Home

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 18 juni 1992. - Mariette Turner tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Ambtenaren - Reorganisatie van een dienst. - Zaak T-49/91.-

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 18 juni 1992. - Mariette Turner tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Ambtenaren - Reorganisatie van een dienst. - Zaak T-49/91.-

De feiten

1 Verzoekster is ambtenaar in de rang A 4 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Zij is werkzaam als raadgevend arts bij de eenheid Ziektekosten- en ongevallenverzekering (eenheid IX. DO. 5, hierna: "eenheid"). Zij deelde de verantwoordelijkheid voor de sector Raadgevend artsen met een andere arts, S., die op een verlengbaar contract was aangesteld en halftijds werkte. In september 1989 kreeg de eenheid een nieuw hoofd, C.

2 Op 23 augustus 1990 vond een vergadering plaats, waarop aanwezig waren het hoofd van de eenheid, verzoekster, S. en een aantal A- en B-ambtenaren van de eenheid. De notulen van deze vergadering zijn ondertekend door alle deelnemers en luiden als volgt:

"Tijdens de vorige vergadering, die in juli is gehouden, werd besloten de twee secretaressen van de sector Raadgevend artsen te vervangen om een optimaal functioneren van deze sector te verzekeren. Dit besluit werd tijdens de vergadering van 23 augustus bevestigd.

De uitvoering van dit besluit brengt de volgende veranderingen mee:

1) Mevr. R. wordt per 3 september in het belang van de dienst overgeplaatst naar de sector Ongevallen en beroepsziekten en wordt vervangen door mej. D. tot het einde van haar contract van hulpfunctionaris. Op die datum (15. 1. 1991) wordt, volgens toezegging van DG IX, de hulpfunctionarispost omgezet in een ambtenaarspost (ex-Elfert), waarvoor de sector Raadgevend artsen en C. te zamen een geschikte vervanger zullen aanwijzen.

2) Mej. A., die herhaaldelijk de wens te kennen heeft gegeven de eenheid te verlaten, wordt, in afwachting van een post buiten de ziektekostenverzekering, tewerkgesteld bij de postdienst, waarmee aan haar tegenover C. geuite wens tegemoet wordt gekomen. Zij wordt verantwoordelijk voor de postdienst. Zij zal worden vervangen door mevr. D., thans tarificatrice bij het afwikkelingsbureau. Deze overplaatsingen gaan in per 1 oktober en in de maand daarna zal mej. A. mevr. D. inwerken op de wijze als overeengekomen tussen dr. Turner en M., met dien verstande, dat wanneer dr. Turner na zes maanden niet tevreden is met het werk van mevr. D., het afwikkelingsbureau haar met plezier als tarificatrice zal terugnemen.

C. zal een nota voor mevr. R. opstellen, om haar uit te leggen dat de leiding van de ziektekostenverzekering, na de voor- en nadelen van de twee op 22 augustus besproken opties te hebben afgewogen, heeft besloten tot haar overplaatsing naar de sector Ongevallen."

3 Bij nota' s van begin september 1990 en 25 september 1990 deelde het hoofd van de eenheid aan R. en A. mee, dat hij had besloten hen elders tewerk te stellen.

4 Bij nota' s van 13 september en 4 oktober 1990 lieten R. en A. het hoofd van de eenheid weten, dat zij deze besluiten betreurden. R. legde verband tussen dit besluit en haar afwezigheid sedert 18 mei 1990 ° die heeft geduurd tot half november ° wegens ziekenhuisopneming en herstel.

5 Op 28 september 1990 werd D., secretaresse-stenotypiste, tarificatrice bij de eenheid, tewerkgesteld bij het secretariaat van de sector Raadgevend artsen. Begin oktober 1990 werd D., hulpfunctionaris, ook naar die afdeling overgeplaatst in afwachting van de aanwerving van een secretaresse-ambtenaar.

6 Bij nota van 9 oktober 1990 liet verzoekster het hoofd van de eenheid weten, dat zij de overplaatsing van A., die volgens haar het gevolg was van een besluit van het hoofd van de eenheid, betreurde. Zij voegde eraan toe: "De genomen besluiten zijn mijns inziens niet in het belang van de dienst."

7 Bij nota' s van 17 oktober, 26 oktober en 21 november 1990 vestigde verzoekster de aandacht van haar hiërarchieke meerderen op het gebrekkig functioneren van de dienst, dat haars inziens te wijten was aan de reorganisatie ervan.

8 Op 23 november 1990 diende verzoekster een klacht in tegen het besluit tot reorganisatie van de sector Raadgevend artsen van 23 augustus 1990 en de daarop aansluitende besluiten, te weten de overplaatsing van A. en R.

9 In de loop van december 1990 bleef verzoekster nota' s wisselen met het hoofd van de eenheid over de gebreken in haar secretariaat. Bij nota van 7 december 1990 maakte verzoekster het hoofd van de eenheid erop opmerkzaam, dat A. na haar ziekteverlof weer voor de sector Raadgevend artsen kon gaan werken. Per 1 januari 1991 werd een nieuwe hulpfunctionaris, mej. P., aangesteld ter vervanging van D.

10 Bij nota van 21 januari 1991 stelde het hoofd van de eenheid verzoekster in kennis van zijn besluit om A. per 15 februari 1991 naar het secretariaat van verzoekster en D. naar het afwikkelingsbureau over te plaatsen en naast A. een "permanente" hulpfunctionaris aan te stellen voor het medisch secretariaat. Hij behield zich het recht voor, de prestaties van A. in de volgende achttien maanden opnieuw te beoordelen en haar eventueel opnieuw over te plaatsen "wanneer er geen merkbare vooruitgang [had] plaatsgehad". Deze besluiten werden de betrokkenen op 28 januari 1991 meegedeeld.

11 Eind maart 1991 werd P.' s contract van hulpfunctionaris niet vernieuwd. Zij werd per 1 augustus 1991 vervangen door een andere hulpfunctionaris, mevr. E.

12 Tussen 5 maart en 15 april 1991 wisselde verzoekster verschillende nota' s met het hoofd van de eenheid, waarin zij zich beklaagde over de situatie van haar secretariaat en voorstelde P., die voor een vergelijkend onderzoek was geslaagd, definitief aan te werven.

13 Bij een nota van 25 april 1991 liet het hoofd van de eenheid weten, dat hij in beginsel geen bezwaar had tegen aanstelling van P., maar dat deze aanstelling slechts mogelijk was wanneer er een specifieke post vacant werd verklaard en met inachtneming van de door DG IX vastgestelde prioriteiten.

14 Op 26 april 1991 beklaagde verzoekster zich er bij het hoofd van de eenheid over, dat een tiental medische dossiers buiten haar medeweten waren meegenomen naar de afdeling Ongevallen om bepaalde medische documenten te fotokopiëren, wat volgens haar een flagrante schending van het medisch beroepsgeheim was, die was te wijten aan de secretariaatsproblemen in haar sector.

15 Bij brief van 5 juni 1991 verzocht verzoekster, daar op haar klacht niet was geantwoord, via haar raadsman aan de directeur-generaal van DG IX, haar op zo kort mogelijke termijn te antwoorden. Zij ontving hierop geen reactie.

Het procesverloop

16 In deze omstandigheden heeft verzoekster bij op 21 juni 1991 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift het onderhavige beroep ingesteld.

17 Het Gerecht (Vijfde kamer) heeft, op rapport van de rechter-rapporteur, besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan.

18 De mondelinge behandeling heeft op 4 juni 1992 plaatsgehad. De vertegenwoordigers van partijen zijn in hun pleidooien gehoord en hebben geantwoord op de vragen van het Gerecht.

Conclusies van partijen

19 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

° het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

° bijgevolg nietig te verklaren het besluit van 23 augustus 1990 waarbij de sector Raadgevend artsen is gereorganiseerd;

° verweerster te verwijzen in alle kosten.

De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

° het beroep niet-ontvankelijk of althans ongegrond te verklaren;

° verzoekster in haar eigen kosten te verwijzen.

De vordering tot nietigverklaring van het bestreden besluit

20 Het Gerecht is van oordeel, dat voor een beslissing op het onderhavige beroep, dat strekt tot nietigverklaring van het besluit van 23 augustus 1990 tot reorganisatie van de sector Raadgevend artsen, afzonderlijk moet worden ingegaan op de twee maatregelen die bij dit besluit zijn genomen, te weten in de eerste plaats de overplaatsing van A. en in de tweede plaats die van R.

Het eerste onderdeel van het bestreden besluit

21 De Commissie stelt, dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover het de overplaatsing van A. betreft. Zij verklaart dat het bestreden besluit, nadat verzoekster een klacht had ingediend, gedeeltelijk is ingetrokken en dat A. is herplaatst in haar vroegere functie bij verzoekster. Het besluit is op dit punt dus niet meer aanvechtbaar, aangezien een ambtenaar die een rechtsgeding blijft voortzetten tegen een besluit dat intussen door de administratie ongedaan is gemaakt, geen procesbelang heeft (arrest Hof van 12 juli 1979, zaak 124/78, List, Jurispr. 1979, blz. 2499).

22 Tot herplaatsing van A. in de dienst van verzoekster is, aldus de Commissie, weliswaar besloten onder het voorbehoud dat haar positie na achttien maanden opnieuw zou worden bezien, doch dit heeft geen enkele invloed op de ontvankelijkheid van het beroep voor zover dit de situatie van A. betreft. Wanneer A. na die tijd opnieuw zou worden overgeplaatst, zal immers alleen het dan genomen besluit eventueel vatbaar voor beroep kunnen zijn.

23 Verzoekster wijst erop, dat het hoofd van de eenheid slechts op de volgende voorwaarde tot de herplaatsing van A. heeft besloten:

"Na een redelijke periode, die ongeveer achttien maanden zou moeten bedragen, zal ik met name met het hoofd van het betrokken afwikkelingsbureau de stand van zaken opmaken en controleren of mevr. A. erin is geslaagd, de sector te moderniseren, en of haar betrekkingen met het afwikkelingsbureau bevredigend zijn. Ik behoud mij het recht voor, mevr. A. opnieuw over te plaatsen, wanneer er geen merkbare vooruitgang heeft plaatsgehad."

Uit de voorwaarden waarvan de herplaatsing afhankelijk is, blijkt volgens verzoekster dat het bestreden besluit op dit punt niet ongedaan is gemaakt.

24 Het Gerecht herinnert eraan, dat volgens vaste rechtspraak ° waarvan verzoekster ter terechtzitting heeft verklaard dat zij er niet op wenst af te dingen ° het procesbelang moet worden beoordeeld op het moment waarop het beroep wordt ingesteld (zie met name arresten Hof van 14 december 1962, gevoegde zaken 5/62-11/62 en 13/62-15/62, Acciaierie San Michele e.a., Jurispr. 1962, blz. 899, en 12 juli 1979, zaak 124/78, reeds aangehaald, r.o. 7; arrest Gerecht van 25 september 1991, zaak T-54/90, Lacroix, Jurispr. 1991, blz. II-749, r.o. 38).

25 In casu was op het moment waarop het beroep werd ingesteld, 21 juni 1991, het besluit tot overplaatsing van A. reeds ongedaan gemaakt. Bij besluit van 21 januari 1991 is A. immers met ingang van 15 februari 1991 opnieuw bij het secretariaat van verzoekster tewerkgesteld, onder voorbehoud dat haar prestaties na ongeveer achttien maanden opnieuw zouden worden beoordeeld.

26 Bijgevolg moet het beroep voor zover het betrekking heeft op de overplaatsing van A., niet-ontvankelijk worden verklaard wegens ontbreken van procesbelang. Het feit dat deze overplaatsing ongedaan is gemaakt onder voorbehoud van een nieuw onderzoek na achttien maanden, is hierbij van geen belang. Deze omstandigheid kan verzoekster immers thans geen procesbelang verschaffen, aangezien zij op zichzelf voor haar niet bezwarend is. Hooguit zou verzoekster deze overplaatsing kunnen betwisten wanneer het opnieuw bezien van A.' s positie op termijn tot een nieuwe overplaatsing zou leiden.

Het tweede onderdeel van het bestreden besluit

27 Verzoekster stelt, dat elk administratief besluit van algemene aard, zoals een besluit tot reorganisatie van een dienst, in overeenstemming met het algemeen belang moet zijn. Het bestreden besluit van 23 augustus 1990 om de sector Raadgevend artsen te reorganiseren, zou niet op een gedegen objectief onderzoek zijn gebaseerd en zou zijn geconcretiseerd in uitvoeringsmaatregelen die voor het secretariaat rampzalig waren.

28 Zij betoogt, dat het niet in het belang van de dienst is, twee medisch secretaresses, ervaren ambtenaren, te vervangen door niet gekwalificeerde personen zonder ervaring op een zo gevoelig gebied als het medische. Daar zij zich niet bewust zijn van hun verantwoordelijkheid, lopen niet gespecialiseerde secretaresses het gevaar, het medisch beroepsgeheim te schenden. Weliswaar was A. enkele maanden na haar overplaatsing weer teruggeplaatst op het secretariaat van de sector Raadgevend artsen, maar voor de andere overgeplaatste secretaresse, R., was geen bevredigende oplossing gevonden.

29 Verzoekster wijst erop, dat nergens melding wordt gemaakt van een algemeen "mobiliteitsbesluit" van de Commissie waarin het kader van de reorganisatie van het secretariaat van de sector Raadgevend artsen was vastgelegd. Daar het bestreden besluit noch met het algemeen belang noch met het dienstbelang in overeenstemming is en niet genomen is in het kader van een vooraf vastgelegd mobiliteitsbeleid, kan de Commissie zich ter motivering van dit besluit niet op het dienstbelang beroepen.

30 Overigens is verzoekster van mening, dat de Commissie, door te handelen zoals zij heeft gedaan, het beginsel van goed beheer en behoorlijk bestuur heeft geschonden. De continuïteit van de dienst ° van wezenlijk belang voor de goede werking ervan ° kon niet worden verzekerd. Verzoekster kreeg daardoor te maken met onvoorziene problemen en had werk moeten doen dat niet met haar functie van raadgevend arts overeenkwam.

31 Na verscheidene excepties van niet-ontvankelijkheid te hebben opgeworpen, wijst de Commissie erop, dat het volgens vaste rechtspraak "aan de instelling staat de interne organisatie van haar diensten te regelen" en dat zij daarbij een "ruime beoordelingsvrijheid" heeft (arresten Hof van 16 december 1970, zaak 5/70, Prelle, Jurispr. 1970, blz. 1075; 13 december 1979, zaak 14/79, Loebisch, Jurispr. 1979, blz. 3679, en 16 juni 1971, zaak 61/70, Vistosi, Jurispr. 1971, blz. 535; arresten Gerecht van 12 juli 1990, zaak T-108/89, Scheuer, Jurispr. 1990, blz. II-411, en 23 oktober 1990, zaak T-46/89, Pitrone, Jurispr. 1990, blz. II-577). Zij is van mening, dat verzoekster in casu niet heeft aangetoond dat de Commissie, door haar twee secretaresses te vervangen, misbruik van deze bevoegdheid heeft gemaakt.

32 Zij concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is.

33 Het Gerecht is van oordeel, dat zonder dat behoeft te worden ingegaan op de door de Commissie opgeworpen excepties van niet-ontvankelijkheid, het beroep moet worden verworpen, voor zover het betrekking heeft op het tweede onderdeel van het bestreden besluit.

34 Allereerst moet eraan worden herinnerd, zoals de Commissie terecht heeft gedaan, dat volgens vaste rechtspraak de gemeenschapsinstellingen beschikken over een grote beoordelingsvrijheid om hun diensten te organiseren naar de eis van de taken die hun zijn toevertrouwd, en om met het oog op die taken het hun ter beschikking staande personeel tewerk te stellen, mits die tewerkstelling plaatsvindt in het belang van de dienst en met inachtneming van de gelijkwaardigheid van de ambten (zie arresten Hof van 23 maart 1988, zaak 19/87, Hecq, Jurispr. 1988, blz. 1681; 21 juni 1984, zaak 69/83, Lux, Jurispr. 1984, blz. 2447; 14 juli 1983, zaak 176/82, Nebe, Jurispr. 1983, blz. 2475; 21 mei 1981, zaak 60/80, Kindermann, Jurispr. 1981, blz. 1329, en 16 juni 1971, zaak 61/70, reeds aangehaald). Een dergelijke beoordelingsvrijheid is noodzakelijk om de werkzaamheden doeltreffend te kunnen organiseren en om die organisatie aan wisselende behoeften te kunnen aanpassen (zie arrest Hof van 12 juli 1979, zaak 124/78, reeds aangehaald, en arrest Gerecht van 12 juli 1990, zaak T-108/89, reeds aangehaald, r.o. 37).

35 Daar verzoekster ter terechtzitting heeft verklaard, niet te betwisten dat na de reorganisatie van de sector Raadgevend artsen haar ambt nog steeds in overeenstemming is met haar rang, komt haar betoog er in wezen op neer, dat de Commissie door de bestreden overplaatsing inbreuk heeft gemaakt op haar verplichting, te zorgen voor werkomstandigheden waarin verzoekster de haar opgedragen taak naar behoren kan vervullen, welke verplichting op haar rust krachtens het Statuut, met name artikel 7 daarvan, en de daaraan ten grondslag liggende beginselen (arrest Gerecht van 12 juli 1990, zaak T-108/90, reeds aangehaald, r.o. 31).

36 In casu was R., toen op 23 augustus 1990 het besluit werd genomen haar over te plaatsen, reeds meer dan drie maanden wegens ziekte afwezig. Zoals verzoekster tijdens de schriftelijke behandeling en ter terechtzitting herhaaldelijk heeft verklaard, verlangen het belang van de dienst en de uitvoering van de taken die de Commissie aan de raadgevend artsen heeft opgedragen, dat laatstgenoemden over een bekwaam, discreet en stabiel secretariaat beschikken, daar zij voor hun werk grotendeels afhankelijk zijn van hun secretariaat, dat voortdurend ter beschikking van de zieke ambtenaar moet staan.

37 In deze omstandigheden kan verzoekster niet staande houden, dat de overplaatsing van een ambtenaar die bij haar overplaatsing reeds meer dan drie maanden afwezig was en daarna nog bijna drie maanden afwezig zou zijn, uit een dienst waar een voortdurende en vaste aanwezigheid noodzakelijk is, naar een andere dienst, in strijd is met het dienstbelang en met het beginsel van goed beheer.

38 Bovendien, ook al valt het te betreuren dat bij de sector Raadgevend artsen achtereenvolgens een groot aantal secretaresses werkzaam is geweest, opgemerkt moet worden dat deze opeenvolging van secretaresses niet aan het bestreden besluit van 23 augustus 1990 is te wijten, maar aan een reeks latere besluiten, die geen voorwerp van het onderhavige beroep zijn.

39 Overigens mag hieraan in ieder geval worden toegevoegd, dat verzoekster, door zonder voorbehoud de notulen van de vergadering van 23 augustus 1990 te tekenen ° die geen enkele aanwijzing bevatten, dat verzoekster er tijdens die vergadering op zou hebben gewezen, dat dat besluit een "optimaal functioneren" van de sector Raadgevend artsen niet kon verzekeren °, althans op dat moment van mening was, dat dat besluit in overeenstemming was met het dienstbelang, ook al kan niet worden gesteld dat zij daarmee te kennen heeft gegeven, volledig achter het besluit te staan.

40 Bijgevolg moet het beroep, voor zover het betrekking heeft op het tweede onderdeel van het bestreden besluit, worden verworpen.

41 Uit het voorgaande volgt, dat het beroep in zijn geheel moet worden verworpen, zonder dat behoeft te worden beslist over de vraag of het besluit waartegen het beroep is gericht, voor verzoekster al dan niet bezwarend is.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer)

rechtdoende:

1) Verwerpt het beroep.

2) Verstaat dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen.

1. Het procesbelang moet worden beoordeeld op het moment waarop het beroep wordt ingesteld. Niet-ontvankelijk is derhalve het beroep tot nietigverklaring, ingesteld door een ambtenaar tegen een besluit van de administratie dat ongedaan is gemaakt op het moment waarop het beroep wordt ingesteld. De omstandigheid dat dit besluit ongedaan is gemaakt onder voorbehoud van een nieuw onderzoek, dat de administratie op termijn ertoe zou kunnen brengen een nieuw gelijkluidend besluit te nemen, kan betrokkene thans geen belang verschaffen om in rechte tegen het ongedaan gemaakte besluit op te komen.

2. De gemeenschapsinstellingen beschikken over een grote beoordelingsvrijheid om hun diensten te organiseren naar de eis van de taken die hun zijn toevertrouwd, en om met het oog op die taken het hun ter beschikking staande personeel tewerk te stellen, mits die tewerkstelling plaatsvindt in het belang van de dienst en met inachtneming van de gelijkwaardigheid van de ambten.

Een dergelijke beoordelingsvrijheid is noodzakelijk om de werkzaamheden doeltreffend te kunnen organiseren en om de organisatie aan wisselende behoeften te kunnen aanpassen.

++++

1. Ambtenaren ° Beroep ° Procesbelang ° Beroep tegen besluit dat ongedaan is gemaakt op moment van instelling van beroep ° Niet-ontvankelijkheid

(Ambtenarenstatuut, art. 91)

2. Ambtenaren ° Organisatie van diensten ° Tewerkstelling van personeel ° Beoordelingsvrijheid van administratie ° Grenzen ° Dienstbelang ° Eerbiediging van gelijkwaardigheid van ambten

Kosten

42 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voor zover dat is gevorderd. Volgens artikel 88 van dat Reglement blijven echter in beroepen van personeelsleden van de Gemeenschappen de kosten door de instellingen gemaakt, te hunnen laste.

In zaak T-49/91,

M. Turner, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Vandersanden, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. Schmitt, advocaat aldaar, Avenue Guillaume 62,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Valsesia, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, bijgestaan door D. Waelbroeck, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 23 augustus 1990 tot reorganisatie van de sector "Raadgevend artsen" van de Commissie,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, H. Kirschner en D. Barrington, rechters,

griffier: P. van Ypersele de Strihou, referendaris

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 4 juni 1992,

het navolgende

Arrest