Home

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 9 oktober 1992.

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 9 oktober 1992.

De feiten

1 E. De Persio is ambtenaar in de groep voor de talendienst (LA 5) bij de vertaaldienst (DG IX/I/3) van de Commissie van de Europese Gemeenschappen te Brussel. Zij heeft een universitaire en postuniversitaire opleiding in de rechtsgeleerdheid en verscheidene jaren ervaring als nationaal ambtenaar met werkzaamheden van andere dan taalkundige aard.

2 Op 31 juli 1990 publiceerde de Commissie in nr. 54 van "Vacatures" de kennisgevingen van vacature COM/1786/90 en COM/1890/90, beide voor een post van administrateur van het niveau A 7/A 4. Een van de minimumvereisten om voor overplaatsing in aanmerking te komen, was dat de sollicitant moest "behoren tot dezelfde categorie/groep/loopbaan" als waarin de vacature viel. Verzoekster solliciteerde binnen de gestelde termijn naar de beide vacatures.

3 Op 17 augustus 1990 werd aan verzoekster een brief gezonden, namens M. Mateo, hoofd van de sector Algemene cooerdinatie, ondertekend door een ambtenaar van het directoraat-generaal Personeelszaken en algemeen beheer, directoraat Loopbaanontwikkeling, waarin haar het resultaat van haar sollicitatie naar de vacatures COM/1786/90 en COM/1890/90 werd medegedeeld in de volgende bewoordingen:

"Tot mijn spijt moet ik u mededelen, dat in dit stadium van de procedure tot voorziening in bovengenoemde vacature (artikel 29, lid 1, sub a, van het Statuut, bevordering/overplaatsing) uw sollicitatie niet in aanmerking kan worden genomen om de volgende reden:

(...)

U behoort niet tot de categorie van de in de kennisgeving bedoelde vacature."

Verzoekster nam eerst op 17 september 1990 kennis van deze afwijzing.

4 Bij nota van 16 november 1990, ingeschreven bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 20 november 1990 (303/90), diende verzoekster binnen de in artikel 90, lid 2, eerste alinea, tweede streepje, Ambtenarenstatuut (hierna: "het Statuut") bepaalde termijn een klacht in tegen dat besluit. In haar klacht voerde zij twee middelen aan, waarvan het eerste luidde, dat de ambtenaar die haar sollicitatie had afgewezen, daartoe niet bevoegd was, en het tweede, dat het Statuut uitdrukkelijk noch stilzwijgend de mogelijkheid uitsluit dat ambtenaren van de groep voor de talendienst zonder vergelijkend onderzoek overgaan naar ambten van de categorie A, waarvoor zij de vereiste kwalificaties meende te bezitten.

5 Op 21 maart 1991, toen de in artikel 90, lid 2, tweede alinea, van het Statuut bepaalde termijn van vier maanden verstreek, had verzoekster nog geen beslissing op haar klacht ontvangen.

Het procesverloop

6 Onder deze omstandigheden heeft verzoekster bij op 22 juni 1991 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift het onderhavige beroep ingesteld, strekkende tot nietigverklaring van het besluit van 17 augustus 1990 en het stilzwijgend genomen besluit tot afwijzing van haar klacht. De schriftelijke procedure heeft een normaal verloop gehad.

7 Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten, zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan en verweerster uit te nodigen de twee voornoemde kennisgevingen van vacature over te leggen, hetgeen verweerster op 15 mei 1992 heeft gedaan.

8 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 1992. De vertegenwoordigers van partijen zijn in hun pleidooien gehoord en hebben vragen van het Gerecht beantwoord.

Conclusies van partijen

9 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

° het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

° vast te stellen, dat het namens het hoofd van de sector Algemene cooerdinatie ondertekende besluit van 17 augustus 1990 en het stilzwijgend genomen besluit tot afwijzing van de op 20 november 1990 onder nr. 303/90 ingeschreven klacht onwettig zijn;

° bijgevolg genoemde besluiten nietig te verklaren;

° verweerster in de kosten te verwijzen.

Verweerster concludeert dat het het Gerecht behage:

° het beroep te verwerpen;

° te beslissen over de kosten naar recht.

Ten gronde

10 Tot staving van haar beroep voert verzoekster de twee middelen aan die zij reeds in haar klacht had vermeld, te weten onbevoegdheid van de ambtenaar die haar sollicitatie had afgewezen, en verkeerde uitlegging van artikel 45, lid 2, van het Statuut en discriminatie van ambtenaren van de groep voor de talendienst. Gelet op de rechtspraak van het Hof, volgens welke een verzoeker geen enkel rechtmatig belang heeft bij de nietigverklaring van een besluit wegens vormgebreken, indien de administratie geen enkele beoordelingsvrijheid heeft en gehouden is te handelen zoals zij heeft gedaan (arrest van 6 juli 1983, zaak 117/81, Geist, Jurispr. 1983, blz. 2191, r.o. 7; zie ook arrest van 29 september 1976, zaak 9/76, Morello, Jurispr. 1976, blz. 1415, r.o. 11), en op het feit dat de Commissie betoogt dat juist dit hier het geval is, acht het Gerecht het gewenst eerst in te gaan op het tweede middel, dat de grond van de zaak betreft.

Het middel ontleend aan verkeerde uitlegging van artikel 45, lid 2, van het Statuut en discriminatie van de ambtenaren van de groep voor de talendienst

11 Om te beginnen zij herinnerd aan het bepaalde in artikel 5 van het Statuut:

"1. De posten die onder dit statuut vallen, zijn, naar aard en niveau van de werkzaamheden waarmee zij overeenkomen, ingedeeld in vier categorieën, die in afdalende hiërarchische volgorde worden aangeduid met de letters A, B, C en D.

Voorts bepaalt artikel 45, lid 2:

"De overgang van een ambtenaar naar een andere groep of een hogere categorie kan alleen plaatsvinden na een vergelijkend onderzoek."

12 Volgens vaste rechtspraak van het Hof kan overgang van de groep voor de talendienst naar een administratieve functie van categorie A slechts plaatsvinden op grond van een vergelijkend onderzoek, vooral gelet op artikel 45, lid 2, van het Statuut (zie laatstelijk de arresten van 21 oktober 1986, gevoegde zaken 269/84 en 292/84, Fabbro, Jurispr. 1986, blz. 2983, r.o. 23, en 9 juli 1987, zaak 279/85, Misset, Jurispr. 1987, blz. 3187, r.o. 13).

° Argumenten van partijen

13 Verzoekster stelt in wezen, dat het Statuut, inzonderheid artikel 45, lid 2, bij een juiste uitlegging de overgang van een ambtenaar van de groep voor de talendienst naar een administratieve functie van categorie A niet uitsluit. Noch in haar schriftelijke memories noch ter terechtzitting heeft zij betwist, dat haar betoog ingaat tegen bovengenoemde rechtspraak van het Hof, doch zij betoogt dat deze rechtspraak moet worden verlaten. Haars inziens is de groep voor de talendienst slechts een onderdeel van categorie A en gaan de beslissingen van het Hof in genoemde arresten in tegen de letter van artikel 5, lid 1, van het Statuut, waarbij slechts vier categorieën ambtenaren ° A, B, C en D ° zijn ingesteld. Alle ambtenaren, dus ook de ambtenaren van de talendienst, behoren noodzakelijkerwijs tot een van deze categorieën. Het ambt van vertaler is per definitie een A-ambt, te meer nu de wetgever het heel niet nodig had, aan "groep voor de talendienst" de letter A toe te voegen, aangezien er geen groep voor de talendienst B, C of D bestaat.

14 Bovendien, aldus verzoekster, leidt 's Hofs uitlegging van de artikelen 45, lid 2, en 98, lid 2, van het Statuut tot een dubbele discriminatie van de ambtenaren van de groep voor de talendienst: enerzijds zouden zij verplicht zijn een tweede vergelijkend onderzoek te ondergaan om toegang te krijgen tot ambten in algemene dienst ("hors cadre") van categorie A, en anderzijds kunnen ambtenaren van de wetenschappelijke en technische groepen wel zonder vergelijkend onderzoek overgaan naar categorie A. De bepalingen van het Statuut zouden voortaan door het Gerecht anders, en wel teleologisch, moeten worden uitgelegd, uitgaande van het beginsel van non-discriminatie tussen ambtenaren. Ter terechtzitting heeft verzoekster echter toegegeven, dat zij geen enkel nieuw element kan aanvoeren waaruit zou blijken, dat haar situatie verschilt van die van de ambtenaren waarom het in de tot nu toe door het Hof ter zake gewezen arresten ging.

15 Hoewel verweerster alle begrip zegt te hebben voor wat verzoekster tracht te bereiken, verdedigt zij onder verwijzing naar de aangehaalde arresten en naar het bestaande positieve recht haar afwijzing van verzoeksters sollicitatie naar de in geding zijnde vacante posten van categorie A. Ook al verklaart verzoekster uitdrukkelijk, dat het haar erom te doen is de rechtspraak van het Hof ten val te brengen, er bestaan, aldus verweerster, geen nieuwe elementen die een ommekeer in een ruimschoots gevestigde rechtspraak kunnen rechtvaardigen.

° Beoordeling rechtens

16 In zijn arrest van 5 december 1974 (zaak 176/73, Van Belle, Jurispr. 1974, blz. 1361, r.o. 21) heeft het Hof overwogen, dat artikel 45, lid 2, van het Statuut een fundamentele regel bevat die aansluit bij de geleding van het communautaire ambtenarenapparaat in verschillende categorieën, waarvoor onderscheiden kwalificaties vereist zijn.

17 In zijn arrest van 21 oktober 1986 (Fabbro, reeds aangehaald) wees het Hof erop, dat de termen "categorie" en "groep" in het Statuut twee verschillende begrippen met specifieke statutaire en juridische gevolgen dekken. Na een gedetailleerde analyse van de verschillende bepalingen van het Statuut betreffende de loopbaan en de stand van de ambtenaar kwam het tot de conclusie, dat het duidelijk is dat bij die bepalingen is uitgegaan van een systematisch onderscheid tussen categorie en groep. Het Statuut, aldus het Hof, heeft verschillende groepen ingesteld (die voor de talendienst en de wetenschappelijke en technische groepen) om daarin de ambtenaren te kunnen indelen die bijzondere werkzaamheden verrichten waarvoor een specifieke kennis vereist is, teneinde aldus een afzonderlijke loopbaanontwikkeling, waarbij met die bijzonderheden rekening wordt gehouden, mogelijk te maken. Het onderscheid tussen categorie en groep is ook terug te vinden in artikel 45, lid 2, dat bepaalt, dat de overgang van de groep voor de talendienst naar categorie A alleen kan plaatsvinden na een vergelijkend onderzoek. Deze bepaling laat de administratie niet de vrijheid om een andere weg te volgen (r.o. 21-24).

18 Tot dezelfde conclusie kwam het Hof in het arrest van 9 juli 1987 (Misset, reeds aangehaald), waarin het overwoog, dat de werkzaamheden en de bevoegdheden van ambtenaren van categorie A verschillen van die van ambtenaren van de groep voor de talendienst. Het Hof leidde daaruit af, dat de specifieke geschiktheid van deze laatsten voor aan A-functies verbonden werkzaamheden bij de huidige stand van het Statuut dient te worden beoordeeld door middel van vergelijkende onderzoeken die speciaal ter voorziening in A-ambten worden gehouden (r.o. 11). Voorts wees het Hof erop, dat ook artikel 45, lid 2, welke de ontstaansgeschiedenis ervan ook moge zijn, onderscheid maakt tussen categorie A en de groep LA in die zin, dat overgang van de groep voor de talendienst naar een A-functie noodzakelijkerwijs inhoudt, dat men een gespecialiseerde groep verlaat en aan een A-functie verbonden werkzaamheden gaat verrichten en bevoegdheden krijgt waarvoor andere kwalificaties vereist zijn dan de bijzondere taalkundige vorming. Het Hof kwam tot de conclusie, dat in zoverre overgang van de groep voor de talendienst naar categorie A slechts kan plaatsvinden op basis van een vergelijkend onderzoek (r.o. 13).

19 Uit het voorgaande, en vooral uit het gespecialiseerde karakter van de werkzaamheden die door A- respectievelijk LA-ambtenaren worden verricht, waarop het Hof in genoemde arresten Fabbro en Misset heeft gewezen, volgt, dat het feit dat een ambtenaar van de groep voor de talendienst niet zonder vergelijkend onderzoek kan overgaan naar een post van categorie A, geen discriminatie van de ambtenaren van de groep voor de talendienst inhoudt.

20 Het Gerecht stelt vast, dat bij de huidige stand van het Statuut en waar nieuwe elementen ontbreken, er geen enkele reden is om voor een andere oplossing te kiezen dan die welke door het Hof duidelijk tot uitdrukking is gebracht in genoemde arresten, waarin principiële vragen zijn beslecht en waarvan het laatste pas van 1987 dateert.

21 Het middel ontleend aan verkeerde uitlegging van artikel 45, lid 2, van het Statuut en discriminatie van de ambtenaren van de groep voor de talendienst, moet bijgevolg worden afgewezen.

Het middel ontleend aan onbevoegdheid van de ambtenaar die verzoeksters sollicitatie heeft afgewezen

° Argumenten van partijen

22 Verzoekster stelt, dat het besluit van 17 augustus 1990 houdende afwijzing van haar sollicitatie naar de vacante posten COM/1786/90 en COM/1890/90, onwettig is doordat het is genomen door een daartoe niet bevoegd gezag. Het hoofd van de sector Algemene cooerdinatie was niet bevoegd haar sollicitatie af te wijzen, en dit geldt a fortiori voor zijn vervanger. Uit besluit 597 van de Commissie van 11 mei 1989 blijkt, dat een sectorhoofd ° en a fortiori zijn vervanger ° ter zake geen enkele bevoegdheid bezit.

23 De Commissie betoogt, dat het er alleen om ging, vast te stellen dat verzoeksters sollicitatie niet in aanmerking kon worden genomen, en dat daarvoor geen besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag noodzakelijk was. Verder kan een ambtenaar zich niet beroepen op een onregelmatigheid in de procedure die geleid heeft tot het nemen van een bestreden besluit, tenzij hij kan aantonen dat hij zich in een gunstiger situatie zou bevinden indien deze onregelmatigheid zich niet had voorgedaan. In casu was het echter volstrekt duidelijk, dat verzoeksters sollicitatie niet in aanmerking kon worden genomen.

° Beoordeling rechtens

24 Het Gerecht is van oordeel, dat zoals hiervóór reeds in herinnering is gebracht (zie r.o. 10), een verzoeker geen enkel rechtmatig belang heeft bij de nietigverklaring van een besluit wegens vormgebreken, indien de administratie geen enkele beoordelingsvrijheid heeft en gehouden is te handelen zoals zij heeft gedaan. Uit het arrest Fabbro (reeds aangehaald, r.o. 24) blijkt, dat artikel 45, lid 2, van het Statuut de instellingen geen discretionaire bevoegdheid laat om de overgang van de groep voor de talendienst naar een administratieve functie van categorie A anders dan via een vergelijkend onderzoek mogelijk te maken.

25 Bijgevolg moet dit middel worden afgewezen zonder dat de gegrondheid ervan behoeft te worden onderzocht, en moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende:

1) Verwerpt het beroep.

2) Verstaat dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen.

1. Artikel 45, lid 2, van het Statuut bevat een fundamentele regel, die aansluit bij de geleding van het communautaire ambtenarenapparaat in verschillende categorieën, waarvoor onderscheiden kwalificaties vereist zijn. Uit de verschillende bepalingen van het Statuut betreffende de loopbaan en de stand van de ambtenaar blijkt duidelijk, dat zij uitgaan van een systematisch onderscheid tussen categorie en groep: in een groep worden ambtenaren ingedeeld die bijzondere werkzaamheden verrichten waarvoor specifieke kwalificaties zijn vereist, teneinde een afzonderlijke loopbaanontwikkeling, waarbij met die bijzonderheden rekening wordt gehouden, mogelijk te maken. Dit onderscheid is ook terug te vinden in artikel 45, lid 2, dat bepaalt dat overgang van de groep voor de talendienst naar categorie A enkel mogelijk is na een vergelijkend onderzoek. Deze bepaling laat de administratie niet de vrijheid om een andere weg te volgen.

Het feit dat een ambtenaar van de groep voor de talendienst niet zonder vergelijkend onderzoek kan overgaan naar een post van categorie A, houdt derhalve geen discriminatie van de ambtenaren van de groep voor de talendienst in.

2. Een ambtenaar heeft geen rechtmatig belang bij de nietigverklaring van een besluit wegens vormgebreken, indien de administratie geen enkele beoordelingsvrijheid heeft en gehouden is te handelen zoals zij heeft gedaan.

++++

1. Ambtenaren ° Loopbaan ° Artikel 45, lid 2, Statuut ° Systematisch onderscheid tussen categorieën en groepen ° Overgang van groep voor talendienst naar categorie A ° Vereiste van vergelijkend onderzoek ° Discriminatie van ambtenaren van groep voor talendienst ° Afwezigheid

(Ambtenarenstatuut, art. 45, lid 2)

2. Ambtenaren ° Beroep ° Procesbelang ° Middel ontleend aan schending van wezenlijke vormvoorschriften ° Gebonden bevoegdheid van administratie ° Niet-ontvankelijkheid van middel

(Ambtenarenstatuut, art. 91)

Kosten

26 Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voor zover dit is gevorderd. Volgens artikel 88 van dat reglement blijven evenwel de kosten in gedingen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden door de instellingen gemaakt, te hunnen laste.

In zaak T-50/91,

E. De Persio, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Brussel, aanvankelijk vertegenwoordigd door J.-N. Louis en vervolgens door J. van Rossum, advocaten te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij Fiduciaire Myson SARL, Rue Glesener 1,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch hoofdadviseur G. Valsesia als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van het besluit van het hoofd van de sector Algemene cooerdinatie van 17 augustus 1990 houdende afwijzing van verzoeksters sollicitatie naar de vacante posten COM/1786/90 en COM/1890/90, en van het stilzwijgend genomen besluit tot afwijzing van de door verzoekster op 20 november 1990 ingediende klacht,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: R. García-Valdecasas, kamerpresident, R. Schintgen en C. W. Bellamy, rechters,

griffier: H. Jung

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 4 juni 1992,

het navolgende

Arrest