Home

ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (EERSTE KAMER) VAN 14 JULI 1994. - HERLITZ AG TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - MEDEDINGING - EXPORTVERBODCLAUSULE - ARTIKEL 85, LID 1, EEG-VERDRAG. - ZAAK T-66/92.

ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (EERSTE KAMER) VAN 14 JULI 1994. - HERLITZ AG TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - MEDEDINGING - EXPORTVERBODCLAUSULE - ARTIKEL 85, LID 1, EEG-VERDRAG. - ZAAK T-66/92.

ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (EERSTE KAMER) VAN 14 JULI 1994. - HERLITZ AG TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - MEDEDINGING - EXPORTVERBODCLAUSULE - ARTIKEL 85, LID 1, EEG-VERDRAG. - ZAAK T-66/92.

Jurisprudentie 1994 bladzijde II-00531


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum


++++

1. Mededinging ° Mededingingsregelingen ° Aantasting van mededinging ° Wederverkoop- en uitvoerverbod

(EEG-Verdrag, art. 85, lid 1)

2. Mededinging ° Mededingingsregelingen ° Aantasting van mededinging ° Beoordelingscriteria ° Mededingingsbeperkend doel ° Toereikendheid van vaststelling

(EEG-Verdrag, art. 85, lid 1)

3. Mededinging ° Gemeenschapsregels ° Inbreuken ° Opzet ° Begrip

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)


1. Een exportverbodclausule vormt, of deze nu is opgenomen op initiatief van de leverancier of van diens afnemer, reeds naar haar aard een beperking van de mededinging, aangezien het doel waarover de contractanten het eens zijn geworden, bestaat in de poging een gedeelte van de markt te isoleren.

2. Het feit dat een clausule van een overeenkomst tussen ondernemingen die ten doel heeft de mededinging te beperken, door de contractanten niet is uitgevoerd, volstaat niet om deze aan het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag te onttrekken.

3. Het is niet noodzakelijk dat de onderneming zich ervan bewust was dat zij een door de mededingingsregels van het Verdrag gesteld verbod overtrad, om een inbreuk op deze regels als een opzettelijke inbreuk te kunnen beschouwen; het volstaat dat zij niet onkundig kon zijn van de omstandigheid dat het gewraakte gedrag ten doel had de mededinging te beperken.


In zaak T-66/92,

Herlitz AG, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Berlijn, vertegenwoordigd door K. Jacobsen en, tijdens de mondelinge behandeling, door U. Quack, advocaten te Berlijn, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Loesch, advocaat aldaar, Rue Goethe 11,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door B. Langeheine, vervolgens door B.-J. Drijber, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, laatstgenoemde bijgestaan door H. J. Freund, advocaat te Frankfurt am Main, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 92/426/EEG van de Commissie van 15 juli 1992 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (nr. IV/32.725 ° VIHO/Parker Pen) (PB 1992, L 233, blz. 27),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. Schintgen, kamerpresident, R. García-Valdecasas, H. Kirschner, B. Vesterdorf en C. W. Bellamy, rechters,

griffier: H. Jung

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 3 mei 1994,

het navolgende

Arrest


De feiten en het procesverloop

1 Herlitz AG (hierna: "Herlitz"), vennootschap naar Duits recht, produceert een breed gamma van kantoorbenodigdheden en aanverwante artikelen en verkoopt eveneens produkten van andere fabrikanten, in het bijzonder produkten die door Parker Pen Ltd zijn vervaardigd.

2 Parker Pen Ltd (hierna: "Parker"), vennootschap naar Engels recht, produceert een breed gamma van schrijfbenodigdheden die zij verkoopt in alle landen van Europa, waar zij wordt vertegenwoordigd door dochterondernemingen of onafhankelijke distributeurs.

3 Viho Europe BV (hierna: "Viho"), vennootschap naar Nederlands recht, houdt zich bezig met de in- en uitvoer van kantoorbenodigdheden en films, in het bijzonder in de Lid-Staten.

4 In 1986 sloten Parker en Herlitz een verkoopovereenkomst, die op 29 juli is ondertekend door Parker en op 18 augustus door Herlitz. Artikel 7 van deze overeenkomst luidt als volgt: "Herlitz wird Parker-Artikel ausschliesslich in der Bundesrepublik Deutschland vertreiben. Jeglicher Vertrieb ueber die Landesgrenzen hinaus ist Herlitz untersagt bzw. nur mit schriftlicher Erlaubnis durch Parker gestattet." ("Herlitz zal uitsluitend in Duitsland Parker-produkten verkopen. Het is Herlitz, behoudens schriftelijke toestemming van Parker, verboden om Parker-produkten buiten de landsgrenzen te verkopen.")

5 Op 19 mei 1988 diende Viho tegen Parker een klacht in op grond van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het EEG-Verdrag (PB 1962, nr. 13, blz. 20; hierna: "verordening nr. 17"), waarin zij Parker verweet dat zij de export van haar produkten door haar distributeurs verbood, de gemeenschappelijke markt opsplitste in nationale markten van de Lid-Staten en op de nationale markten kunstmatig hoge prijzen voor haar produkten handhaafde.

6 In antwoord op een door Viho op 20 april 1989 aan haar gedaan verzoek om levering van Parker-produkten, antwoordde de volledig door Herlitz gecontroleerde dochtermaatschappij Herlitz GmbH & Co. KG per fax van 24 april 1989: "Wij betreuren het U te moeten meedelen dat wij geen van de bovengenoemde produkten mogen uitvoeren. Tot onze spijt kunnen wij uw verzoek niet inwilligen."

7 Dezelfde dag antwoordde Viho aan de directeur export van Herlitz: "Indien wij Uw fax goed begrijpen, heeft Herlitz GmbH geen toestemming van de producenten, distributeurs van andere dan Herlitz-produkten, om deze produkten naar enig ander land te exporteren, niet omdat Herlitz deze niet wil exporteren, maar enkel omdat Herlitz door anderen aan dergelijke beperkingen is gebonden. Indien wij hetgeen hiervoor is gesteld, juist hebben begrepen, wilt U dit dan per ommegaande per telexbericht of fax bevestigen. Zo niet, wilt U ons dan een andere verklaring geven."

8 Bij fax van 25 april 1989 antwoordde de directeur export van Herlitz aan Viho: "Herlitz vervaardigt zelf ongeveer 80 % van de door haar verkochte produkten. Van de 20 % die door andere ondernemingen worden vervaardigd, kunnen wij een gedeelte in het buitenland verkopen, maar niet de door U gevraagde produkten. De meeste Europese leveranciers van merkprodukten hebben in elke Lid-Staat exclusieve verkoopovereenkomsten gesloten en op grond daarvan verbieden zij de export van een bepaald produkt naar een land waar zij reeds een overeenkomst hebben. Niet dat wij niet willen verkopen, maar wij hebben contractuele verplichtingen. Wij vertrouwen erop dat U hiervoor begrip heeft."

9 Tijdens een onderzoek bij Herlitz op 19 en 20 september 1989 vonden ambtenaren van de Commissie de tekst van de in 1986 gesloten verkoopovereenkomst.

10 Op 28 september 1989 deelde Parker Herlitz mee, dat punt 7 van deze overeenkomst werd ingetrokken, en op 18 december 1989 deed Parker Herlitz een gewijzigde ontwerp-overeenkomst toekomen, waarin hun samenwerking werd geregeld. Daarbij verklaarde zij dat om juridische redenen een aantal wijzigingen noodzakelijk was geworden.

11 Op 12 februari 1991 deed de Commissie Herlitz een mededeling van de punten van bezwaar toekomen.

12 Op 22 mei 1991 diende Viho een nieuwe klacht in tegen Parker, die bij de Commissie werd ingeschreven op 29 mei 1991. In deze klacht betoogde zij, dat het verkoopbeleid van Parker, dat hierin bestond dat haar dochterondernemingen werden verplicht, de verkoop van Parker-produkten te beperken tot toegewezen gebieden, een inbreuk vormde op artikel 85, lid 1, van het Verdrag. Bij beschikking van 30 september 1992 heeft de Commissie deze klacht verworpen.

13 Naar aanleiding van de door Herlitz op 3 april 1991 in antwoord op de mededeling van de punten van bezwaar ingediende opmerkingen, vond op 4 juni 1991 een hoorzitting plaats te Brussel, ten aanzien waarvan Herlitz nog een standpunt heeft bepaald op 13 juni 1991.

14 Op 15 juli 1992 gaf de Commissie beschikking 92/426/EEG inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (nr. IV/32.725 ° VIHO/Parker Pen) (PB 1992, L 233, blz. 27), waarvan het dispositief luidt als volgt:

"Artikel 1

Parker Pen Ltd en Herlitz AG hebben inbreuk gepleegd op artikel 85, lid 1, van het EEG-Verdrag, doordat zij in de tussen hen gesloten overeenkomst een uitvoerverbod hebben opgenomen.

Artikel 2

Aan de onderstaande ondernemingen worden de volgende geldboeten opgelegd:

° aan Parker Pen Ltd: een boete van 700 000 (zevenhonderdduizend) ECU,

° aan Herlitz AG: een boete van 40 000 (veertigduizend) ECU.

(omissis)

Artikel 3

Parker Pen Ltd mag geen maatregelen nemen die een gelijke strekking of gelijke werking hebben als de maatregelen waarvan is vastgesteld dat het inbreuken op het EEG-Verdrag zijn."

15 In deze omstandigheden heeft verzoekster bij op 16 september 1992 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift onderhavig beroep ingesteld.

16 Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Eerste kamer) besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan.

17 Partijen zijn in hun pleidooien en antwoorden op vragen van het Gerecht gehoord ter terechtzitting van 3 mei 1994.

Conclusies

18 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

° nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van 15 juli 1992 in zaak IV/32.725 (VIHO/Parker Pen), voor zover zij betrekking heeft op verzoekster.

19 Verweerster concludeert dat het het Gerecht behage:

1) het beroep te verwerpen;

2) verzoekster te verwijzen in de kosten van het geding.

20 Ter terechtzitting heeft verzoekster vertegenwoordiger geconcludeerd, dat verweerster wordt verwezen in de kosten. Verweerster heeft zich tegen dit verzoek verzet.

Ten gronde

21 Tot staving van haar beroep voert Herlitz twee middelen aan: schending van artikel 85, lid 1, van het Verdrag en schending van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17.

Het middel: schending van artikel 85, lid 1, van het Verdrag

22 Het middel schending van artikel 85, lid 1, van het Verdrag valt uiteen in twee onderdelen. In de eerste plaats bestrijdt verzoekster met een beroep op de specifieke bestemming die zij aan de Parker-produkten geeft, dat de overeenkomst een mededingingsverstorend doel had. In de tweede plaats stelt zij dat zij het in de overeenkomst opgenomen verbod nooit heeft toegepast.

Het mededingingsverstorend doel van de overeenkomst

° Korte uiteenzetting van de voornaamste argumenten van partijen

23 Verzoekster stelt dat zij, wanneer zij Parker-produkten koopt, niet handelt als groothandelaar in de klassieke betekenis van dit woord. Zij bevoorraadt enkel haar eigen detailzaken die worden gedreven onder de firmanaam Mc Paper, alsmede de verkoopoppervlakten die haar door warenhuizen, zelfbedieningszaken en supermarkten ter beschikking worden gesteld, met een volledig gamma van kantoorbenodigdheden die alle eventuele behoeften op het niveau van de eindconsument kunnen dekken. Dus enkel om het assortiment van haar eigen produkten aan te vullen, koopt zij produkten die zij niet heeft, zoals Parker-produkten, bij andere fabrikanten. Verzoekster stelt met nadruk dat zij nooit van plan is geweest handel te drijven in deze artikelen. Aan de door haar bevoorrade ondernemingen levert zij niet enkel goederen die zich lenen voor de verkoop in zelfbedieningszaken, maar zij biedt hun een pakket diensten aan waarbij zij zelf de voor de kantoorbenodigdheden ter beschikking gestelde verkoopoppervlakten indeelt en uitrust ("shop within the shop"). Aangezien bepaalde van de betrokken warenhuizen ook filialen in naburige landen hadden geopend, is zij hen "gevolgd" om volgens hetzelfde model als zij in Duitsland toepaste, de haar ter beschikking gestelde verkoopoppervlakten te exploiteren. In dit kader heeft zij Parker-produkten en andere zogenoemde "gast"-merkprodukten naar deze landen uitgevoerd. Verzoekster biedt getuigenbewijs aan omtrent het karakter en de omvang van haar handelsactiviteiten.

24 Volgens verzoekster volgt daaruit dat de exportverbodclausule betreffende Parker-produkten voor haar geen enkel belang had. Zij had er namelijk geen enkel belang bij om door middel van een dergelijke clausule parallelimporten te verhinderen, aangezien zij de Parker-produkten slechts had aangekocht om haar gamma van kantoorbenodigdheden ten behoeve van haar eigen activiteiten aan te vullen.

25 Ter terechtzitting heeft verzoeksters vertegenwoordiger hieraan toegevoegd, dat zo het exportverbod in de overeenkomst tussen Parker en Herlitz deze laatste heeft kunnen beletten om bij export Parker-produkten in het totale door haar ten verkoop aangeboden assortiment van kantoorbenodigdheden op te nemen, de onderhavige clausule in elk geval geen praktische gevolgen heeft gehad omdat het door Herlitz verkochte assortiment slechts voor een Duitstalig publiek bestemd is. Overigens heeft verzoekster Parker-produkten naar Oostenrijk en Zwitserland geleverd. In antwoord op een vraag van het Gerecht heeft verzoeksters vertegenwoordiger bevestigd dat Herlitz ook dergelijke exporten naar Frankrijk heeft verricht, doch enkel in de vorm van haar totale assortiment.

26 De Commissie merkt in de eerste plaats op, dat Herlitz niet bestrijdt dat zij met Parker een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten die een exportverbod bevat.

27 Vervolgens merkt verweerster op dat uit het door verzoekster in het dossier gevoegde uittreksel uit het handelsregister blijkt, dat zij zich bezighoudt met de vervaardiging en de verkoop van allerhande produkten, verkregen door papier-, hout- en kunststofverwerking, in het bijzonder schrijf-, kantoor- en schoolbenodigdheden. Daaruit concludeert zij dat de handelsactiviteiten van Herlitz in beginsel de groothandel, dat wil zeggen de verkoop aan andere kopers dan de eindconsument, omvatten en dat Herlitz deze activiteiten ook in andere Lid-Staten kan uitoefenen. Zij stelt dat voor zover de exportverbodclausule de concurrentievrijheid van verzoekster heeft beperkt, het niet van belang is of en in welke mate Herlitz deze activiteiten daadwerkelijk heeft uitgeoefend en of zij van plan was deze uit te oefenen.

28 Verweerster, die erkent dat het in bepaalde omstandigheden juist kan blijken, dat Herlitz niet als groothandelaar optreedt en rechtstreeks aan de eindconsument verkoopt, is niettemin van mening dat zulks niet het geval is met betrekking tot de leveringen aan de warenhuizen en zelfbedieningszaken. De verkopen aan de eindconsument zijn namelijk niet verricht in naam en voor rekening van Herlitz, maar in naam en voor rekening van de warenhuizen of de zelfbedieningszaken, die dus zelf kopers van de betrokken produkten waren. Daaruit volgt volgens de Commissie, dat Herlitz Parker-produkten verkoopt en de typische activiteiten van een groothandelaar uitoefent, door aan warenhuizen en zelfbedieningszaken te verkopen.

° Beoordeling door het Gerecht

29 Om te beginnen zij opgemerkt dat in casu vaststaat dat verzoekster in 1986 met Parker een overeenkomst heeft gesloten die een exportverbodclausule bevat. Blijkens vaste rechtspraak van het Hof vormt "een exportverbodclausule, of deze nu is opgenomen op initiatief van de leverancier of van diens afnemer, reeds naar haar aard een beperking van de mededinging, aangezien het doel waarover de contractanten het eens zijn geworden, bestaat in de poging een gedeelte van de markt te isoleren" (zie arresten Hof, Miller, reeds aangehaald, r.o. 7, en laatstelijk van 31 maart 1993, gevoegde zaken C-89/85, C-104/85, C-114/85, C-116/85, C-117/85, C-125/85-C-129/85, Ahlstroem Osakeyhtioe e.a., Jurispr. 1993, blz. I-1307, r.o. 176).

30 Met betrekking tot de omstandigheid dat de onderhavige clausule voor de betrokken partijen geen belang had, waarop Herlitz zich beroept om aan het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag te ontkomen, stelt het Gerecht vast, dat de aanwezigheid van de exportverbodclausule in de gewraakte overeenkomst het voor Parker van belang maakte om de distributie van haar produkten volgens het door Herlitz ingevoerde verkoopmodel tot het Duitse grondgebied te beperken. Aangezien een clausule moet worden uitgelegd met inachtneming van de belangen en intenties van alle partijen die de overeenkomst hebben gesloten, moet in casu worden vastgesteld dat de exportverbodclausule niet overbodig was, doch integendeel een belangrijk bestanddeel van de door de beide partijen bij de overeenkomst aanvaarde wederzijdse verplichtingen uitmaakte. Onder deze omstandigheden behoeft verzoeksters bewijsaanbod met betrekking tot de aard en de omvang van haar handelsactiviteiten niet te worden onderzocht.

31 Overigens wordt verzoeksters verklaring dat haar gedrag de intracommunautaire handel niet ongunstig kan hebben beïnvloed, omdat het totale door haar verkochte assortiment, waarvan de Parker-produkten een onderdeel vormen, slechts een beperkt publiek in de niet-Duitstalige Lid-Staten kan interesseren, weerlegd door het door haarzelf erkende feit, dat zij dergelijke exporten naar Frankrijk heeft verricht.

32 Hieraan dient te worden toegevoegd dat artikel 85, lid 1, van het Verdrag, dat ziet op de handel tussen Lid-Staten, ruim moet worden uitgelegd en betrekking heeft op alle vormen van economische activiteiten. Immers, het heeft zowel betrekking op de produktiesector als op de distributie- en dienstverleningssector, hetgeen trouwens duidelijk blijkt uit de opsomming van de verschillende soorten krachtens artikel 85, lid 1, sub b, c en d, verboden mededingingsregelingen.

33 In casu kan Herlitz niet ontkennen dat zij een economische activiteit heeft uitgeoefend, omdat zij Parker-produkten heeft ingevoerd en verkocht. Zij heeft dus zowel door haarzelf vervaardigde als door andere producenten vervaardigde produkten verkocht. Het feit dat Herlitz gedeeltelijk een pakket diensten aanbiedt waarbij zij zelf de voor de kantoorbenodigdheden ter beschikking gestelde verkoopoppervlakten indeelt en uitrust, en gedeeltelijk deze produkten en detail verkoopt, belet niet dat het een economische activiteit betreft die binnen de werkingssfeer van artikel 85, lid 1, van het Verdrag valt.

34 In elk geval kunnen aan de huidige situatie ontleende argumenten, zelfs indien zij juist mochten blijken, niet volstaan voor het bewijs dat exportverbodclausules de handel tussen Lid-Staten niet ongunstig kunnen beïnvloeden, aangezien deze situatie zich van jaar tot jaar kan wijzigen door veranderingen in de marktvoorwaarden of in de structuur zowel van de gemeenschappelijke markt in haar geheel als van de verschillende nationale markten (zie arrest Miller, reeds aangehaald, r.o. 14).

De toepassing van de exportverbodclausule

° Korte uiteenzetting van de voornaamste argumenten van partijen

35 Verzoekster herinnert er om te beginnen aan, dat de onderhavige clausule voor haar een dergelijk gering belang had, dat zij deze gewoonweg heeft aanvaard zonder daaraan enige bijzondere betekenis toe te kennen.

36 Vervolgens stelt verzoekster dat zij de clausule heeft gebruikt om de weigering om aan Viho te leveren hoffelijk te kunnen motiveren, hetgeen zij in repliek aanbiedt te bewijzen door het getuigenis van haar personeelslid A. Zij erkent dat het antwoord stellig dom was, omdat iedereen met ook maar een beetje ervaring gemakkelijk de onderliggende bedoeling van het verzoek van Viho had kunnen achterhalen, namelijk het verzamelen van gegevens om haar klacht te staven.

37 Met betrekking tot Parker stelt verzoekster dat de bestuursorganen van Parker niet hebben gewild of hebben geëist, dat de exportverbodclausule, van het bestaan waarvan zij pas in het kader van de procedure voorafgaande aan dit geding hebben gehoord, in de overeenkomst werd opgenomen. Nadien hebben partijen tegenover elkaar bekrachtigd, dat de clausule als nietig moest worden beschouwd.

38 De Commissie is van mening dat het loutere feit dat Herlitz zich op het exportverbod heeft beroepen, volstaat om het door haar aan de clausule toegekende belang te onderstrepen, en bevestigt dat zij in feite is toegepast. Zij is van mening dat de weigering van Herlitz om aan Viho te leveren, gesteld dat deze in werkelijkheid is ingegeven door de weigering van Herlitz om aan groothandelaren te leveren, op een andere wijze dan door een verwijzing naar de exportverbodclausule had kunnen worden gerechtvaardigd.

39 Verder acht de Commissie de omstandigheden waaronder de onderhavige clausule in de overeenkomst is opgenomen, niet relevant. Evenmin acht zij het argument relevant, dat de clausule geen enkel gevolg heeft gehad, voor zover zij toegepast noch uitgevoerd zou zijn. Zij herinnert eraan dat volgens de rechtspraak van het Hof de omstandigheid dat exporten nooit zijn belemmerd, niet toereikend is om een duidelijk exportverbod van de werkingssfeer van artikel 85, lid 1, van het Verdrag uit te sluiten (arrest van 21 februari 1984, zaak 86/82, Hasselblad, Jurispr. 1984, blz. 833, r.o. 46). Bovendien merkt de Commissie op, dat Herlitz niet betwist dat de exportverbodclausule in ieder geval jegens Viho is toegepast.

° Beoordeling door het Gerecht

40 Om te beginnen zij opgemerkt, dat de omstandigheid dat een exportverbodclausule, die reeds naar haar aard een beperking van de mededinging vormt, door de distributeur met wie zij is overeengekomen, niet is toegepast, niet bewijst dat deze geen gevolgen heeft gehad, aangezien het bestaan ervan volgens het arrest Miller (reeds aangehaald, r.o. 7) een "optisch en psychologisch" klimaat kan scheppen dat bijdraagt tot een verdeling van de markt, en dat bijgevolg het feit dat een clausule die ten doel heeft de mededinging te beperken, door de contractanten niet is uitgevoerd, niet volstaat om deze aan het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag te onttrekken (zie arresten in de zaak Hasselblad, reeds aangehaald, r.o. 46, en laatstelijk in de zaak Ahlstroem Osakeyhtioe e.a., reeds aangehaald, r.o. 175).

41 Het Gerecht stelt bovendien vast, dat verzoeksters verklaring dat haar personeelslid A. de clausule slechts als het "eenvoudigste middel voor een beleefde weigering" heeft gebruikt, niet kan worden aanvaard, daar verzoekster eerst in repliek heeft aangeboden deze feiten door middel van het getuigenis van A. te bewijzen, zonder de vertraging waarmee dit bewijsaanbod is geschied, te motiveren, zoals in artikel 48, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt vereist.

42 Verder dient te worden vastgesteld dat Herlitz de leveringsweigering tegenover Viho daadwerkelijk heeft gerechtvaardigd met een beroep op de onderhavige clausule, hetgeen rechtens genoegzaam aantoont dat verzoekster het gezag van deze clausule tot staving van haar weigering heeft ingeroepen, waarbij de eventuele motieven van haar personeelslid om dit te doen niet ter zake dienen. Er zijn dus geen termen aanwezig om terzake het getuigenis van A., zoals voorgesteld door Herlitz, te horen.

43 Uit al deze overwegingen volgt, dat het middel betreffende de schending van artikel 85, lid 1, van het Verdrag moet worden verworpen.

Het middel: schending van artikel 15, lid 2, sub a, van verordening nr. 17

44 Verzoekster stelt, zakelijk weergegeven, dat zij met deze clausule geen enkel bijzonder doel nastreefde en dat het geenszins haar bedoeling was om enige parallelimporten te verhinderen.

45 Het Gerecht is om te beginnen van mening dat verzoeksters verklaring, dat de onderhavige clausule zonder bijzondere bedoeling in de overeenkomst is opgenomen, niet ter zake dienend is. Het is immers niet noodzakelijk dat de onderneming zich ervan bewust was dat zij een door de mededingingsregels van het Verdrag gesteld verbod overtrad, om een inbreuk op deze regels als een opzettelijke inbreuk te kunnen beschouwen, maar het volstaat dat zij niet onkundig kon zijn van de omstandigheid dat het gewraakte gedrag ten doel had de mededinging te beperken (zie arrest Hof van 8 november 1983, gevoegde zaken 96/82-102/82, 104/82, 105/82, 108/82 en 110/82, IAZ e.a., Jurispr. 1983, blz. 3369, r.o. 45).

46 Vervolgens stelt het Gerecht vast dat in casu bij Herlitz, gelet op de duidelijke en ondubbelzinnige tekst van de onderhavige clausule, geen enkel misverstand omtrent de strekking daarvan kan hebben bestaan. Waar zij zich ervan bewust was, dat de betrokken clausule ten doel had de uitvoer te beperken en zelfs te verbieden en daarmee de markt af te sluiten, moet verzoekster worden geacht opzettelijk te hebben gehandeld.

47 Bovendien is het Gerecht van mening, dat de opgelegde geldboete, gelet op de vastgestelde inbreuk, passend is.

48 Uit het voorgaande volgt dat het beroep, zonder dat het door verzoekster gedane bewijsaanbod in overweging behoeft te worden genomen, moet worden verworpen.


Kosten

49 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

rechtdoende:

1) Verwerpt het beroep.

2) Verwijst verzoekster in de kosten.