Home

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 februari 1993.

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 februari 1993.

1 Bij beschikking van 14 augustus 1991, ingekomen ten Hove op 7 november daaraanvolgend, heeft het Finanzgericht Hamburg krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 2, vierde alinea, en 3, leden 1, 2 en 3, juncto voetnoot 7 van bijlage C bij verordening (EEG) nr. 3035/80 van de Raad van 11 november 1980 tot vaststelling van de algemene regels aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwprodukten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage II van het Verdrag vallen, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2223/86 van de Raad van 14 juli 1986 (PB 1986, L 194, blz. 1; hierna: "verordening").

2 Die vraag is gerezen in een geding tussen de firma E. Merck (hierna: "Merck") en het Hauptzollamt Hamburg-Jonas (hierna: "Hauptzollamt").

3 Uit de stukken blijkt, dat Merck zich sinds 1984 bezighoudt met de uitvoer van vitamine C, vervaardigd uit glucose die gewonnen wordt uit geïnverteerde saccharose (witte suiker) uit suikerbieten. In het verdere produktieproces wordt de glucose verwerkt tot sorbitol, waaruit het voor uitvoer bestemde produkt wordt verkregen.

4 Het Hauptzollamt heeft in de periode van 12 augustus 1987 tot 24 januari 1989 106 aanvragen van Merck om toekenning van restitutie bij de uitvoer van vitamine C afgewezen. Het stelt zich op het standpunt, dat uit voetnoot 7 van bijlage C bij de verordening volgt, dat geen restitutie bij uitvoer wordt toegekend wanneer sorbitol ° zoals in casu ° niet rechtstreeks uit saccharose, doch uit glucose wordt verkregen. Glucose is een zetmeelprodukt, dat onder de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen valt en waarvoor geen restitutie wordt toegekend. Eerst bij verordening (EEG) nr. 166/89 van de Commissie van 24 januari 1989 houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 2727/75 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB 1989, L 20, blz. 16), zijn uitvoerrestituties voor glucose ingevoerd.

5 De zaak is voorgelegd aan het Finanzgericht Hamburg, dat de behandeling van de zaak heeft geschorst en het Hof heeft verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

"Moeten artikel 2, vierde alinea, en artikel 3, leden 1, 2 en 3, juncto voetnoot 7 van bijlage C bij verordening (EEG) nr. 3035/80 aldus worden uitgelegd, dat voor uit sorbitol vervaardigde vitamine C ook restituties bij uitvoer kunnen worden verleend volgens de voor suiker vastgestelde restitutievoet, wanneer de sorbitol is verkregen uit op basis van witte suiker vervaardigde glucose?"

6 De verwijzende rechter verkeert in twijfel over de vraag, welke bepalingen bij de berekening van de restitutie moeten worden toegepast. Hij vraagt zich af, of deze berekening volgens artikel 3, leden 1 en 2, van de verordening moet geschieden, nu het uitgevoerde goed, te weten vitamine C, onder bijlage B bij de verordening valt. Omdat echter sorbitol, dat voor de vervaardiging van vitamine C wordt gebruikt, eveneens een goed in de zin van de verordening is, doch onder bijlage C valt, acht de nationale rechter het niettemin niet uitgesloten, dat op grond van artikel 2, vierde alinea, de restitutie moet worden berekend volgens de modaliteiten van artikel 3, lid 3, van de verordening.

7 In dit laatste geval acht de verwijzende rechter uitlegging van voetnoot 7 van bijlage C bij de verordening noodzakelijk. Hij vraagt zich af, of saccharose in de zin van deze voetnoot bij de vervaardiging van sorbitol is "gebruikt", wanneer de sorbitol is gewonnen uit suikerglucose die zelf weer is verkregen door verwerking van saccharose. Een bevestigend antwoord op deze vraag zou weliswaar in overeenstemming kunnen zijn met de bedoeling van de gemeenschapswetgever, doch tegen deze uitlegging zou kunnen worden ingebracht, dat het begrip "gebruik" in artikel 3, lid 2, van de verordening niet ziet op het uitgangsprodukt, maar op het in een latere produktiefase verkregen en verder verwerkte basisprodukt, te weten glucose.

8 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, de toepasselijke bepalingen, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

9 Luidens haar artikel 1, lid 1, stelt de verordening de algemene regels vast aangaande de vaststelling en de toekenning van restituties bij uitvoer van de in bijlage A opgenomen "basisprodukten" (waaronder witte suiker), van de door verwerking daarvan verkregen produkten en van de produkten waarvan de gelijkstelling met een van deze twee categorieën voortvloeit uit het bepaalde in lid 2, wanneer deze worden uitgevoerd in de vorm van goederen welke niet onder bijlage II van het Verdrag vallen, opgesomd in bepaalde verordeningen en in de bijlagen B en C van de verordening.

10 In artikel 3 van de verordening wordt voor deze goederen de bij de berekening van het restitutiebedrag in aanmerking te nemen hoeveelheid basisprodukten bepaald. Bij de in bijlage B genoemde goederen wordt de hoogte van de restitutie volgens artikel 3, lid 1, van de verordening in beginsel bepaald aan de hand van de werkelijk gebruikte hoeveelheid basisprodukt. Voor de goederen van bijlage C bij de verordening bepaalt artikel 3, lid 3, dat de gebruikte hoeveelheid basisprodukt forfaitair wordt vastgesteld. Terwijl vitamine C in bijlage B bij de verordening wordt genoemd, behoort sorbitol tot de goederen van bijlage C. Over sorbitol gaat het ook in voetnoot 7, waarin de voorwaarden zijn neergelegd waaronder de restitutie wordt bepaald op basis van uit zetmeelprodukten en saccharose verkregen hoeveelheden sorbitol en wordt berekend op basis van vaste hoeveelheden maïs en witte suiker.

11 Artikel 2 van de verordening betreft de restitutievoet die moet worden toegepast op de volgens artikel 3 bepaalde hoeveelheden basisprodukten die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen zijn gebruikt. Volgens artikel 2, vierde alinea, is de resitutievoet, indien in uitgevoerde goederen andere goederen zijn verwerkt, dezelfde als in het geval van uitvoer "van deze goederen in onverwerkte staat".

12 De hoeveelheid basisprodukt die voor de berekening van het restitutiebedrag bij de uitvoer van vitamine C in aanmerking moet worden genomen, moet worden bepaald aan de hand van artikel 3, lid 1, sub c, van de verordening, luidende als volgt:

"Bij gebruikmaking:

° hetzij van een niet onder bijlage II van het Verdrag vallend produkt dat wordt verkregen door verwerking van een onder a) of b) bedoeld produkt,

° hetzij van een produkt, verkregen door menging of verwerking van verscheidene onder a) en/of b) bedoelde produkten, en/of produkten bedoeld onder het vorige streepje,

is deze hoeveelheid, te bepalen op grond van de voor de vervaardiging van het uitgevoerde goed werkelijk gebruikte hoeveelheid van het genoemde produkt, voor elk der betrokken basisprodukten, en behoudens het bepaalde in lid 3, gelijk aan de hoeveelheid die door de bevoegde instanties overeenkomstig artikel 8, lid 1, wordt erkend."

13 Artikel 3, lid 3, bepaalt:

"Voor de in bijlage C opgenomen goederen moet bij de berekening van het restitutiebedrag worden uitgegaan van de hoeveelheid basisprodukten die in genoemde bijlage voor elk van deze goederen is vastgesteld."

14 Deze bepalingen moeten aldus worden uitgelegd, dat wanneer een van de in bijlage C van de verordening genoemde goederen, waaronder sorbitol, is gebruikt bij de vervaardiging van een uitgevoerd goed dat valt onder bijlage B ° in casu vitamine C °, moet worden uitgegaan van de hoeveelheid basisprodukten die in bijlage C voor eerstgenoemd goed is vastgesteld.

15 De verwijzing in artikel 3, lid 1, van de verordening naar artikel 3, lid 3, valt immers enkel hieruit te verklaren, dat bij de vaststelling van de toepasselijke restitutievoet de regel van artikel 2, vierde alinea, van de verordening ° inhoudende, dat wanneer een goed ter vervaardiging van het uitgevoerde goed is gebruikt, van eerstbedoeld goed moet worden uitgegaan ° moet worden toegepast bij de bepaling van de in aanmerking te nemen hoeveelheid basisprodukten.

16 Voetnoot 7 van bijlage C bij de verordening luidt als volgt:

"De restitutie wordt bepaald op basis van de gebruikte hoeveelheid D-glucitol (sorbitol) verkregen uit zetmeelprodukten en de gebruikte hoeveelheid D-glucitol (sorbitol) verkregen uit saccharose en berekend op basis van de volgende hoeveelheden maïs en witte suiker:

° 1,52 kg maïs voor 1 kg D-glucitol (sorbitol) in waterige oplossing, verkregen uit zetmeelprodukten,

° 0,74 kg witte suiker voor 1 kg D-glucitol (sorbitol) in waterige oplossing, verkregen uit saccharose,

° 2,45 kg maïs voor 1 kg D-glucitol (sorbitol), andere dan in waterige oplossing, verkregen uit zetmeelprodukten,

° 1,06 kg witte suiker voor 1 kg D-glucitol (sorbitol), andere dan in waterige oplossing, verkregen uit saccharose."

17 In de voetnoot wordt geen onderscheid gemaakt naargelang de sorbitol direct of indirect uit saccharose wordt verkregen.

18 Deze uitlegging beantwoordt aan het doel van de verordening, namelijk het bevorderen van de uitvoer van bepaalde basisprodukten waarvan de prijs in de Gemeenschap hoger is dan op de wereldmarkt. In zoverre is het immers niet van belang, of de uitgevoerde goederen rechtstreeks uit deze basisprodukten zijn verkregen dan wel of bij de vervaardiging een tussenfase noodzakelijk was.

19 Aan deze uitlegging wordt ook door artikel 3, lid 2, van de verordening niet afgedaan.

20 Deze bepaling luidt als volgt:

"Voor de toepassing van het bepaalde in lid 1 wordt beschouwd als werkelijk gebruikt, de produkten die in onverwerkte toestand in het bereidingsproces van het uitgevoerde goed zijn gebruikt. Indien in een fase van het produktieproces van dit goed een basisprodukt zelf wordt verwerkt tot een ander basisprodukt dat in een volgende fase wordt gebruikt, wordt alleen dit laatste basisprodukt beschouwd als werkelijk te zijn gebruikt."

21 Het woord "gebruikt" in voetnoot 7 heeft, zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, betrekking op de sorbitol en niet op het basisprodukt, dat wil zeggen saccharose; voorts blijkt uit de bewoordingen van artikel 3, lid 2, van de verordening, dat deze bepaling ziet op het door de verwijzende rechter niet bedoelde geval van verwerking van een basisprodukt tot een ander basisprodukt en deel uitmaakt van een methode ter berekening van de werkelijk gebruikte basisprodukten, welke methode niet toepasselijk is op sorbitol, waarvoor de verordening in een forfaitaire methode voorziet.

22 Mitsdien moet de verwijzende rechter worden geantwoord, dat de artikelen 2, vierde alinea, en 3, leden 1, sub c, en 3, juncto voetnoot 7 van bijlage C, van verordening nr. 3035/80, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2223/86, aldus moeten worden uitgelegd, dat voor vitamine C vervaardigd uit sorbitol de uitvoerrestitutie wordt toegekend overeenkomstig de restitutievoeten vastgesteld voor suiker, ook wanneer de sorbitol is verkregen uit glucose van witte suiker.

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

uitspraak doende op de door het Finanzgericht Hamburg bij beschikking van 14 augustus 1991 gestelde vragen, verklaart voor recht:

De artikelen 2, vierde alinea, en 3, leden 1, sub c, en 3, juncto voetnoot 7 van bijlage C van verordening (EEG) nr. 3035/80 van de Raad van 11 november 1980 tot vaststelling van de algemene regels aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwprodukten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage II van het Verdrag vallen, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2223/86 van de Raad van 14 juli 1986, moeten aldus worden uitgelegd, dat voor vitamine C vervaardigd uit sorbitol de uitvoerrestitutie wordt toegekend overeenkomstig de restitutievoeten vastgesteld voor suiker, ook wanneer de sorbitol is verkregen uit glucose van witte suiker.

De artikelen 2, vierde alinea, en 3, leden 1, sub c, en 3, juncto bijlage C, voetnoot 7, van verordening nr. 3035/80 tot vaststelling van de algemene regels aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwprodukten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage II van het Verdrag vallen, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2223/86, moeten in hun onderlinge samenhang aldus worden uitgelegd, dat indien een goed van genoemde bijlage C is gebruikt bij de vervaardiging van een onder bijlage B bij verordening nr. 3035/80 vallend uitgevoerd goed, de voor de berekening van de restitutie in aanmerking te nemen hoeveelheid basisprodukten die is welke met betrekking tot het eerste goed in die bijlage C is bepaald. Daarbij doet het er niet toe, of de uitgevoerde goederen rechtstreeks zijn verkregen uit basisprodukten die voor uitvoerrestituties in aanmerking komen, dan wel met gebruikmaking van een procédé waarbij eerst een tussenprodukt is verkregen waarvoor geen restitutie kan worden toegekend. Voor de in bijlage B genoemde vitamine C, verkregen uit sorbitol van bijlage C, wordt de restitutie bij uitvoer derhalve toegekend overeenkomstig de restitutievoet voor suiker, ook wanneer de sorbitol verkregen is uit glucose van witte suiker.

++++

Landbouw ° Verwerkte produkten niet vallende onder bijlage II bij Verdrag ° Restituties bij uitvoer ° Goed van bijlage C bij verordening nr. 3035/80, gebruikt bij vervaardiging van uitgevoerd goed van bijlage B bij die verordening ° Voor berekening van restitutiebedrag in aanmerking te nemen hoeveelheid basisprodukten ° Hoeveelheid bepaald ten opzichte van eerste goed ° Vervaardiging van uitgevoerde goederen door middel van procédé waarin tussenprodukt wordt verkregen dat niet voor restitutie bij uitvoer in aanmerking komt ° Geen invloed

(Verordening nr. 3035/80 van de Raad, art. 2, vierde alinea, 3, leden 1, sub c, en 3, en bijlage C, voetnoot 7, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2223/86)

Kosten

23 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-285/91,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Finanzgericht Hamburg, in het aldaar aanhangig geding tussen

Firma E. Merck

en

Hauptzollamt Hamburg-Jonas,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van verordening (EEG) nr. 3035/80 van de Raad van 11 november 1980 tot vaststelling van de algemene regels aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwprodukten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage II van het Verdrag vallen (PB 1980, L 323, blz. 27), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2223/86 van de Raad van 14 juli 1986 (PB 1986, L 194, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Zuleeg, kamerpresident, J. C. Moitinho de Almeida en F. Grévisse, rechters,

advocaat-generaal: C. O. Lenz

griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° de firma E. Merck, verzoekster in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door R. Streckmann, belastingadviseur te Hamburg,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door U. Woelker, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 juli 1992,

het navolgende

Arrest