Home

Arrest van het Hof van 17 oktober 1991.

Arrest van het Hof van 17 oktober 1991.

1 Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 11 april 1990, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EEG-Verdrag het Hof verzocht vast te stellen dat het Koninkrijk Denemarken de krachtens het EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen door in strijd met de bepalingen van richtlijn 69/169/EEG van de Raad van 28 mei 1969 inzake de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de vrijstellingen van omzetbelastingen en accijnzen die bij invoer worden geheven in het internationale reizigersverkeer (PB 1969, L 133, blz. 6, hierna: "de richtlijn") zoals gewijzigd bij de vierde richtlijn (78/1033/EEG) van de Raad van 19 december 1978 (PB 1978, L 366, blz. 31), de hoeveelheid brandstof die reizigers met vrijstelling van omzetbelasting en accijnzen in draagbare reservoirs in hun auto in Denemarken mogen invoeren, tot tien liter te beperken, ook wanneer het gaat om brandstof van een andere soort dan motorbrandstof.

2 De Commissie is van mening dat de gewraakte beperking, die in de Deense wetgeving is opgenomen bij besluit nr. 422 van 25 september 1985 van de minister van Belastingen (Lovtidende A, 1985, blz. 1397), vervangen bij ministerieel besluit nr. 412 van 13 juni 1989 (Lovtidende A, 1989, blz. 1379) en laatstelijk gewijzigd bij ministerieel besluit nr. 688 van 6 november 1989 (Lovtidende A, 1989, blz. 585), in strijd is met de artikelen 1, lid 1, 2, lid 1, en 3, lid 3, van de richtlijn, zoals gewijzigd, op grond dat de beperking in artikel 3, lid 3, tweede alinea, enkel geldt voor brandstof in de zin van brandstof voor explosiemotoren.

3 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

4 Er zij aan herinnerd, dat ingevolge de artikelen 1, lid 1, en 2, lid 1, oederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers komende uit derde landen, respectievelijk uit Lid-Staten van de Gemeenschap, onder bepaalde voorwaarden zijn vrijgesteld van de omzetbelastingen en accijnzen die bij invoer worden geheven.

5 Artikel 3, lid 3, van de richtlijn, zoals gewijzigd, luidt als volgt:

"Onder persoonlijke bagage wordt verstaan alle bagage die de reiziger bij zijn aankomst bij de douane kan aangeven, alsmede de bagage die hij later bij die douane aangeeft, mits hij kan bewijzen dat deze bij zijn vertrek als begeleide bagage was ingeschreven bij de maatschappij die zijn vervoer heeft verzorgd.

Draagbare reservoirs die brandstof bevatten, worden niet als persoonlijke bagage beschouwd. Voor elk motorvoertuig wordt evenwel vrijstelling van rechten verleend voor de zich in een dergelijk reservoir bevindende brandstof tot een hoeveelheid van maximaal 10 liter, onverminderd de nationale bepalingen inzake bezit en vervoer van brandstof."

6 De Deense regering voert aan, dat de beperking waarin artikel 3, lid 3, tweede alinea, van de richtlijn, zoals gewijzigd, voorziet, voor brandstoffen in het algemeen geldt en niet enkel voor motorbrandstoffen. Hiervoor ontleent zij een argument aan de omstandigheid dat in verscheidene taalversies van de betrokken bepaling, waaronder de Deense, een term wordt gebruikt waarmee brandstoffen in het algemeen worden aangeduid.

7 Vastgesteld moet worden, dat de in een aantal taalversies van de betrokken bepaling gebruikte term op motorbrandstoffen doelt, terwijl in andere versies een meer algemene term wordt gebezigd. Zo vindt men in de Duitse, de Engelse, de Deense, de Griekse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Italiaanse versie respectievelijk de volgende termen: "Kraftstoff", "fuel", "braendstof", "*******", "brandstof", "combustível", "carburante", "carburante".

8 Gezien deze verschillen, dient met het oog op de uitlegging van de betrokken bepaling te worden nagegaan, welk het doel ervan is.

9 Volgens de Commissie is deze beperking ingegeven door de omstandigheid, dat vele autobestuurders voor de brandstof in draagbare reservoirs die zij in hun voertuig vervoerden, aanspraak maakten op de vrijstellingen onder de voorwaarden van de artikelen 1 en 2 van de richtlijn, met alle risico' s van dien voor de verkeersveiligheid. In deze context heeft de Commissie in haar voorstel voor een vierde richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 69/169/EEG (PB 1978, C 213, blz. 9) voorgesteld de vrijstelling te beperken tot een bepaalde hoeveelheid brandstof die in "reservetanks" wordt vervoerd. De Raad heeft dat woord vervangen door de term "draagbare reservoirs", wat volgens de Commissie evenwel niet betekent, dat de beperking thans voor alle vervoerde soorten brandstof geldt; zij geldt enkel voor alle motorbrandstoffen, ook die van een andere soort dan de door het betrokken voertuig gebruikte motorbrandstof.

10 Dienaangaande moet worden opgemerkt, dat indien genoemde bepaling tot doel had de veiligheid van het wegverkeer te verzekeren, niet valt in te zien, waarom een motorbrandstof als dieselolie, die niet brandgevaarlijk is, onder de betrokken beperking valt. Zoals de Deense regering overigens ter terechtzitting heeft opgemerkt, kan dat doel evenmin verklaren, waarom de Commissie verschillende maxima heeft vastgesteld voor de invoer uit derde landen en voor die uit een andere Lid-Staat, te weten respectievelijk vijf en vijftien liter.

11 Nu uit niets kan worden afgeleid wat nu precies het doel is van de betrokken bepaling, moet worden opgemerkt dat, naar luid van de derde overweging van de considerans van de richtlijn, de daarin opgenomen maatregelen een nieuwe stap vormen naar de wederzijdse opening van de markten der Lid-Staten en naar het scheppen van omstandigheden die analoog zijn aan die van een binnenlandse markt. Waar de richtlijn dus de verwezenlijking van een fundamentele vrijheid beoogt, moet zij in geval van twijfel worden uitgelegd op een wijze die voor deze vrijheid het gunstigst is.

12 Hieruit volgt, dat artikel 3, lid 3, tweede alinea, van de richtlijn, zoals gewijzigd, enkel geldt voor motorbrandstoffen.

13 Subsidiair voert de Deense regering aan, dat indien het Hof voor deze uitlegging zou kiezen, voor de andere brandstoffen geen enkele vrijstelling uit hoofde van de richtlijn zou gelden. Nu het betrokken artikel draagbare reservoirs met motorbrandstof van het begrip persoonlijke bagage uitsluit, zouden immers andere brandstoffen zeker daarvan worden uitgesloten, aangezien zij in geen enkel verband staan met de reis.

14 Dienaangaande zij erop gewezen, dat het begrip persoonlijke bagage in de zin van artikel 3, lid 3, eerste alinea, van de richtlijn, zoals gewijzigd, een objectief begrip is met een ruimere betekenis dan het in het normale taalgebruik heeft. Het omvat immers de bagage die de reiziger bij zijn aankomst bij de douane kan aangeven, alsmede de bagage die hij later bij die douane aangeeft onder de in de betrokken bepaling gestelde voorwaarden. Weliswaar zijn volgens lid 3, tweede alinea, draagbare reservoirs die brandstof bevatten, niet als persoonlijke bagage te beschouwen, doch aangezien deze bepaling het begrip persoonlijke bagage beperkt, moet zij eng worden uitgelegd.

15 Hieruit volgt, dat andere brandstoffen dan motorbrandstof, die de reiziger bij de douane kan aangeven, onder het begrip "persoonlijke bagage" in de zin van voormelde bepaling vallen.

16 Uit een en ander volgt, dat het Koninkrijk Denemarken de krachtens het EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen door in strijd met de bepalingen van richtlijn 69/169/EEG van de Raad van 28 mei 1969 inzake de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de vrijstellingen van omzetbelasting en accijnzen die bij invoer worden geheven in het internationale reizigersverkeer, zoals gewijzigd bij de vierde richtlijn (78/1033/EEG) van de Raad van 19 december 1978, de hoeveelheid brandstof die reizigers met vrijstelling van omzetbelasting en accijnzen in draagbare reservoirs in een auto in Denemarken mogen invoeren, ook tot tien liter te beperken wanneer het gaat om brandstof van een andere soort dan motorbrandstof.

HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende, verstaat:

1) Door in strijd met de bepalingen van richtlijn 69/169/EEG van de Raad van 28 mei 1969 inzake de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de vrijstellingen van omzetbelastingen en accijnzen die bij invoer worden geheven in het internationale reizigersverkeer, zoals gewijzigd bij de vierde richtlijn (78/1033/EEG) van de Raad van 19 december 1978, de hoeveelheid brandstof die reizigers met vrijstelling van omzetbelasting en accijnzen in draagbare reservoirs in een auto in Denemarken mogen invoeren, ook tot tien liter te beperken wanneer het gaat om brandstof van een andere soort dan motorbrandstof, is het Koninkrijk Denemarken de krachtens het EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het Koninkrijk Denemarken wordt verwezen in de kosten van de procedure.

De beperking in artikel 3, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 69/169 inzake de vrijstellingen van omzetbelastingen en accijnzen die bij invoer worden geheven in het internationale reizigersverkeer, zoals gewijzigd bij richtlijn 78/1033, inhoudende dat draagbare reservoirs die brandstof bevatten, niet onder het begrip persoonlijke bagage vallen, met dien verstande dat wel vrijstelling wordt verleend voor de invoer van een hoeveelheid van maximaal tien liter, moet aldus worden uitgelegd, dat zij enkel geldt voor motorbrandstoffen, dit wil zeggen brandstof voor explosiemotoren, en niet voor brandstoffen in het algemeen. Een Lid-Staat die de hoeveelheid brandstof die reizigers in draagbare reservoirs in een auto mogen invoeren, beperkt tot tien liter, ook wanneer het gaat om brandstof van een ander soort dan motorbrandstof, komt dus de krachtens het EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet na.

++++

Fiscale bepalingen - Harmonisatie van wetgevingen - Vrijstellingen van omzetbelastingen en accijnzen - Goederen die deel uitmaken van persoonlijke bagage van reizigers - Draagbare reservoirs die motorbrandstof bevatten, van het begrip persoonlijke bagage uitgesloten - Strekking - Onderscheid tussen motorbrandstof en brandstof

(Richtlijn 69/169 van de Raad, art. 3, lid 3, zoals gewijzigd bij richtlijn 78/1033)

Kosten

17 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien het Koninkrijk Denemarken in het ongelijk is gesteld, moet het in de kosten worden verwezen.

In zaak C-100/90,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J. F. Buhl als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk Denemarken, vertegenwoordigd door J. Molde, juridisch adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Deense ambassade, Boulevard Joseph II 11 B,

verweerder,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat het Koninkrijk Denemarken de krachtens het EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen door in strijd met de bepalingen van richtlijn 69/169/EEG van de Raad van 28 mei 1969 inzake de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de vrijstellingen van omzetbelastingen en accijnzen die bij invoer worden geheven in het internationale reizigersverkeer (PB 1969, L 133, blz. 6), zoals gewijzigd bij de vierde richtlijn (78/1033/EEG) van de Raad van 19 december 1978 (PB 1978, L 366, blz. 31), de hoeveelheid brandstof die reizigers met vrijstelling van omzetbelasting en accijnzen in draagbare reservoirs in een auto in Denemarken mogen invoeren, tot tien liter te beperken, ook wanneer het gaat om brandstof van een andere soort dan motorbrandstof,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, Sir Gordon Slynn, R. Joliet, F. Grévisse en P. J. G. Kapteyn, kamerpresidenten, C. N. Kakouris, J. C. Moitinho de Almeida, M. Díez de Velasco en M. Zuleeg, rechters,

advocaat-generaal: M. Darmon

griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 25 april 1991,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 juni 1991,

het navolgende

Arrest