Home

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juni 1992.

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juni 1992.

1 Bij beschikking van 10 januari 1991, ingekomen ten Hove op 23 april daaraanvolgend, heeft de Petersfield Magistrates' Court krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 4, sub 6, van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB 1985, L 370, blz. 1) en van artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PB 1985, L 370, blz. 8).

2 Deze vragen zijn gesteld in het kader van een strafprocedure tegen British Gas plc (hierna: "British Gas"), die wordt vervolgd ter zake van het vervoer van goederen over de weg met een voertuig dat niet met een tachograaf was uitgerust, zulks in strijd met Section 97, lid 1, sub a, van de Transport Act 1968, zoals gewijzigd. Krachtens die bepaling is het strafbaar een voertuig te gebruiken zonder te voldoen aan de voorwaarden van de communautaire regeling betreffende het controleapparaat (tachograaf).

3 De tachograaf is een apparaat dat verschillende gegevens betreffende de rit van een voertuig registreert en het mogelijk maakt, toezicht te houden op de inachtneming van een aantal bepalingen van verordening nr. 3820/85 (reeds aangehaald) tot vaststelling van de rijtijden, de rijtijdonderbrekingen en de rusttijden van bestuurders van voertuigen, bestemd voor het vervoer van personen of goederen.

4 Krachtens artikel 2, lid 1, juncto artikel 1, sub 1, van verordening nr. 3820/85 is deze verordening in beginsel van toepassing op iedere verplaatsing binnen de Gemeenschap over voor openbaar gebruik toegankelijke wegen in lege of beladen toestand, van een voertuig, bestemd voor het vervoer van personen of goederen. Verordening nr. 3820/85 is echter niet van toepassing op vervoer met de in artikel 4 bedoelde voertuigen. Zo is zij luidens artikel 4, sub 6, niet toepasselijk op vervoer met "voertuigen van de rioleringsdiensten, de diensten ter bescherming tegen overstromingen, of van de diensten van de water-, gas- en elektriciteitsvoorziening, de gemeentereiniging, de vuilnisophaling, de telegraaf en telefoon, de postzendingen, de radio-omroep, de televisie en de opsporing van radio- en televisiezend- en ontvangtoestellen".

5 Ingevolge artikel 3, lid 1, van verordening nr. 3821/85 moet een tachograaf "zijn geïnstalleerd en worden gebruikt in voertuigen die bestemd zijn voor het vervoer over de weg van personen of van goederen, en die in een Lid-Staat zijn ingeschreven, met uitzondering van de in artikel 4 (...) van verordening (EEG) nr. 3820/85 bedoelde voertuigen."

6 Op 8 juni 1990 werd een aan British Gas toebehorend voertuig in het Verenigd Koninkrijk aangehouden toen het gaskooktoestellen, boilers, gasmeters, gasflessen en dozen afval vervoerde. Het voertuig was niet met een tachograaf uitgerust.

7 British Gas oefent hoofdzakelijk twee soorten activiteiten uit. Enerzijds houdt zij zich bezig met de aanleg, het onderhoud en de exploitatie van een vast net voor de toevoer en de levering van gas aan het publiek. Daartoe heeft zij het exclusieve recht om via leidingen gas te leveren aan bepaalde gebouwen. Daarnaast verkoopt British Gas gastoestellen (kooktoestellen, boilers, enz.). Zij doet dit in concurrentie met andere ondernemingen.

8 De meeste voertuigen van British Gas worden uitsluitend in het kader van één van deze activiteiten van de onderneming gebruikt, teneinde de daartoe noodzakelijke produkten, apparaten en materialen (hierna: "technische produkten" respectievelijk "commerciële produkten") te vervoeren. Een aanzienlijk aantal voertuigen wordt echter gebruikt voor het vervoer van technische én commerciële produkten. Het op 8 juni 1990 aangehouden voertuig behoorde tot deze laatste categorie.

9 Voor de nationale rechter stelde British Gas, dat het betrokken voertuig een voertuig van de diensten van de gasvoorziening was in de zin van artikel 4, sub 6, van verordening nr. 3820/85. Het zou dus krachtens artikel 4, sub 6, van verordening nr. 3820/85 juncto artikel 3, lid 1 van verordening nr. 3821/85 zijn vrijgesteld van de verplichting met een tachograaf te zijn uitgerust.

10 Van oordeel dat het voor hem aanhangig geding vragen van uitlegging van het gemeenschapsrecht deed rijzen, heeft de nationale rechter de behandeling van de zaak geschorst tot het Hof zich bij wege van prejudiciële beslissing zal hebben uitgesproken over de navolgende vragen:

"1) Gelden de vrijstellingsbepalingen van artikel 3 van verordening (EEG) nr. 3821/85 en artikel 4, sub 6, van verordening nr. 3820/85, voor zover zij van toepassing zijn op voertuigen van de diensten van de gasvoorziening, voor alle voertuigen voor goederenvervoer die het vastgestelde gewicht overschrijden, ongeacht de aard van de lading die zij op het betrokken tijdstip vervoeren, mits zij worden gebruikt door een onderneming waarvan een van de activiteiten bestaat in de aanleg of de exploitatie van een vast net, bestemd voor het verstrekken van een dienst aan het publiek op het gebied van de produktie, het vervoer en de distributie van gas, en mits zij worden gebruikt in verband met deze dienst, die het vervoer van middelen voor de aanleg, het herstel, het onderhoud, de installatie of het verbruik van de aldus verstrekte dienst omvat, met inbegrip van de levering en de installatie van gastoestellen?

2) Is de toepasselijkheid van die vrijstellingsbepalingen afhankelijk van de aard van de lading die het voertuig als bedoeld in vraag 1 op het betrokken tijdstip vervoert, en zo ja, strekt de vrijstelling zich uit tot:

a) voertuigen die uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van commerciële produkten;

b) voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van commerciële én technische produkten, en maakt het daarbij verschil of die produkten gelijktijdig dan wel gescheiden worden vervoerd;

c) voertuigen die uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van technische produkten?"

11 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, de relevante bepalingen, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

De eerste vraag

12 Artikel 4 van verordening nr. 3820/85 voorziet in afwijkingen van de in deze verordening neergelegde algemene regeling. Bijgevolg kan die bepaling niet aldus worden uitgelegd, dat haar gevolgen verder gaan dan noodzakelijk is ter vrijwaring van de belangen die zij wil beschermen. Bovendien moet de draagwijdte van de toegestane afwijkingen worden bepaald in het licht van de doelstellingen van verordening nr. 3820/85. Uit de eerste overweging van de considerans blijkt immers, dat de mogelijkheid om van de communautaire regeling af te wijken, niet ten koste van de beoogde doelstellingen mag gaan.

13 Aangaande de belangen die artikel 4, sub 6, van verordening nr. 3820/85 beoogt te beschermen, dient te worden opgemerkt dat de in die bepaling voorziene afwijkingen zijn gebaseerd op de aard van de diensten waarvoor de voertuigen worden gebruikt. Dienaangaande blijkt uit de opsomming in artikel 4, sub 6, van verordening nr. 3820/85, dat de in die bepaling bedoelde diensten alle algemene diensten van openbaar belang zijn.

14 Het in artikel 4, sub 6, van verordening nr. 3820/85 gebruikte begrip "diensten van de gasvoorziening" doelt op een algemene dienst van openbaar belang en kan derhalve niet aldus worden uitgelegd, dat het doelt op andere activiteiten dan die welke verband houden met de produktie, de toevoer of de distributie van gas of het onderhoud van de daartoe benodigde installaties. Met name kan de levering van gastoestellen voor huishoudelijk gebruik niet worden geacht te behoren tot de "diensten van de gasvoorziening", als algemene dienst van openbaar belang.

15 Bovendien zou elke andere uitlegging van het begrip "diensten van de gasvoorziening", bedoeld in artikel 4, sub 6, van verordening nr. 3820/85, de doelstellingen van deze verordening in gevaar brengen.

16 Blijkens de eerste overweging van de considerans van verordening nr. 3820/85 beoogt deze verordening, door harmonisatie van de nationale voorschriften op sociaal gebied in de sector wegvervoer, de dispariteiten die de mededingingsvoorwaarden in deze sector kunnen vervalsen, op te heffen, en de arbeidsvoorwaarden en de verkeersveiligheid te verbeteren.

17 Indien een onderneming als British Gas, die belast is met de produktie, het vervoer en de distributie van gas, gastoestellen voor huishoudelijk gebruik zou mogen vervoeren met voertuigen die niet met een tachograaf zijn uitgerust, zou die onderneming een concurrentievoordeel genieten ten opzichte van alle andere ondernemingen die ook dergelijke toestellen leveren.

18 In dit verband heeft British Gas betoogd, dat de toepasselijke nationale regeling op het gebied van de rijtijden, de rijtijdonderbrekingen en de rusttijden van de bestuurders van haar voertuigen bepalingen bevat die vergelijkbaar zijn met die van verordening nr. 3820/85.

19 Dit argument kan niet worden aanvaard. De werkingssfeer van verordening nr. 3820/85 kan niet afhangen van het bestaan en de inhoud van de nationale wettelijke regelingen. Bovendien zou, ook al zijn de bestuurders van voertuigen van een onderneming als British Gas onderworpen aan nationale regels die identiek zijn aan die van verordening nr. 3820/85, die onderneming een concurrentievoordeel genieten ten opzichte van andere ondernemingen die gastoestellen voor huishoudelijk gebruik leveren, indien zij zou zijn vrijgesteld van de verplichting om in de voertuigen waarmee dergelijke toestellen worden vervoerd, een tachograaf te installeren en te gebruiken. Zij zou immers de kosten van installatie en onderhoud van tachografen in die voertuigen besparen, die de andere leveranciers van gastoestellen voor huishoudelijk gebruik wel hebben te dragen.

20 Bovendien zou, indien alle ondernemingen die gastoestellen voor huishoudelijk gebruik leveren, waren vrijgesteld van de verplichting een tachograaf te installeren en te gebruiken in voertuigen waarmee die toestellen worden vervoerd, de verwezenlijking van de twee andere door verordening nr. 3820/85 nagestreefde doelstellingen, namelijk de verbetering van de arbeidsvoorwaarden en de verkeersveiligheid, worden bedreigd.

21 Mitsdien moet op de eerste vraag van de nationale rechter worden geantwoord, dat de uitzondering op de verplichting om een tachograaf te installeren en te gebruiken in voertuigen die bestemd zijn voor het vervoer over de weg van personen of goederen en in een Lid-Staat zijn ingeschreven, zoals die ten behoeve van voertuigen van de diensten van de gasvoorziening is voorzien in artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer, juncto artikel 4, sub 6, van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, alleen geldt voor voertuigen die op het betrokken tijdstip worden gebruikt voor vervoer dat volledig en uitsluitend verband houdt met de produktie, de toevoer of de distributie van gas of met het onderhoud van de daartoe benodigde installaties. Daarentegen geldt deze uitzondering niet voor voertuigen die op het betrokken tijdstip volledig of gedeeltelijk worden gebruikt voor het vervoer van gastoestellen voor huishoudelijk gebruik.

De tweede vraag

22 Gezien het antwoord op de eerste vraag, behoeft de tweede vraag niet te worden onderzocht.

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

uitspraak doende op de door de Petersfield Magistrates' Court bij beschikking van 10 januari 1991 gestelde vraag, verklaart voor recht:

De uitzondering op de verplichting om een tachograaf te installeren en te gebruiken in voertuigen die bestemd zijn voor het vervoer over de weg van personen of goederen en in een Lid-Staat zijn ingeschreven, zoals die ten behoeve van voertuigen van de diensten van de gasvoorziening is voorzien in artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer, juncto artikel 4, sub 6, van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, geldt alleen voor voertuigen die op het betrokken tijdstip worden gebruikt voor vervoer dat volledig en uitsluitend verband houdt met de produktie, de toevoer of de distributie van gas of met het onderhoud van de daartoe benodigde installaties. Daarentegen geldt deze uitzondering niet voor voertuigen die op het betrokken tijdstip volledig of gedeeltelijk worden gebruikt voor het vervoer van gastoestellen voor huishoudelijk gebruik.

De uitzondering op de verplichting om een tachograaf te installeren en te gebruiken in voertuigen die bestemd zijn voor het vervoer over de weg van personen of goederen en in een Lid-Staat zijn ingeschreven, zoals die ten behoeve van voertuigen van de diensten van de gasvoorziening is voorzien in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 3821/85 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer, juncto artikel 4, sub 6, van verordening nr. 3820/85 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, geldt alleen voor voertuigen die op het betrokken tijdstip worden gebruikt voor vervoer dat volledig en uitsluitend verband houdt met de produktie, de toevoer of de distributie van gas of met het onderhoud van de daartoe benodigde installaties. Daarentegen geldt deze uitzondering niet voor voertuigen die op het betrokken tijdstip volledig of gedeeltelijk worden gebruikt voor het vervoer van gastoestellen voor huishoudelijk gebruik.

++++

Vervoer ° Wegvervoer ° Sociale bepalingen ° Uitzonderingen ° Voertuigen van diensten van gasvoorziening

(Verordeningen van de Raad nr. 3820/85, art. 4, sub 6, en nr. 3821/85, art. 3, lid 1)

Kosten

23 De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-116/91,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Petersfield Magistrates' Court, in het aldaar aanhangig geding tussen

Licensing Authority South Eastern Traffic Area

en

British Gas plc,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 4, sub 6, van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB 1985, L 370, blz. 1) en van artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PB 1985, L 370, blz. 8),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: F. A. Schockweiler, kamerpresident, G. F. Mancini en J. L. Murray, rechters,

advocaat-generaal: M. Darmon

griffier: J. A. Pompe, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° British Gas plc, vertegenwoordigd door D. Vaughan, QC, A. Geddes, Barrister, en C. E. H. Twiss, Solicitor,

° de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins, Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door X. Lewis en L. Gussetti, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van British Gas plc, de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door D. Wyatt, Barrister, en de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter terechtzitting van 12 maart 1992,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 april 1992,

het navolgende

Arrest