Hof van Justitie EU 27-11-1991 ECLI:EU:C:1991:445
Hof van Justitie EU 27-11-1991 ECLI:EU:C:1991:445
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 27 november 1991
Uitspraak
Arrest van het Hof (Zesde kamer)
27 november 1991(*)
In zaak C-199/90,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Tribunale civile di Roma in het aldaar aanhangig geding tussen
Italtrade SpA
enAzienda di Stato per gli interventi nel mercato agricolo (AIMA),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: F. A. Schockweiler, kamerpresident, P. J. G. Kapteyn, G. F. Mancini, C. N. Kakouris en M. Diez de Velasco, rechters,
advocaatgeneraal: M. Darmon
griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
-
Italtrade SpA, vertegenwoordigd door F. Capelli, advocaat te Milaan, en A. Giardina, advocaat te Rome,
-
de regering van de Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door O. Fiumara, avvocato dello Stato, als gemachtigde,
-
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. de March en P. Hetsch, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,
-
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Italtrade SpA, de Italiaanse regering en de Commissie ter terechtzitting van 20 juni 1991,
gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 26 september 1991,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikking van 29 maart 1990, ingekomen ten Hove op 29 juni daaraanvolgend, heeft het Tribunale civile di Roma krachtens artikel 177 EEG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging en de geldigheid van artikel 8 van verordening (EEG) nr. 2373/83 van de Commissie van 22 augustus 1983 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen inzake de in artikel 11 van verordening (EEG) nr. 337/79 bedoelde distillatie voor het wijnoogstjaar 1983/1984 (PB 1983, L 232, biz. 5), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3501/83 van de Commissie van 12 december 1983 (PB 1983, L 350, biz. 5).
2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen de vennootschap Italtrade SpA en de Azienda di Stato per gli interventi nel mercato agricolo (hierna: „AIMA”), het met de toepassing van het gemeenschappelijk landbouwbeleid belaste Italiaanse interventiebureau, over de inhouding van in verband met de preventieve distillatie van wijn gestelde waarborgen.
3 Volgens artikel 9, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2179/83 van de Raad van 25 juli 1983 tot vaststelling van de algemene voorschriften voor de distillatie van wijn en bijprodukten van de wijnbereiding (PB 1983, L 212, biz. 1), kan aan de distilleerder of aan de producent die zelf distilleert, een voorschot op het steunbedrag worden betaald, op voorwaarde dat een waarborg is gesteld. Ingevolge lid 2 van dit artikel wordt de waarborg slechts vrijgegeven indien binnen een nader te bepalen termijn het bewijs wordt geleverd van de distillatie en van de betaling binnen de vastgestelde termijn van de aankoopprijs aan de producent.
4 Artikel 8, lid 2, van verordening nr. 2373/83 bepaalt, dat voor het vrijgeven van de waarborg uiterlijk op 31 oktober 1984 het bewijs moet zijn geleverd dat de wijn is gedistilleerd en dat de aankoopprijs binnen de gestelde termijn aan de producent is betaald. Wanneer deze termijn niet wordt nageleefd, doch het bewijs voor 1 februari 1985 wordt geleverd, wordt 80% van de waarborg vrijgegeven, terwijl het verschil verbeurd blijft.
5 Bij verordening nr. 3501/83, reeds aangehaald, werden de data 31 oktober 1984 en 1 februari 1985 gewijzigd in 31 december 1984 respectievelijk 1 april 1985.
6 Omdat Italtrade de bewijsstukken betreffende de betaling van de aankoopprijs aan de producent eerst enkele dagen na 1 april 1985 had overgelegd, verklaarde de AIMA de voor de gevraagde en toegestane voorschotten gestelde waarborgen verbeurd.
7 Het Tribunale civile di Roma, waarbij tegen het besluit van de AIMA beroep is ingesteld, besloot de behandeling van de zaak te schorsen, totdat het Hof heeft beslist over de navolgende prejudiciële vragen :
Moet de termijn in artikel 8 van verordening (EEG) nr. 2373/83 van de Commissie, zoals verlengd bij verordening nr. 3501/83, worden opgevat als een dwingende termijn, waarvan de niet-eerbiediging niet leidt tot een sanctie, doch tot het verval van het recht op het steunbedrag voor de distillatie van de wijn ?
Zo de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moeten genoemde bepalingen dan ongeldig worden geacht, op grond dat de voorziene sanctie (verlies van het steunbedrag) in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, hetzij omdat zij buitensporig is ten opzichte van de (louter formele) inbreuk, hetzij omdat daardoor ernstige en minder ernstige inbreuken met dezelfde gestrengheid worden bestraft (wezenlijke verzuimen ter zake van de distillatieverrichtingen, respectievelijk eenvoudige vertraging bij het overleggen van de bewijsstukken met betrekking tot het verloop van die verrichtingen) ?
Zo er inderdaad sprake is van een dergelijke onevenredigheid, zijn de betrokken bepalingen dan toch niet geldig, waar zij in een gradatie van de sancties voorzien (verlies van 20% dan wel van het gehele steunbedrag) naar gelang de duur van de vertraging (overschrijding van de termijn die verstrijkt op 31 december 1984, dan wel van die welke verstrijkt op 31 maart 1985) ?”
8 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
9 Gelet op de verwijzingsbeschikking en op het feit dat het bij de verwijzende rechter aanhangige geding betrekking heeft op de wettigheid van de verbeurte van de gestelde zekerheden, moeten de prejudiciële vragen aldus worden begrepen, dat het Tribunale civile di Roma in wezen wenst te vernemen:
-
of de in artikel 8, lid 2, van verordening nr. 2373/83 bedoelde verbeurte van de waarborg als een sanctie is aan te merken, en zo ja
-
of die bepaling zich met het evenredigheidsbeginsel verdraagt, gelet op de duur van de overschrijding van de voor overlegging van de bewijzen gestelde termijn en op de toenemende zwaarte van de in in artikel 8, lid 8, bepaalde sancties naar gelang de duur van de overschrijding.
10 Met betrekking tot de eerste vraag zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak van het Hof de verbeurte van een tot zekerheid van de nakoming van een verbintenis gestelde waarborg, wanneer de marktdeelnemer niet binnen de gestelde termijn het voorgeschreven bewijs heeft geleverd dat de verrichting waartoe hij zich verbonden had, daadwerkelijk heeft plaatsgehad, als een sanctie moet worden aangemerkt (zie inzonderheid de arresten van 18 november 1987, zaak 137/85, Maizena, Jurispr. 1987, blz. 4587, en 12 juli 1990, zaak C-155/89, Philipp Brothers, Jurispr. 1990, blz.I-3265).
11 Mitsdien moet op de eerste vraag, zoals opnieuw geformuleerd, worden geantwoord, dat de termijnen, vastgesteld in artikel 8 van verordening nr. 2373/83 en verlengd bij verordening nr. 3501/83, dwingende termijnen zijn welker niet-naleving van rechtswege leidt tot de sanctie van — naar gelang van het geval — gedeeltelijke of volledige verbeurte van de waarborg.
12 Voor het antwoord op de tweede vraag, zoals opnieuw geformuleerd, zij eraan herinnerd, dat voor de vaststelling of een gemeenschapsbepaling zich met het evenredigheidsbeginsel verdraagt, moet worden nagegaan of de middelen waarmee de bepaling het gestelde doel beoogt te bereiken, in een redelijke verhouding staan tot het belang van dat doel en of zij noodzakelijk zijn om het te bereiken (zie laatstelijk de arresten van 12 juli 1990, Philipp Brothers, reeds aangehaald, en 27 juni 1990, zaak C-118/89, Lingenfelser, Jurispr. 1990, blz. Ī-2637).
13 Wat de in geding zijnde regeling betreft, blijkt het doel dat met het stellen van een dwingende termijn voor het overleggen van het bewijs van de distillatie en van de betaling van de prijs aan de producent wordt beoogd, uit de twintigste overweging van de considerans van verordening nr. 2179/83, volgens welke „met het oog op een uniforme werking van de regeling in de Lid-Staten dient te worden voorgeschreven dat de aanvraag moet worden ingediend en de aan de distilleerders verschuldigde steun moet worden uitgekeerd binnen nader te bepalen termijnen”. De vaststelling van dwingende termijnen in artikel 8, lid 2, van verordening nr. 2373/83 heeft derhalve tot doel, een goed administratief beheer van de voorschotregeling en de gelijke behandeling van de marktdeelnemers te verzekeren. Inzonderheid moet daarmee worden voorkomen, dat aan een marktdeelnemer die een voorschot ontvangt dat hij niet kan rechtvaardigen of dat hij buitensporig laat rechtvaardigt, een ongerechtvaardigd voordeel toevalt (zie het arrest van. 12 juni 1990, Philipp Brothers, reeds aangehaald).
14 Wat de vraag betreft, of de in artikel 8, lid 2, van verordening nr. 2373/83 bedoelde verbeurte van de waarborg in een redelijke verhouding staat tot dit doel en noodzakelijk is om het te bereiken, zij opgemerkt dat deze sanctie niet forfaitair is, doch aan de duur van de vertraging is gerelateerd, en dat de waarborg slechts in zijn geheel wordt verbeurd indien de distilleerder de bewijsstukken niet heeft overgelegd bij het verstrijken van een zeer ruime termijn en na het verstrijken van een eerste, door de gedeeltelijke verbeurte van de waarborg gesanctioneerde termijn.
15 Onder deze omstandigheden moet worden vastgesteld, dat de sanctieregeling van artikel 8, lid 2, passend en noodzakelijk is ter bereiking van het beoogde doel. Genoemde bepaling verdraagt zich bijgevolg met het evenredigheidsbeginsel, aan het belang waarvan overigens in de twintigste overweging van de considerans van verordening nr. 2179/83 wordt herinnerd.
16 Mitsdien moet aan de verwijzende rechter worden geantwoord, dat bij onderzoek van de tweede en de derde vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 8, lid 2, van verordening nr. 2373/83 kunnen aantasten.
Kosten
17 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde Kamer),
uitspraak doende op de door het Tribunale civile di Roma bij beschikking van 29 maart 1990 gestelde vragen, verklaart voor recht:
-
De termijnen, vastgesteld ín artikel 8 van verordening (EEG) nr. 2373/83 van de Commissie van 22 augustus 1983 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen inzake de in artikel 11 van verordening (EEG) nr. 337/79 bedoelde distillatie voor het wijnoogstjaar 1983/1984, en verlengd bij verordening (EEG) nr. 3501/83 van de Commissie van 12 december 1983, zijn dwingende termijnen welker niet-naleving van rechtswege leidt tot de sanctie van — naar gelang van het geval — gedeeltelijke of volledige verbeurte van de waarborg.
-
Bij onderzoek van de tweede en de derde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 8, lid 2, van verordening nr. 2373/83 kunnen aantasten.
Schockweiler
Kapteyn
Mancini
Kakouris
Diez de Velasco
Uitgesproken te Luxemburg ter openbare terechtzitting op 27 november 1991.
De griffier
J.-G. Giraud
De president van de Zesde kamer
F. A. Schockweiler