanden Avenne, verweerders in het hoofdgeding.

3 Artikel 1, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1431/87 van de Commissie van 25 mei 1987 inzake de verkoop, tegen vooraf forfaitair vastgestelde prijzen, voor verwerking in de Gemeenschap, van rundvlees uit de voorraden van de interventiebureaus, houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 786/87 en tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2182/77 (PB 1987, L 136, blz. 26) bepaalde, dat in de periode van 27 mei tot en met 3 juli 1987 ongeveer 1 500 ton vlees, met been, in het bezit van de BDBL en aangekocht vóór 1 september 1986, te koop werden aangeboden.

4 Op 21 januari 1987 publiceerde de BDBL overeenkomstig verordening nr. 2173/79 een bericht betreffende de voorwaarden voor de verkoop van bovengenoemd vlees.

5 Schulte en Reinert gingen op dit aanbod in en kochten verschillende hoeveelheden vlees. In de periode tussen 25 juni en 17 juli 1987 lieten zij de goederen door hun lasthebber afhalen in de koelhuizen van de vennootschap Vanden Avenne en brachten zij deze goederen naar de Bondsrepubliek Duitsland.

6 Bij telexberichten van 21 en 22 juli 1987 liet de lasthebber van Schulte en Reinert de BDBL weten, dat na ontdooiing bij sommige stukken vlees sporen van schimmelvorming waren vastgesteld. Op 15 oktober 1987 werd door een door de EEG erkende dierenarts een deskundigenrapport opgesteld, waarin het vlees ongeschikt voor menselijke consumptie werd verklaard. Op 19 oktober daaraanvolgend werd een deel van het vlees vernietigd.

7 De BDBL weigerde de klacht van de lasthebber van Schulte en Reinert evenwel te aanvaarden en beriep zich daarvoor op artikel 2, lid 2, sub d, van verordening nr. 2173/79, volgens hetwelk een koopaanvraag slechts voor behandeling in aanmerking komt, indien de aanvrager verklaart af te zien van klachten ten aanzien van de kwaliteit en de kenmerken van het eventueel toegewezen produkt.

8 De nationale rechterlijke instantie die van het geding kennis diende te nemen, heeft de behandeling van de zaak geschorst totdat het Hof uitspraak zal hebben gedaan over de navolgende prejudiciële vragen:

"1) Houdt artikel 2, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2173/79 van 4 oktober 1979 in, (dat) de door de aanvrager afgegeven verklaring hem belet aanspraken te doen gelden op basis van niet-conformiteit van de geleverde waren of op basis van verborgen gebreken wanneer de goederen in diepgevroren toestand werden verkocht en pas na ontdooiing ter plaatse van bestemming schimmelvorming vertonen en derhalve niet voor verwerking in aanmerking komen, of geldt deze 'verklaring' niet eerder voor de uiterlijk waarneembare commerciële kenmerken van het produkt?

a) met de opzet van verordening (EEG) nr. 1431/87 waar deze betrekking heeft op verkoop 'voor verwerking' ?

b) met de opzet van richtlijn 64/433/EEG waar deze (de) Lid-Staat van verzending aansprakelijk stelt voor de sanitaire controles op de te exporteren vleesprodukten?"

9 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

De eerste vraag

10 Er dient aan te worden herinnerd, dat ingevolge artikel 2, lid 2, van verordening nr. 2173/79 een koopaanvraag slechts voor behandeling in aanmerking komt, indien daarin voorkomt:

"(...)

d) een verklaring van de aanvrager waarbij deze afziet van klachten ten aanzien van de kwaliteit en de kenmerken van het eventueel toegewezen produkt".

11 Artikel 13 van deze verordening bepaalt:

"De interventiebureaus nemen de nodige maatregelen om de betrokkenen in staat te stellen zich voor het indienen van een aanvraag of een offerte te vergewissen van de toestand van de te koop aangeboden produkten."

12 Uit de considerans van deze verordening blijkt, dat het afzien van klachten na de aankoop zijn rechtvaardiging vindt in de aan de potentiële koper geboden mogelijkheid om zich vooraf van de toestand van de te koop aangeboden produkten te vergewissen.

13 De achtste overweging van de considerans van verordening nr. 2173/79 luidt immers als volgt:

"Overwegende dat de indiening van een koopaanvraag of een offerte wordt vergemakkelijkt wanneer de belangstellenden de mogelijkheid wordt geboden zich te vergewissen van de toestand van de produkten; dat derhalve dient te worden bepaald dat de betrokkenen afzien van klachten ten aanzien van de kwaliteit en de kenmerken van het produkt dat hun eventueel wordt toegewezen."

14 Derhalve kan het afzien van klachten enkel betrekking hebben op de kwaliteit en de kenmerken van het produkt die zich voor een voorafgaande controle door de betrokkene lenen, en geldt het dus niet voor eventuele verborgen gebreken, die naar hun aard aan elke voorafgaande controle door de betrokkene ontsnappen.

15 Deze uitlegging vindt steun in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 2182/77 van de Commissie van 30 september 1977 houdende uitvoeringsbepalingen betreffende de verkoop van uit de interventievoorraden afkomstig bevroren rundvlees, dat bestemd is voor verwerking in de Gemeenschap, tevens houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 1687/76 (PB 1977, L 251, blz. 60), volgens hetwelk "een waarborg, als garantie voor de verwerking van de produkten, wordt gesteld bij de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waarin de verwerking zal plaatsvinden". Het evenredigheidsbeginsel staat immers eraan in de weg, dat de koper de waarborg zou verbeuren in geval verwerking niet kan plaatsvinden als gevolg van verborgen gebreken die hij onmogelijk vooraf kon vaststellen.

16 Dit is de enige uitlegging die zich verdraagt met de opzet en het doel van verordening nr. 1431/87, waaronder de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verkoop valt.

17 Het doel van deze verordening, te weten het garanderen van de verwerking van het te koop aangeboden vlees, wordt namelijk niet bereikt wanneer, zoals in het hoofdgeding, verborgen gebreken het betrokken vlees ongeschikt voor verwerking maken.

18 Bovendien is het zo, dat ingevolge artikel 1, lid 5, van verordening nr. 1431/87 de aanvragen van aankoop niet vermelden in welk koelhuis of welke koelhuizen de gevraagde produkten zijn opgeslagen. Hieruit volgt, dat de koper niet kan voorzien uit welk koelhuis het produkt dat hem eventueel zal worden toegewezen, afkomstig zal zijn, en derhalve niet in staat is vooraf een ter zake dienende controle te verrichten, bij voorbeeld door het nemen van monsters.

19 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat het in artikel 2, lid 2, sub d, van verordening nr. 2173/79 bedoelde afzien van klachten niet geldt voor eventuele verborgen gebreken die naar hun aard aan elke voorafgaande controle door de betrokkene ontsnappen en het produkt ongeschikt voor verwerking maken.

De tweede vraag

20 Gelet op het antwoord op de eerste vraag, behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

uitspraak doende op de door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel bij beschikking van 9 april 1990 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Het afzien van klachten, bedoeld in artikel 2, lid 2, sub d, van verordening (EEG) nr. 2173/79 van de Commissie van 4 oktober 1979 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de afzet van rundvlees gekocht door de interventiebureaus en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 216/69, geldt niet voor eventuele verborgen gebreken die naar hun aard aan elke voorafgaande controle door de betrokkene ontsnappen en het produkt ongeschikt voor verwerking maken.

Het afzien van klachten door de eventuele koper, dat is bedoeld in artikel 2, lid 2, sub d, van verordening nr. 2173/79 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de afzet van rundvlees gekocht door de interventiebureaus, geldt niet voor eventuele verborgen gebreken die naar hun aard aan elke aan de koopaanvraag voorafgaande controle door de koper ontsnappen en het produkt ongeschikt voor verwerking maken.

++++

Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Rundvlees - Aankoop van interventievlees, bestemd voor verwerking - Aankoopvoorwaarden - Afzien van klachten ten aanzien van kwaliteit en kenmerken van produkt door eventuele koper - Draagwijdte - Niet vooraf controleerbare verborgen gebreken die produkt ongeschikt voor verwerking maken - Daarvan uitgesloten

(Verordening nr. 2173/79 van de Commissie, art. 2, lid 2, sub d)

Kosten

21 De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-113/90,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel, in het aldaar aanhangig geding tussen

Gebroeders Schulte AG,

H. & E. Reinert KG,

en

Belgische Dienst voor Bedrijfsleven en Landbouw,

Belgische Staat,

Instituut voor Veterinaire Keuring,

NV Vanden Avenne-Ooigem,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 2, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2173/79 van de Commissie van 4 oktober 1979 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de afzet van rundvlees gekocht door de interventiebureaus en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 216/69 (PB 1979, L 251, blz. 12),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, kamerpresident, Sir Gordon Slynn en R. Joliet, rechters,

advocaat-generaal: J. Mischo

griffier: J. A. Pompe, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Gebroeders Schulte AG en H. & E. Reinert KG, vertegenwoordigd door F. Herbert en J. Everaert, advocaten te Brussel,

- de Belgische Dienst voor Bedrijfsleven en Landbouw, vertegenwoordigd door M. Fruy en B. De Moor, advocaten te Brussel,

- de Belgische Staat en het Instituut voor Veterinaire Keuring, vertegenwoordigd door P. Siffert, advocaat te Leuven,

- de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door J. E. Collins van het Treasury Solicitor' s Department, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Hetsch en Th. van Rijn, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Gebroeders Schulte AG en H. & E. Reinert KG, de Belgische Dienst voor Bedrijfsleven en Landbouw, de Belgische Staat en het Instituut voor Veterinaire Keuring, de regering van het Verenigd Koninkrijk vertegenwoordigd door C. Vajda, Barrister, als gemachtigde, en de Commissie, vertegenwoordigd door Th. van Rijn en J. Gaster, lid van Directoraat-generaal VI, als gemachtigden, ter terechtzitting van 30 april 1991,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 juni 1991,

het navolgende

Arrest