Home

Arrest van het Hof van 17 november 1992.

Arrest van het Hof van 17 november 1992.

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 2 april 1991, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EEG-Verdrag het Hof verzocht vast te stellen, dat de Helleense Republiek de krachtens artikel 95 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen door op uit andere Lid-Staten ingevoerde auto' s met conventionele technologie de bijzondere verbruiksbelasting volgens hogere tarieven te heffen dan op gelijksoortige auto' s die in Griekenland worden vervaardigd of geassembleerd.

2 Bij wet nr. 363 van 22 juni 1976, gewijzigd bij wet nr. 1676/1986, is een bijzondere verbruiksbelasting (hierna: "belasting") ingevoerd voor ingevoerde of in Griekenland geassembleerde personenauto' s, waarvan het tarief varieert naar gelang van de cilinderinhoud van de motor.

3 Bij artikel 1 van wet nr. 1858 van 31 mei 1989, met terugwerkende kracht in werking getreden op 1 maart 1989, werd het tarief van die belasting gereduceerd voor auto' s uitgerust met zogenoemde "nieuwe" of "schonere" technologie, welke beantwoorden aan de criteria van ministerieel besluit nr. 12141 van 22 mei 1989. Voor de toepassing van genoemd artikel 1 wordt geen onderscheid gemaakt tussen in het land zelf vervaardigde en ingevoerde auto' s. Daarnaast werd deze tariefverlaging bij artikel 2 van dezelfde wet uitgebreid tot vóór 31 augustus 1990 door de nationale industrie vervaardigde auto' s met conventionele technologie alsmede tot ingevoerde auto' s met conventionele technologie. Laatstbedoelde auto' s kwamen evenwel slechts voor het gereduceerde tarief in aanmerking indien zij vóór 30 juni 1989 waren ingeklaard en per 28 februari 1989 aan de volgende voorwaarden voldeden: zij moesten 1 voor de gehele of voor een gedeelte van de waarde zijn betaald middels een onherroepelijk documentair krediet, 2 over de grens van het land van oorsprong zijn vervoerd of gereden, 3 het land zijn binnengebracht, en 4 blijkens de bijbehorende documenten in het buitenland aan de importeur zijn geleverd, en zonder wisselformaliteiten zijn ingevoerd.

4 Bij schrijven van 14 december 1989 deed de Commissie de Griekse regering weten, dat zij deze regeling in strijd achtte met artikel 95 EEG-Verdrag. Zij stelde de Griekse regering een termijn van één maand om haar opmerkingen te maken.

5 Niet tevreden met het antwoord daarop van de Griekse regering, bracht de Commissie op 16 maart 1990 een met redenen omkleed advies uit, waarin zij haar reeds in de aanmaningsbrief geformuleerde bezwaar herhaalde en de Griekse regering een termijn stelde van één maand om aan haar gemeenschapsrechtelijke verplichtingen te voldoen.

6 Op 10 mei 1990 deelde de Griekse regering de Commissie mede, dat een aantal bepalingen van wet nr. 1858/1989 waren gewijzigd of afgeschaft bij wet nr. 1882 van 21 maart 1990.

7 Bij deze laatste wet werd het tarief voor auto' s met schonere technologie nogmaals verlaagd. Ingevolge artikel 42, leden 4 en 5, werden die nieuwe tarieven, op dezelfde wijze als bij wet nr. 1858/1989 was geschied, uitgebreid tot auto' s met conventionele technologie, die vóór 31 augustus 1990 door de nationale industrie waren vervaardigd. Die termijn werd voor dezelfde auto' s vervolgens verlengd tot 30 juni 1991, mits die auto' s een kleinere cilinderinhoud hadden dan 1400 cc en op het punt van uitlaatgassen voldeden aan de minder strenge vereisten voor auto' s met een cilinderinhoud van 1400 tot 2000 cc.

8 Ingevoerde auto' s met conventionele technologie werden ingevolge artikel 47, lid 6, van de nieuwe wet onderworpen aan de hoe dan ook minder voordelige tarieven die voorheen ingevolge artikel 1 van wet nr. 1858/1989 hadden gegolden, en dan nog uitsluitend wanneer zij vóór 27 februari 1990 het land waren binnengebracht en vóór 30 april 1990 waren ingeklaard. In zoverre is wet nr. 1858/1989 dus van kracht gebleven.

9 Bij verzoekschrift van 28 januari 1991 heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld. In het feitelijke en het rechtsgedeelte van het verzoekschrift wordt zowel naar wet nr. 1882/1990 als naar wet nr. 1858/1989 verwezen. Het petitum daarentegen bevat geen enkele verwijzing naar wetgeving.

10 Voor een nadere uiteenzetting van de nationale wettelijke bepalingen, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

De ontvankelijkheid

11 De Griekse regering wijst erop, dat de Commissie de bepalingen van wet nr. 1882/1990, die zij in haar verzoekschrift in het geding brengt, in de administratieve procedure niet aan de orde had gesteld. Zij meent daarom, dat artikel 169 EEG-Verdrag is geschonden en het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

12 Inderdaad wordt volgens vaste rechtspraak van het Hof het voorwerp van een krachtens artikel 169 EEG-Verdrag ingesteld beroep afgebakend door de precontentieuze procedure waarin die bepaling voorziet, en moeten bijgevolg het met redenen omkleed advies van de Commissie en het beroep op dezelfde gronden en middelen berusten (arrest van 14 juli 1988, zaak 298/86, Commissie/België, Jurispr. 1988, blz. 4343).

13 Dit vereiste kan evenwel niet zover gaan, dat er in alle gevallen een volmaakte overeenstemming zou moeten bestaan tussen de nationale bepalingen die in het met redenen omkleed advies worden genoemd, en die welke in het verzoekschrift worden genoemd. Wanneer tussen deze twee fasen van de procedure een wetswijziging heeft plaatsgevonden, is het immers voldoende dat het stelsel dat met de in de administratieve procedure gewraakte wetgeving was ingevoerd, in zijn geheel bezien in stand is gelaten door de nieuwe wettelijke maatregelen die de betrokken Lid-Staat na het uitbrengen van het met redenen omkleed advies heeft ingevoerd en die in het kader van het beroep in geding worden gebracht (zie arresten van 1 december 1965, zaak 45/64, Commissie/Italië, Jurispr. 1965, blz. 1078, en 5 juli 1990, zaak C-42/89, Commissie/België, Jurispr. 1990, blz. I-2821).

14 In casu blijkt uit het met redenen omkleed advies, dat de bezwaren die de Commissie gedurende de administratieve procedure naar voren heeft gebracht, betrekking hadden op het feit, dat er tijdelijk verschillende tarieven golden voor auto' s met conventionele technologie, al naar gelang deze auto' s in Griekenland waren geassembleerd of waren ingevoerd. Dit verschil in tarief is blijven bestaan of zelfs versterkt door het bepaalde in wet nr. 1882/1990. Zoals blijkt uit het petitum van het verzoekschrift, waarin de bewoordingen van het met redenen omkleed advies strikt zijn gevolgd, is het ook dat stelsel dat door de Commissie in het kader van dit beroep in geding is gebracht.

15 Derhalve moet worden geoordeeld, dat de Commissie, door in haar verzoekschrift haar bezwaren te richten tegen wet nr. 1882/1990, het voorwerp van het beroep niet heeft verruimd en artikel 169 EEG-Verdrag niet heeft geschonden. Het beroep moet dus ontvankelijk worden verklaard.

Ten gronde

16 De door de Commissie gesignaleerde verschillen tussen de tarieven voor ingevoerde auto' s met conventionele technologie enerzijds en binnenslands geproduceerde auto' s met conventionele technologie anderzijds zijn evident, zowel onder de werking van wet nr. 1858/1989 als onder die van wet nr. 1882/1990.

17 Blijkens artikel 2 van wet nr. 1858/1989 vielen vóór 31 augustus 1990 in Griekenland vervaardigde auto' s met conventionele technologie onder de gereduceerde tarieven van artikel 1 van die wet, terwijl ingevoerde auto' s met dezelfde technologie slechts voor die tarieven in aanmerking kwamen wanneer zij vóór 30 juni 1989 waren ingeklaard en per 28 februari 1989 voldeden aan de verschillende bijkomende, zeer strenge voorwaarden van artikel 2, lid 1, sub b.

18 Zoals reeds gezegd, is dit tariefverschil blijven bestaan of zelfs versterkt door het bepaalde in wet nr. 1882/1990. De toepassing van artikel 42 van deze wet heeft immers geleid tot vier categorieën auto' s met conventionele technologie: vóór 31 augustus 1990 in Griekenland vervaardigde auto' s, nà 31 augustus 1990 in Griekenland vervaardigde auto' s voor zover de cilinderinhoud kleiner is dan 1400 cc en zij op het punt van uitlaatgassen voldoen aan de minder strenge vereisten voor auto' s met een cilinderinhoud tot 2000 cc, ingevoerde auto' s die vóór 27 februari 1990 het land zijn binnengebracht en vóór 30 april 1990 zijn ingeklaard, en ten slotte ingevoerde auto' s die na 27 februari 1990 het land zijn binnengebracht of althans na 30 april 1990 zijn ingeklaard. Terwijl voor de twee eerste categorieën, beide bestaande uit auto' s van de nationale produktie, de nieuwe, in artikel 37, lid 2, van wet nr. 1882/1990 genoemde gereduceerde tarieven gelden, zijn op de twee andere categorieën, bestaande uit ingevoerde auto' s, minder voordelige tarieven van toepassing, namelijk die van artikel 1 van wet nr. 1858/1989 voor de derde categorie en de normale, hoge tarieven van wet nr. 363/1976, zoals gewijzigd bij wet nr. 1676/1986, voor de vierde categorie.

19 Ter verweer voert de Griekse regering drie argumenten aan. In de eerste plaats zou, nu de nationale produktie niet meer dan 10 % van de totale binnenlandse vraag dekt, niet van een evidente discriminatie kunnen worden gesproken. In de tweede plaats zou aan artikel 42 van wet nr. 1882/1990 na 30 april 1991 in feite geen toepassing meer zijn gegeven. Ten slotte zouden de litigieuze bepalingen hun rechtvaardiging vinden in het streven de ongunstige concurrentiepositie van de Griekse automobielindustrie ten opzichte van de constructeurs in andere Lid-Staten te compenseren en de nationale industrie de gelegenheid te geven zich aan te passen aan de nieuwe communautaire regelingen ter bescherming van het milieu.

20 Dit betoog kan niet worden aanvaard. Op het eerste argument volstaat het antwoord, dat volgens vaste rechtspraak van het Hof de inbreuk op de verdragsverplichtingen van de Lid-Staten bestaat, ongeacht hoe vaak en in welke omvang de gewraakte situatie zich voordoet (arrest van 21 maart 1991, zaak C-209/89, Commissie/Italië, Jurispr. 1991, blz. I-1575, r.o. 19).

21 Tegen het tweede argument ° de litigieuze wetgeving zou na 30 april 1991 in feite hebben opgehouden te gelden ° moet worden ingebracht, dat de vraag of verplichtingen niet zijn nagekomen, moet worden beoordeeld aan de hand van de situatie waarin de Lid-Staat zich bevond aan het eind van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en dat het Hof met sedertdien opgetreden wijzigingen derhalve geen rekening kan houden (arrest van 27 november 1990, zaak C-200/88, Commissie/Griekenland, Jurispr. 1990, blz. I-4299). In casu is aan de bestreden praktijk pas een einde gekomen geruime tijd na het verstrijken van de termijn die was gesteld in het met redenen omkleed advies, dat, het zij herhaald, op 16 maart 1990 is uitgebracht.

22 Met betrekking tot het derde argument moet worden opgemerkt, dat dit het protectionistisch oogmerk van de gewraakte wetgeving in het licht stelt en bijgevolg de inbreuk bevestigt.

23 Uit het voorgaande volgt, dat de Helleense Republiek, door op uit andere Lid-Staten ingevoerde auto' s met conventionele technologie de bijzondere verbruiksbelasting volgens hogere tarieven te heffen dan op gelijksoortige auto' s die in Griekenland worden vervaardigd of geassembleerd, de krachtens artikel 95 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende, verstaat:

1) Door op uit andere Lid-Staten ingevoerde auto' s met conventionele technologie de bijzondere verbruiksbelasting volgens hogere tarieven te heffen dan op gelijksoortige auto' s die in Griekenland worden vervaardigd of geassembleerd, is de Helleense Republiek de krachtens artikel 95 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.

1. Weliswaar wordt volgens vaste rechtspraak van het Hof het voorwerp van een krachtens artikel 169 EEG-Verdrag ingesteld beroep afgebakend door de precontentieuze procedure waarin die bepaling voorziet, en moeten bijgevolg het met redenen omkleed advies van de Commissie en het beroep op dezelfde gronden en middelen berusten, maar dit vereiste kan niet zover gaan, dat er in alle gevallen een volmaakte overeenstemming zou moeten bestaan tussen de nationale bepalingen die in het met redenen omkleed advies worden genoemd, en die welke in het verzoekschrift worden genoemd. Wanneer tussen deze twee fasen van de procedure een wetswijziging heeft plaatsgevonden, is het immers voldoende dat het stelsel dat met de in de administratieve procedure gewraakte wetgeving was ingevoerd, in zijn geheel bezien in stand is gelaten door de nieuwe wettelijke maatregelen die de betrokken Lid-Staat na het uitbrengen van het met redenen omkleed advies heeft ingevoerd en die in het kader van het beroep in geding worden gebracht.

2. Zodra in het kader van een beroep op grond van artikel 169 EEG-Verdrag de aanwezigheid van een inbreuk op de verdragsverplichtingen van de Lid-Staten wordt aangenomen, bestaat die inbreuk, ongeacht hoe vaak en in welke omvang de gewraakte situatie zich voordoet.

3. In het kader van een beroep op grond van artikel 169 EEG-Verdrag moet de vraag of verplichtingen niet zijn nagekomen, worden beoordeeld aan de hand van de situatie waarin de Lid-Staat zich bevond aan het eind van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en kan het Hof met sedertdien opgetreden wijzigingen derhalve geen rekening houden.

4. Een Lid-Staat die in een streven de nationale produktie te beschermen, op uit andere Lid-Staten ingevoerde auto' s met conventionele technologie de voor auto' s geldende bijzondere verbruiksbelasting volgens hogere tarieven heft dan op gelijksoortige auto' s die binnen het nationale grondgebied worden vervaardigd of geassembleerd, komt de krachtens artikel 95 EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet na.

++++

1. Beroep wegens niet-nakoming ° Voorwerp van geding ° Vaststelling tijdens precontentieuze procedure ° Zuiver formele aanpassing van grieven na met redenen omkleed advies wegens wijziging van nationale wetgeving ° Toelaatbaarheid

(EEG-Verdrag, art. 169)

2. Beroep wegens niet-nakoming ° Onderzoek van gegrondheid door Hof ° Niet-toepasselijkheid van "de minimis"-regel

(EEG-Verdrag, art. 169)

3. Beroep wegens niet-nakoming ° Onderzoek van gegrondheid door Hof ° In aanmerking te nemen situatie ° Situatie bij verstrijken van in met redenen omkleed advies gestelde termijn

(EEG-Verdrag, art. 169)

4. Fiscale bepalingen ° Binnenlandse belastingen ° Stelsel van gedifferentieerde belastingen op auto' s ° Toepassing van hoger belastingtarief op ingevoerde auto' s dan op auto' s van nationale produktie ° Ontoelaatbaarheid

(EEG-Verdrag, art. 95)

Kosten

24 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien de Helleense Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.

In zaak C-105/91,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door D. Calleja en M. Pattakia, leden van haar juridische dienst, vervolgens door D. Calleja en Th. Margellos, nationaal deskundige, gedetacheerd bij de juridische dienst van de Commissie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door P. Mylonopoulos, advocaat, lid van de bijzondere juridische dienst voor de Europese Gemeenschappen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Griekse ambassade, Val Sainte-Croix 117,

verweerster,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen, dat de Helleense Republiek de krachtens artikel 95 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen door op uit andere Lid-Staten ingevoerde auto' s met conventionele technologie de bijzondere verbruiksbelasting volgens hogere tarieven te heffen dan op gelijksoortige auto' s die in Griekenland worden vervaardigd of geassembleerd,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, C. N. Kakouris, G. C. Rodríguez Iglesias en M. Zuleeg, kamerpresidenten, R. Joliet, J. C. Moitinho de Almeida, F. Grévisse, P. J. G. Kapteyn en D. A. O. Edward, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 19 juni 1992, waar de Helleense Republiek was vertegenwoordigd door N. Mavrikas, lid van de juridische dienst van de staat, als gemachtigde,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 juli 1992,

het navolgende

Arrest