Home

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 juni 1992.

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 juni 1992.

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 21 mei 1990, heeft de vennootschap Infortec ° Projectos e Consultadoria, Ld.a, het Hof krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag verzocht om nietigverklaring van de op 9 maart 1990 aan verzoekster ter kennis gebrachte beschikking van de Commissie, waarbij de aanvankelijk door het Europees Sociaal Fonds toegekende bijstand ten behoeve van een in naam van verzoekster ingediend opleidingsproject werd verminderd.

2 Volgens artikel 1, lid 2, sub a, van besluit 83/516/EEG van de Raad van 17 oktober 1983 betreffende de taken van het Europees Sociaal Fonds (PB 1983, L 289, blz. 38) neemt het Fonds deel in de financiering van beroepsopleiding en beroepskeuzevoorlichting.

3 Volgens artikel 5, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2950/83 van de Raad van 17 oktober 1983 houdende toepassing van besluit 83/516 (PB 1983, L 289, blz. 1, hierna: "de verordening") brengt goedkeuring door het Fonds van een uit hoofde van artikel 3, lid 1, van besluit 83/516 ingediende aanvraag om bijstand, uitkering van een voorschot van 50 % van de toegekende steun met zich mee op de voor de aanvang van de acties vastgestelde datum. Op grond van artikel 5, lid 4, moeten de aanvragen om betaling van het saldo een gedetailleerd verslag over de inhoud, de resultaten en de financiële aspecten van de betrokken actie omvatten.

4 Artikel 6, lid 1, van de verordening bepaalt dat, indien van de bijstand van het Fonds geen gebruik wordt gemaakt op de wijze die in het besluit tot goedkeuring is vastgesteld, de Commissie deze bijstand kan opschorten, verminderen of doen vervallen, na aan de betrokken Lid-Staat gelegenheid te hebben geboden zijn opmerkingen te maken. Lid 2 van dit artikel bepaalt, dat overgemaakte bedragen waarvan geen gebruik is gemaakt op de wijze die in het besluit tot goedkeuring is vastgesteld, worden teruggevorderd en dat de Lid-Staat subsidiair aansprakelijk is voor terugbetaling van ten onrechte uitgekeerde bedragen, wanneer het om acties gaat waarvan hij krachtens artikel 2, lid 2, van voornoemd besluit 83/516 de goede uitvoering heeft gegarandeerd.

5 Het Departemento para os Assuntos do Fundo Social Europeu (dienst belast met de aangelegenheden van het Europees Sociaal Fonds) (hierna: "het DAFSE"), te Lissabon, diende namens de Portugese Republiek ten behoeve van een groep van ondernemingen, waarvan verzoekster deel uitmaakt, bij het Fonds een aanvraag om financiële bijstand in uit hoofde van het begrotingsjaar 1987.

6 Het opleidingsproject waarvoor om bijstand was verzocht, en dat dossiernummer nr. ESF 870889 P3 ontving, werd bij beschikking van 31 maart 1987 door de Commissie goedgekeurd onder voorbehoud van bepaalde wijzigingen. Deze beschikking werd aan het DAFSE meegedeeld, dat vervolgens verzoekster ervan in kennis stelde.

7 Na afsluiting van de opleidingsactie diende verzoekster bij het DAFSE een aanvraag om betaling van het eindsaldo in, alsmede het in artikel 5, lid 4, van de verordening bedoelde verslag met kwantitatieve en kwalitatieve gegevens.

8 Ingevolge deze bepaling bevestigde de Portugese Republiek de feitelijke en boekhoudkundige juistheid van de in de betalingsaanvraag verstrekte gegevens en zond zij deze aanvraag naar de Commissie.

9 Na onderzoek van de aanvraag om betaling van het eindsaldo stelde de Commissie vast, dat een bepaald bedrag aan uitgaven niet voor vergoeding in aanmerking kwam. Bijgevolg heeft zij bij beschikking van 7 september 1989, die bij een op dezelfde dag gedateerde brief van het Fonds aan het DAFSE ter kennis is gebracht, de aanvankelijk toegekende bijstand verminderd.

10 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het geding, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

De ontvankelijkheid

11 De Commissie heeft een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen krachtens artikel 91, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering. Bij beschikking van 21 november 1990 heeft het Hof dit verzoek krachtens artikel 91, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering gevoegd met de zaak ten gronde.

12 De Commissie stelt, dat het voorwerp van het geding in het verzoekschrift niet nauwkeurig is omschreven en dat de handeling waartegen wordt opgekomen, niet duidelijk identificeerbaar is.

13 In dit verband moet worden vastgesteld, dat verzoekster bij brief van het DAFSE van 9 maart 1990 in kennis is gesteld van het bestaan van een beschikking van de Commissie, waarbij de aanvankelijk door het Fonds voor bijstandsaanvraag nr. 870889 P3 toegekende bijstand was verminderd.

14 Aangezien in deze kennisgeving de datum noch de inhoud van de beschikking van de Commissie tot vermindering van de bijstand van het Fonds werd gepreciseerd, kan het verzoekster niet worden aangerekend, dat zij tot staving van haar beroep geen preciesere gegevens betreffende de litigieuze beschikking heeft verstrekt.

15 Hieruit volgt, dat de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid moet worden afgewezen.

16 Bovendien blijkt, dat de betrokken beschikking door de Commissie aan het DAFSE is medegedeeld in de vorm van een brief, waarin hem ter kennis werd gebracht, dat de bijstand van het Fonds krachtens artikel 6, lid 1, van de verordening werd teruggebracht tot een lager bedrag dan aanvankelijk was goedgekeurd.

17 In dit opzicht wordt verzoekster door de bestreden beschikking, ofschoon deze tot de Portugese Republiek was gericht, rechtstreeks en individueel geraakt in de zin van artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag, aangezien haar bij deze beschikking een gedeelte van de haar aanvankelijk toegekende bijstand wordt ontnomen, terwijl de Lid-Staat dienaangaande niet over een eigen beoordelingsbevoegdheid beschikt.

Ten gronde

18 Met haar eerste middel, dat is ontleend aan schending van wezenlijke vormvoorschriften, betoogt Infortec, dat de Commissie, in strijd met het bepaalde in artikel 6, lid 1, van de verordening, de betrokken Lid-Staat niet heeft gehoord alvorens de genoemde beschikking te geven.

19 Onomstreden is, dat de Commissie, in strijd met de haar in artikel 6, lid 1, van de verordening expliciet opgelegde verplichting, de Portugese Republiek niet de gelegenheid heeft geboden om vóór de vaststelling van de bestreden beschikking haar opmerkingen te maken.

20 Volgens vaste rechtspraak van het Hof vormt de mogelijkheid voor de betrokken Lid-Staat om vóór de totstandkoming van een definitieve beschikking tot vermindering van de bijstand zijn opmerkingen kenbaar te maken, gelet op zijn centrale rol en grote verantwoordelijkheden bij de indiening van de opleidingsprojecten en het toezicht op de financiering ervan, een wezenlijk vormvoorschrift waarvan de niet-inachtneming tot nietigheid van de bestreden beschikking leidt (zie de arresten van 7 mei 1991, zaak C-291/89 Interhotel, Jurispr. 1991, blz. I-2257, r.o. 17 en zaak C-304/89, Oliveira, Jurispr. 1991, blz. I-2283, r.o. 21).

21 Hieruit volgt, dat de bestreden beschikking nietig moet worden verklaard, zonder dat de overige door verzoekster aangevoerde middelen behoeven te worden onderzocht.

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer)

rechtdoende:

1) Verklaart nietig de beschikking van de Commissie waarin wordt vastgesteld, dat uitgaven ten bedrage van 10 474 033 ESC, die betrekking hebben op de bij het Europees Sociaal Fonds ingediende bijstandsaanvraag nr. 870889 P3, niet voor vergoeding in aanmerking komen.

2) Verwijst de Commissie in de kosten.

Gelet op de centrale rol van de Lid-Staat in de procedure voor de toekenning van financiële bijstand voor beroepsopleiding en beroepskeuzevoorlichting door het Europees Sociaal Fonds en op zijn grote verantwoordelijkheden bij de indiening van de opleidingsprojecten en het toezicht op de financiering ervan, vormt de mogelijkheid die hij krachtens artikel 6, lid 1, van verordening nr. 2950/83 heeft om vóór de totstandkoming van een beschikking tot vermindering van aanvankelijk toegekende bijstand zijn opmerkingen kenbaar te maken, een wezenlijk vormvoorschrift waarvan de niet-inachtneming tot nietigheid van de beschikking houdende vermindering leidt.

++++

Sociale politiek ° Europees Sociaal Fonds ° Financiële bijstand in financiering van acties voor beroepsopleiding ° Beschikking houdende vermindering van aanvankelijk toegekende bijstand ° Mogelijkheid voor betrokken Lid-Staat om vóór totstandkoming van beschikking zijn opmerkingen kenbaar te maken ° Wezenlijk vormvoorschrift ° Schending ° Onwettigheid

(Verordening nr. 2950/83 van de Raad, art. 6, lid 1)

Kosten

22 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.

In zaak C-157/90,

Infortec ° Projectos e consultadoria, Ld.a, vennootschap naar Portugees recht, gevestigd te Lissabon, vertegenwoordigd door A. Pacheco Ferreira, advocaat te Lissabon, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij J. M. Fonseca Antunes, Union des banques portugaises, Rue de la Grève 10,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur H. Lima als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een verzoek om nietigverklaring van een verzoekster op 9 maart 1990 ter kennis gebrachte beschikking van de Commissie, waarbij uitgaven ten bedrage van 10 474 033 ESC, die betrekking hebben op bijstandsaanvraag nr. 870889 P3, worden geacht niet voor vergoeding in aanmerking komen en derhalve niet voor verantwoordelijkheid van het Europees Sociaal Fonds te komen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: F. A. Schockweiler, kamerpresident, G. F. Mancini en J. L. Murray, rechters,

advocaat-generaal: M. Darmon

griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord het pleidooi van verweerster ter terechtzitting van 7 januari 1992,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 februari 1992,

het navolgende

Arrest