Home

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 maart 1993.

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 18 maart 1993.

1 Bij beschikking van 28 januari 1992, ingekomen ten Hove op 20 februari daaraanvolgend, heeft het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 22, lid 4, van verordening (EEG) nr. 262/79 van de Commissie van 12 februari 1979 betreffende de verkoop tegen verlaagde prijs van boter bestemd voor de vervaardiging van banketbakkerswerk, consumptie-ijs en andere voedingsmiddelen (PB 1979, L 41, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3021/85 van de Commissie van 30 oktober 1985 (PB 1985, L 289, blz. 14).

2 Die vragen zijn gerezen in een geding tussen Molkerei-Zentrale Sued GmbH & Co. KG (hierna: "Molkerei-Zentrale") en de Bundesanstalt fuer landwirtschaftliche Marktordnung, het in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid bevoegde nationale interventiebureau (hierna: "Bundesanstalt"), betreffende de teruggave van een waarborg voor de verwerking van boter.

3 Artikel 16, lid 2, van verordening nr. 262/79 bepaalt, dat de koper van de boter een waarborg moet stellen, teneinde de verwerking ervan te verzekeren. Volgens artikel 22, lid 4, van de verordening wordt deze waarborg, behoudens overmacht, verbeurd naar rata van de hoeveelheden waarvoor het bewijs van verwerking niet wordt geleverd binnen een termijn van achttien maanden, te rekenen vanaf de uiterste dag voor de indiening van de aanbiedingen. Indien het bewijs wordt geleverd binnen achttien maanden na genoemde termijn, wordt evenwel 85 % van het verbeurde bedrag terugbetaald.

4 Bij verordening (EEG) nr. 1687/76 van de Commissie van 30 juni 1976 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de controle op het gebruik en/of de bestemming van produkten uit interventie (PB 1976, L 190, blz. 1), is een douanecontrole of een administratieve controle ingesteld vanaf het tijdstip van uitslag tot de verwerking van de boter in een andere Lid-Staat dan die waar de verkoop plaatsvindt. Deze controle geschiedt aan de hand van het controle-exemplaar T 5, dat moet worden teruggezonden aan het douanekantoor van vertrek of aan de centrale instantie van de Lid-Staat van oorsprong.

5 Wanneer het controle-exemplaar door omstandigheden die aan de betrokken marktdeelnemer niet zijn toe te rekenen, niet wordt teruggezonden, kan hij ingevolge artikel 14 van die verordening bij de bevoegde instanties een met bewijsstukken gestaafd verzoek indienen om andere documenten als gelijkwaardig te laten erkennen. Deze bewijsstukken moeten een verklaring bevatten van het douanekantoor van de Lid-Staat waar de produkten zijn verwerkt, waarin wordt bevestigd dat voor de produkten is voldaan aan de voorwaarden inzake gebruik en/of bestemming.

6 Op 22 september 1987 kocht Molkerei-Zentrale in het kader van een verkoop bij inschrijving een partij boter en stelde zij een verwerkingswaarborg. Na een eerste verwerking in Duitsland werd een gedeelte van die partij in opdracht van Molkerei-Zentrale door een andere onderneming naar Italië uitgevoerd voor definitieve verwerking.

7 Daar de Italiaanse autoriteiten pas op 31 maart 1989, dus nadat de in artikel 22, lid 4, van verordening nr. 262/79 bedoelde termijn van achttien maanden was verstreken, toestemming gaven voor de vrijgifte van de waarborg op het controle-exemplaar T 5, verklaarde de Bundesanstalt, die het bewijs van verwerking pas op 6 april 1989 had ontvangen, 15 % van de waarborg verbeurd.

8 Daarop stelde Molkerei-Zentrale bij het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main beroep in tot vernietiging van die beschikking en tot teruggave van het verbeurde gedeelte van de waarborg. Deze rechterlijke instantie besloot de behandeling van het beroep te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen voor te leggen:

"1) Is er sprake van overmacht in de zin van artikel 22, lid 4, van verordening (EEG) nr. 262/79, wanneer

a) het tot overschrijding van de bewijstermijn is gekomen doordat de administratie van een andere Lid-Staat met de controle op het gebruik overeenkomstig de verordening, de bevestiging daarvan op het controle-exemplaar en de terugzending van het controle-exemplaar aan het douanekantoor van vertrek respectievelijk de centrale instantie, zolang heeft getalmd, dat de bij de verordening aan de administratie toegekende termijn van acht maanden voor de bevestiging van de verwerking duidelijk is overschreden, en

b) de in de andere Lid-Staat gevestigde vertegenwoordiger van de door de koper van de interventieprodukten met de formaliteiten belaste exportonderneming de administratie van de andere Lid-Staat vanaf ongeveer acht maanden vóór het verstrijken van de bewijstermijn bij herhaling en een tijdlang wekelijks heeft verzocht te bevestigen dat de verwerking overeenkomstig de verordening had plaatsgehad, en het controle-exemplaar terug te zenden, en

c) de koper van de interventieprodukten heeft nagelaten overeenkomstig artikel 14 van verordening (EEG) nr. 1687/76 een verzoek in te dienen om andere documenten als gelijkwaardig te erkennen, toen het controle-exemplaar niet binnen drie maanden na het verstrijken van de voor de uitvoering van de transactie gestelde termijn aan het douanekantoor van vertrek of aan de bevoegde centrale instantie was teruggezonden?

Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord:

2) Is artikel 22, lid 4, van verordening (EEG) nr. 262/79 ongeldig, voor zover ingevolge deze bepaling, afgezien van overmacht, de verwerkingswaarborg ook wordt verbeurd wanneer de overschrijding van de bewijstermijn terug te voeren is op omstandigheden die niet aan de koper kunnen worden toegerekend?"

9 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

10 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of er sprake is van overmacht in de zin van artikel 22, lid 4, van verordening nr. 262/79, wanneer de overschrijding van de termijn voor de levering van het bewijs dat de boter in een andere Lid-Staat is verwerkt, te wijten is aan de vertraging waarmee de administratieve autoriteiten van deze staat de verwerking hebben gecontroleerd en het controle-exemplaar aan de autoriteiten van de staat van oorsprong hebben teruggezonden, en de betrokken marktdeelnemer de administratie van de staat van verwerking tot het verrichten van die handelingen heeft aangespoord of heeft doen aansporen, maar niets heeft gedaan om overeenkomstig artikel 14 van verordening nr. 1687/76 andere documenten als gelijkwaardig te doen erkennen.

11 Er zij aan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak van het Hof het begrip overmacht moet worden opgevat in de zin van abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgen niet konden worden vermeden (zie arresten van 7 mei 1991, zaak C-338/89, Organisationen Danske Slagterier, Jurispr. 1991, blz. I-2315, en 22 januari 1986, zaak 266/84, Denkavit France, Jurispr. 1986, blz. 149).

12 Wanneer de administratie van een Lid-Staat talmt met de controle van de verwerking van de boter en het terugzenden van het controle-exemplaar aan de autoriteiten van de staat van oorsprong, is er sprake van een omstandigheid die vreemd is aan de handelaar, daar deze geen invloed kan uitoefenen op het verrichten van die handelingen.

13 Aan de voorwaarde inzake het abnormale en onvoorzienbare karakter van de aan de voor de handelaar schadelijke gevolgen ten grondslag liggende omstandigheden is voldaan, wanneer de handelaar in het kader van een regeling inzake het beheer van de landbouwmarkten door toedoen van de administratie tot welker diensten hij zich noodzakelijkerwijs moet wenden, in de onmogelijkheid verkeert, de krachtens de gemeenschapsregeling op hem rustende verplichtingen na te komen.

14 Ook wanneer een gemeenschapsregeling, zoals verordening nr. 1687/76 in het onderhavige geval, aan de marktdeelnemer het recht verleent om in geval van aan de administratie toe te rekenen vertragingen te verzoeken om erkenning van de gelijkwaardigheid van andere documenten, neemt dit niet weg, dat de gebrekkige werking van de administratie een abnormaal en onvoorzienbaar karakter draagt. Dit recht is echter wel van belang voor de vraag, of de betrokken marktdeelnemer de schadelijke gevolgen van de nalatigheid van de administratie had kunnen afwenden.

15 Wat deze laatste voorwaarde voor overmacht betreft, staat het aan de nationale rechter om na te gaan, of de betrokken marktdeelnemer inderdaad de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht.

16 Daarbij moet echter worden opgemerkt, dat aan deze voorwaarde is voldaan wanneer de marktdeelnemer persoonlijk of via een vertegenwoordiger regelmatig stappen heeft ondernomen om de bevoegde instantie ertoe te bewegen, de nodige handelingen te verrichten.

17 De omstandigheid dat de marktdeelnemer geen verzoek om gelijkwaardigverklaring heeft ingediend, zou hem slechts kunnen worden tegengeworpen, indien het optreden van de administratie hem niet had belet zijn rechten via deze procedure veilig te stellen.

18 Dienaangaande moet echter worden vastgesteld, dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 14 van verordening nr. 1687/76. Volgens deze bepaling moet immers een verklaring worden overgelegd van het douanekantoor van de Lid-Staat waar de produkten zijn verwerkt, waarin wordt bevestigd, dat aan de voorwaarden inzake gebruik en/of bestemming is voldaan. Deze verklaring kon de marktdeelnemer echter juist door de gedraging van die administratie niet verkrijgen.

19 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat er sprake is van overmacht in de zin van artikel 22, lid 4, van verordening nr. 262/79, wanneer de overschrijding van de termijn voor de levering van het bewijs dat de boter in een andere Lid-Staat is verwerkt, te wijten is aan de vertraging waarmee de administratieve autoriteiten van deze staat de verwerking hebben gecontroleerd en het controle-exemplaar aan de autoriteiten van de staat van oorsprong hebben teruggezonden, en wanneer de betrokken marktdeelnemer bij de administratieve autoriteiten van de staat van verwerking de nodige stappen heeft ondernomen of heeft laten ondernemen om die handelingen te doen verrichten. Indien de betrokken marktdeelnemer geen verzoek als bedoeld in artikel 14 van verordening nr. 1687/76 heeft ingediend om andere documenten als gelijkwaardig te erkennen, kan dit hem slechts worden tegengeworpen voor zover de gedraging van de betrokken administratie hem niet belette zijn rechten via deze procedure te beschermen.

20 Gezien het antwoord op de eerste vraag, behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

uitspraak doende op de door het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main bij beschikking van 28 januari 1992 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Er is sprake van overmacht in de zin van artikel 22, lid 4, van verordening (EEG) nr. 262/79 van de Commissie van 12 februari 1979 betreffende de verkoop tegen verlaagde prijs van boter bestemd voor de vervaardiging van banketbakkerswerk, consumptie-ijs en andere voedingsmiddelen, wanneer de overschrijding van de termijn voor de levering van het bewijs dat de boter in een andere Lid-Staat is verwerkt, te wijten is aan de vertraging waarmee de administratieve autoriteiten van deze staat de verwerking hebben gecontroleerd en het controle-exemplaar aan de autoriteiten van de staat van oorsprong hebben teruggezonden, en wanneer de betrokken marktdeelnemer bij de administratieve autoriteiten van de staat van verwerking de nodige stappen heeft ondernomen of heeft laten ondernemen om die handelingen te doen verrichten. Indien de betrokken marktdeelnemer geen verzoek als bedoeld in artikel 14 van verordening (EEG) nr. 1687/76 van de Commissie van 30 juni 1976 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de controle op het gebruik en/of de bestemming van produkten uit interventie, heeft ingediend om andere documenten als gelijkwaardig te erkennen, kan dit hem slechts worden tegengeworpen voor zover de gedraging van de betrokken administratie hem niet belette zijn rechten via deze procedure te beschermen.

Daar het begrip overmacht moet worden opgevat in de zin van abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die vreemd zijn aan de betrokken marktdeelnemer en waarvan de gevolgen ondanks alle betrachte zorgvuldigheid niet konden worden vermeden, kan men besluiten tot het bestaan van een geval van overmacht in de zin van artikel 22, lid 4, van verordening nr. 262/79 betreffende de verkoop tegen verlaagde prijs van boter bestemd voor de vervaardiging van banketbakkerswerk, consumptie-ijs en andere voedingsmiddelen, wanneer de overschrijding van de termijn voor het overleggen van het bewijs dat de boter in een andere Lid-Staat is verwerkt, te wijten is aan de vertraging waarmee de administratieve autoriteiten van deze staat de verwerking hebben gecontroleerd en het controle-exemplaar aan de autoriteiten van de staat van oorsprong hebben teruggezonden, indien de betrokken marktdeelnemer bij de administratieve autoriteiten van de staat van verwerking de nodige stappen heeft ondernomen of heeft laten ondernemen om die handelingen te doen verrichten.

Het feit dat de marktdeelnemer geen verzoek om gelijkwaardigverklaring als bedoeld in artikel 14 van verordening nr. 1687/76 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de controle op het gebruik en/of de bestemming van produkten uit interventie, heeft ingediend, kan hem slechts worden tegengeworpen voor zover juist de gedraging van de betrokken administratie hem niet belette zijn rechten via deze procedure te beschermen.

++++

Landbouw ° Gemeenschappelijke ordening der markten ° Melk en zuivelprodukten ° Boter uit openbare opslag ° Verkoop tegen verlaagde prijs aan verwerkende onderneming ° Regeling van waarborgstelling ° Overmacht ° Begrip ° Overschrijding van termijn voor overlegging van bewijs van verwerking in andere Lid-Staat, te wijten aan traagheid van autoriteiten van deze staat ° Geval van overmacht ° Voorwaarde ° Betrachting van alle vereiste zorgvuldigheid door marktdeelnemer ° Verzuim om verzoek om gelijkwaardigverklaring in te dienen ° Invloed te beoordelen aan hand van concreet nut van dat verzoek

(Verordeningen van de Commissie nr. 1687/76, art. 14, en nr. 262/79, art. 22, lid 4)

Kosten

21 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-50/92,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main (Bondsrepubliek Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

Molkerei-Zentrale Sued GmbH & Co. KG

en

Bundesanstalt fuer landwirtschaftliche Marktordnung (BALM),

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 22, lid 4, van verordening (EEG) nr. 262/79 van de Commissie van 12 februari 1979 betreffende de verkoop tegen verlaagde prijs van boter bestemd voor de vervaardiging van banketbakkerswerk, consumptie-ijs en andere voedingsmiddelen (PB 1979, L 41, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3021/85 van de Commissie van 30 oktober 1985 (PB 1985, L 289, blz. 14),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: J. L. Murray, kamerpresident, G. F. Mancini en F. A. Schockweiler, rechters,

advocaat-generaal: C. O. Lenz

griffier: L. Hewlett, administrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° Molkerei-Zentrale Sued GmbH & Co. KG, vertegenwoordigd door B. Festge, advocaat te Hamburg,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur D. Booss als gemachtigde, bijgestaan door W. G. Grupp, advocaat te Brussel,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Molkerei-Zentrale Sued GmbH & Co. KG en van de Commissie ter terechtzitting van 10 december 1992,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 februari 1993,

het navolgende

Arrest