Home

Hof van Justitie EU 21-11-1990 ECLI:EU:C:1990:415

Hof van Justitie EU 21-11-1990 ECLI:EU:C:1990:415

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
21 november 1990

Uitspraak

Beschikking van het Hof

21 november 1990(*)

In zaak C-12/90,

Infortec — Projectos e consultadoria, Ld.a, vennootschap naar Portugees recht gevestigd te Lissabon, vertegenwoordigd door A. Pacheco Ferreira, advocaat te Lissabon, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij J. M. Fonseca Antunes, Union des banques portugaises, 10, rue de la Grève,

verzoekster, tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Lima, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Berardis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een verzoek om nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 14 september 1989, waarbij uitgaven tot een bedrag van 55 800 000 ESC in verband met bijstandsaanvraag nr. 870965/P1 niet zijn goedgekeurd en bijgevolg niet voor vergoeding door het Europees Sociaal Fonds in aanmerking zijn genomen,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, G. F. Mancini, T. F. O'Higgins, J. C. Moitinho de Almeida en G. C. Rodríguez Iglesias, kamerpresidenten, Sir Gordon Slynn, C. N. Kakouris, R. Joliét, F. A. Schockweiler, F. Grévisse en M. Zuleeg, rechters,

advocaatgeneraal: C. O. Lenz

griffier: J.-G. Giraud

gehoord de advocaatgeneraal,

de navolgende

Beschikking

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 16 januari 1990, heeft de vennootschap Infortec — Projectos e consultadoria, Ld.a, het Hof krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag verzocht om nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 14 september 1989, waarbij uitgaven tot een bedrag van 55 800 000 ESC in verband met bijstandsaanvraag nr. 870965/P1 niet zijn goedgekeurd en bijgevolg niet voor vergoeding door het Europees Sociaal Fonds in aanmerking zijn genomen.

Bij een op 2 maart 1990 ter griffie van het Hof neergelegde memorie heeft de Commissie krachtens artikel 91, paragraaf 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen, op grond dat de termijn voor het instellen van beroep niet in acht is genomen.

Verordening (EEG) nr. 2950/83 van de Raad van 17 oktober 1983 houdende toepassing van besluit 83/516/EEG betreffende de taken van het Europees Sociaal Fonds (PB 1983, L 289, biz. 1) bepaalt voor welke soorten van uitgaven bijstand van het Fonds kan worden verleend. Volgens artikel 5 van de verordening kunnen voorschotten op de goedgekeurde bijstand worden verleend. Artikel 6 bepaalt, dat indien van de bijstand van het Fonds geen gebruik wordt gemaakt op de wijze die in het besluit tot goedkeuring is vastgesteld, de Commissie deze bijstand kan opschorten, verminderen of doen vervallen, na aan de betrokken Lid-Staat gelegenheid te hebben geboden zijn opmerkingen te maken.

Het departement belast met de aangelegenheden van het Europees Sociaal Fonds te Lissabon (hierna: het „DAFSE”) diende voor het begrotingsjaar 1987 namens de Portugese Republiek en ten gunste van Infortec aanvragen om bijstand van het Fonds in. Op 30 april 1987 kende de Commissie op bijstandsaanvraag nr. 870965/P1 een bedrag van 57 847 387 ESC toe. Het DAFSE deed uitgaven voor een bedrag van 47 329 650 ESC en verleende verzoekster op 7 augustus 1987 een voorschot van 23 664 840 ESC „uit de algemene inkomsten van de begroting voor sociale zekerheid” en op 6 juni 1987 een voorschot van 28 923 693 ESC „uit de door het Europees Sociaal Fonds toegewezen kredieten”.

Op 14 september 1989 gaf de Commissie de navolgende beschikking op bijstandsaanvraag nr. 870965/P1 :

„De diensten van het Europees Sociaal Fonds hebben vastgesteld, dat de onder de punten 14.2, 14.3, 14.8 en 14.9 van het formulier opgevoerde uitgaven tot een bedrag van 55 800 000 ESC niet kunnen worden goedgekeurd, daar de kosten van de organisatie van cursussen voor de aanwerving van instructeurs, de uitgaven voor de personeelsleden die met de voorbereiding zijn belast, voor de personeelsleden die de theorie onderwijzen, voor de personeelsleden die praktisch onderwijs geven, voor het niet-onderwijzend technisch personeel en voor het administratief personeel, de verplaatsingskosten van de instructeurs, de uitgaven voor de maaltijden en de huisvesting van de instructeurs, de technische controle van het onderwijs, de huur van lokalen en materieel, de verbruiksgoederen en andere benodigdheden, en de huisvesting, de maaltijden en de verplaatsingskosten van de stagiaires niet zijn aangetoond.”

Op 19 september 1989 zond het DAFSE deze beschikking bij aangetekende brief met ontvangstbewijs aan verzoekster. Bij brief van 4 oktober 1989 liet verzoekster de Commissie weten, dat zij op 25 september 1989 van het DAFSE een nota met de beschikking van de Commissie had ontvangen, en dat zij de gegrondheid van de verminderingen betwistte. Zij heeft die beschikking ook betwist bij een op 24 oktober 1989 aan het DAFSE gezonden brief.

Ingevolge artikel 92, paragraaf 1, van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer het kennelijk onbevoegd is kennis te nemen van een bij hem ingediend verzoekschrift, dit verzoekschrift bij een met redenen omklede beschikking niet-ontvankelijk verklaren; het doet dan uitspraak overeenkomstig artikel 91, paragrafen 3 en 4, van het Reglement voor de procesvoering. Op grond van de gegevens van de onderhavige zaak heeft het Hof besloten deze bepalingen toe te passen en bij wege van beschikking afzonderlijk uitspraak te doen over de ontvankelijkheid van het beroep zonder over te gaan tot de mondelinge behandeling.

Ingevolge artikel 173, derde alinea, van het Verdrag moeten de aldaar bedoelde beroepen worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen, al naar het geval, van de dag van bekendmaking van de handeling, van die van kennisgeving aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, van de dag waarop de verzoeker van de handeling heeft kennis gekregen. Volgens bijlage II bij het Reglement voor de procesvoering wordt deze termijn met tien dagen verlengd wanneer, zoals in het onderhavige geval, verzoekster haar gewone verblijfplaats in Portugal heeft.

In haar schriftelijke opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid betoogt verzoekster, dat de inhoud van de brief van 19 september 1989 zo onnauwkeurig en onvolledig was, dat zij de draagwijdte van de jegens haar gegeven beschikking niet heeft kunnen begrijpen. Die brief vermeldde slechts een deel van deze beschikking en vergde bevestiging, hetgeen de Commissie overigens bij brief van 15 november 1989 heeft gedaan. Infortec wijst er bovendien op, dat het DAFSE bij brief van 9 maart 1990 de gevolgen van zijn brief van 19 september 1989 heeft teniet gedaan. Ten slotte voert zij aan, dat de mededelingen van 4 en 24 oktober 1989, waarbij zij om toelichting van de jegens haar gegeven beschikking heeft verzocht, naar Portugees recht, en met name volgens het wetsdecreet nr. 267/85 van 16 juli 1985 betreffende de procesvoering voor de administratieve gerechten, een verlenging van de termijn voor het instellen van beroep tot gevolg hebben gehad.

Met betrekking tot deze argumenten moet worden vastgesteld, dat de brief van 19 september 1989 nauwkeurig en ondubbelzinnig was en de met redenen omklede beschikking van de Commissie over de bijstandsaanvraag bevatte. Deze brief moet dus als een kennisgeving van de beschikking in de zin van artikel 173, derde alinea, EEG-Verdrag worden beschouwd. Vaststaat, dat verzoekster op 25 september 1989 kennis heeft gekregen van deze brief. Aangezien het verzoekschrift op 16 januari 1990 ter griffie van het Hof is neergelegd, moet worden aangenomen dat het beroep na het verstrijken van de in artikel 173, derde alinea, genoemde termijn is ingesteld.

Wat de brief van 15 november 1989 betreft, deze heeft geen nieuwe termijn voor het instellen van beroep kunnen doen ingaan, aangezien volgens vaste rechtspraak van het Hof (zie met name het arrest van 15 december 1988, gevoegde zaken 166/86 en 220/86, Irish Cement Limited, Jurispr. 1988, blz. 6473) een beroep tot nietigverklaring van een beschikking die slechts de bevestiging is van een eerdere, niet binnen de termijn bestreden beschikking, niet-ontvankelijk is. De brief van het DAFSE van 9 maart 1990 kon overigens geen gevolgen hebben voor de beschikking van de Commissie van 14 september 1989. Ten slotte worden de beroepstermijnen voor het Hof uitsluitend door het gemeenschapsrecht bepaald (zie het arrest van 12 juli 1984, zaak 209/83, Ferriera Valsabbia, Jurispr. 1984, blz. 3089), zodat de verlenging waarop verzoekster naar Portugees recht aanspraak kan maken, irrelevant is.

Uit het voorgaande volgt, dat het verzoekschrift te laat is ingediend en dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard zonder dat de andere argumenten van partijen behoeven te worden onderzocht.

Kosten

Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Daar verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten worden verwezen.

HET HOF VAN JUSTITIE

beschikt:

  1. Het beroep is niet-ontvankelijk.

  2. Verzoekster wordt in de kosten verwezen.

Luxemburg, 21 november 1990.

De griffier

J.-G. Giraud

De president

O. Due