Home

Hof van Justitie EU 09-11-1993 ECLI:EU:C:1993:868

Hof van Justitie EU 09-11-1993 ECLI:EU:C:1993:868

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
9 november 1993

Uitspraak

Arrest van het Hof (Tweede kamer)

9 november 1993(*)

In zaak Cl 32/92,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Court of Appeal of England and Wales, in het aldaar aanhangig geding tussen

Birds Eye Walls Ltd

en

F. M. Roberts,

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: G. F. Mancini, kamerpresident, F. A. Schockweiler en J. L. Murray, rechters,

advocaatgeneraal: W. Van Gerven

griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

  1. gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    • F. M. Roberts, vertegenwoordigd door P. Elias, QC,

    • Birds Eye Walls Limited, vertegenwoordigd door J. Lever, QC, en A. Hillier, Barrister,

    • de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K. Banks, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van F. M. Roberts, Birds Eye Walls Limited, de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins, van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde, bijgestaan door N. Paines, Barrister, en de Commissie, ter terechtzitting van 10 juni 1993,

gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 15 juli 1993,

het navolgende

Arrest

1 Bij beschikking van 14 oktober 1991, ingekomen bij het Hof op 24 april 1992, heeft de Court of Appeal of England and Wales krachtens artikel 177 EEG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 119 van het Verdrag.

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen E M. Roberts en haar vroegere werkgever, Birds Eye Walls Limited (hierna: „BEW”), over het bedrag van het brugpensioen („bridging pension”) dat Roberts is toegekend uit hoofde van de bedrijfspensioenregeling van Unilever, waarbij zij was aangesloten voordat zij op 14 augustus 1987 op de leeftijd van 57 jaar en twee maanden om gezondheidsredenen vervroegd met pensioen ging.

3 Het brugpensioen, dat volledig door de werkgever wordt gefinancierd, is een bijkomend voordeel dat ex gratia wordt betaald aan werknemers die vóór het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd, in het Verenigd Koninkrijk 60 jaar voor vrouwen en 65 jaar voor mannen, om gezondheidsredenen vervroegd met pensioen moeten gaan.

4 De betrokken aanvullende uitkering wordt derhalve toegekend aan de werknemer die enerzijds nog geen recht heeft op het wettelijk pensioen en die anderzijds slechts recht heeft op een verminderd bedrijfspensioen, welke vermindering wordt berekend op basis van het aantal jaren dat hem nog van de wettelijke pensioenleeftijd scheidt.

5 Het hoofddoel van het brugpensioen is tweeledig. Het beoogt de werknemer in de financiële situatie te plaatsen waarin hij zou hebben verkeerd indien hij zijn betrekking niet wegens ziekte had moeten opgeven, door het verschil te dekken tussen het bedrag dat hij daadwerkelijk ontvangt en het bedrag dat hij zou hebben ontvangen indien hij tot de pensioengerechtigde leeftijd had gewerkt. Daarnaast streeft het naar een gelijke financiële behandeling van mannen en vrouwen die zich in dezelfde situatie bevinden.

6 Het brugpensioen wordt berekend op basis van een aantal elementen, waaronder het laatste salaris van de werknemer, de theoretische anciënniteit tot de leeftijd van 60 of 65 jaar, alsmede de wettelijke en bedrijfspensioenen waarop de betrokkene recht heeft. Daaruit volgt, dat het bedrag dat een rechthebbende ontvangt, varieert naar gelang van de wijzigingen in zijn financiële situatie in de loop van de tijd.

7 Tot de leeftijd van 60 jaar, wanneer noch de man, noch de vrouw die vervroegd met pensioen gaat, de leeftijd voor uitkering van het wettelijk pensioen heeft bereikt, omvat het brugpensioen onder meer, zowel voor mannen als voor vrouwen, een bedrag dat overeenstemt met het gedeelte van het wettelijk pensioen, dat moet worden toegekend voor de periode van tewerkstelling bij de werkgever die het brugpensioen uitkeert. Vanaf de leeftijd van 60 jaar echter wordt het bedrag van het aan vrouwen uitgekeerde brugpensioen verlaagd, op grond dat zij dan het wettelijk pensioen ontvangen. Een overeenkomstige verlaging van het brugpensioen van mannen treedt pas vijf jaar later in, namelijk op het ogenblik waarop ook zij recht op het wettelijk pensioen verkrijgen.

8 Er zij op gewezen, dat naar een fictief wettelijk pensioen wordt verwezen, in die zin dat de vraag of de werknemer er al dan niet recht op heeft of rechten in die zin heeft doen gelden, buiten beschouwing wordt gelaten.

9 Roberts komt op tegen die berekeningswijze, die voor personen tussen 60 en 65 jaar tot gevolg heeft, dat aan een vrouw een lager brugpensioen wordt uitgekeerd dan aan een man wiens situatie in alle andere opzichten vergelijkbaar is. Zij stelt, dat het brugpensioen beloning in de zin van artikel 119 van het Verdrag is, en dat bedoeld verschil dus in strijd is met het in dat artikel neergelegde beginsel van gelijke behandeling.

10 Die stelling van Roberts heeft de Court of Appeal ertoe gebracht, het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

  1. Handelt een werkgever in strijd met artikel 119 EEG-Verdrag, wanneer hij in het kader van een niet-verplichte bedrijfspensioenregeling een voor zowel mannelijke als vrouwelijke ex-werknemers geldende berekeningsformule toepast, waarbij voor de betrokkenen hetzelfde totale ouderdomspensioen (bedrijfspensioen plus wettelijk pensioen) wordt berekend en dat totaalbedrag wordt verminderd met dat gedeelte van het wettelijk pensioen, waarvoor de werkgever en de ex-werknemer bijdragen hebben betaald gedurende de periode waarin de betrokkene bij die werkgever pensioenjaren heeft opgebouwd, en de werkgever het resterende bedrag rechtstreeks aan de ex-werknemer uitbetaalt, teneinde te bewerkstelligen dat het totale pensioenbedrag (zoals berekend op basis van de gemeenschappelijke formule) voor mannelijke en vrouwelijke ex-werknemers wordt gelijkgetrokken, met als gevolg dat een vrouwelijke ex-werknemer in de leeftijd van 60 tot 65 jaar van de werkgever minder ontvangt dan een mannelijke collega van dezelfde leeftijd, op grond dat haar pensioenbedrag wordt verminderd met het bedrag van het wettelijk pensioen waarop zij vanaf 60-jarige leeftijd aanspraak maakt, terwijl een dergelijke vermindering bij mannelijke ex-werknemers niet plaatsvindt, aangezien deze pas vanaf 65-jarige leeftijd recht hebben op een wettelijk pensioen?

  2. Valt het antwoord op vraag 1 anders uit ingeval de vrouwelijke ex-werkneemster geen aanspraak heeft op een wettelijk pensioen, omdat zij als gehuwde vrouw de keuze heeft om hetzij tegen het volle tarief nationaleverzekeringsbijdragen te betalen — wat haar een persoonlijk recht geeft op een volledig wettelijk pensioen-—, hetzij bijdragen te betalen tegen een verminderd tarief —wat haar geen recht geeft op een wettelijk pensioen (dan wel slechts recht op een verminderd pensioen) —, en zij voor de laatste mogelijkheid kiest?

  3. Maakt het voor de antwoorden op de voorgaande vragen verschil of de werkneemster, ofschoon zij geen recht heeft op een van overheidswege toegekend ouderdomspensioen (dan wel slechts recht heeft op een verminderd pensioen), feitelijk aanspraak heeft op en in het genot is van een van overheidswege toegekend weduwenpensioen, waarvan het bedrag overeenkomt met dat van een volledig wettelijk pensioen?”

11 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten in het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

De eerste vraag

12 Partijen zijn het erover eens, dat het brugpensioen valt onder het begrip beloning in de zin van artikel 119, tweede alinea, van het Verdrag, welk begrip volgens de rechtspraak van het Hof alle huidige of toekomstige voordelen in geld of in natura omvat, mits deze, zij het ook indirect, door de werkgever aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking worden betaald (arrest van 17 mei 1990, zaak C-262/88, Barber, Jurispr. 1990, blz. 1889, r. o. 12).

13 Het hoofdgeding heeft betrekking op het feit, dat een vrouw die tussen 60 en 65 jaar oud is en een brugpensioen ontvangt, van haar voormalige werkgever een lager bedrijfspensioen krijgt dan een even oude man die zich in dezelfde situatie bevindt, waarbij het verschil tussen beide bedragen gelijk is aan het bedrag van het wettelijk pensioen dat aan de vrouw vanaf de leeftijd van 60 jaar wordt uitgekeerd en dat is berekend op basis van de periode gedurende welke zij bij die werkgever heeft gewerkt.

14 Volgens Roberts is dit verschil in behandeling een bij artikel 119 van het Verdrag verboden rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht, die derhalve op geen enkele wijze kan worden gerechtvaardigd.

15 De Commissie is het met Roberts eens, dat het hier om een geval van rechtstreekse discriminatie gaat. Haars inziens betekent dit echter niet, dat er voor deze discriminatie geen rechtvaardiging kan bestaan, daar het begrip — rechtstreekse dan wel indirecte — discriminatie doelt op een verschil in behandeling dat niet gerechtvaardigd is. De Commissie is van mening, dat er in casu een rechtvaardiging bestaat in dier voege, dat BEW een echte gelijkheid tussen beide geslachten beoogt te bewerkstelligen, door een ongelijkheid te compenseren die het gevolg is van het verschil in pensioengerechtigde leeftijd, in gevallen waarin dat verschil aanzienlijke schade zou berokkenen. Zij wijst met name op de situatie van de mannelijke werknemer die om gezondheidsredenen vervroegd met pensioen moet gaan en die, anders dan zijn vrouwelijke collega, pas vanaf de leeftijd van 65 jaar voor het wettelijk pensioen in aanmerking komt.

16 BEW ontkent elke rechtstreekse of indirecte discriminatie van Roberts. Haars inziens berust het betrokken verschil in behandeling op een objectief element waarop zij geen vat heeft, namelijk het feit dat het recht op het wettelijk pensioen op een bepaalde leeftijd ontstaat.

17 Opgemerkt zij, dat het in artikel 119 van het Verdrag neergelegde beginsel van gelijke behandeling, evenals het algemene non-discriminatiebeginsel waarvan het een bijzondere toepassing is, ervan uitgaat dat de mannen en vrouwen waarop het van toepassing is, zich in identieke situaties bevinden.

18 Dit laatste is evenwel niet het geval wanneer de uitgestelde beloning die een werkgever betaalt aan werknemers die om gezondheidsredenen vervroegd met pensioen moeten gaan, als een aanvulling van het inkomen van de betrokken man of vrouw wordt gezien.

19 Het mechanisme voor de berekening van het brugpensioen toont duidelijk aan, dat het bedrag ervan niet op een bepaald ogenblik wordt bevroren, maar noodzakelijkerwijs varieert naar gelang van de wijzigingen die de financiële toestand van de betrokkene in de loop van de tijd ondergaat.

20 Ofschoon derhalve vóór de leeftijd van 60 jaar de financiële situatie van een vrouw die om gezondheidsredenen vervroegd met pensioen gaat, vergelijkbaar is met die van een man die zich in dezelfde situatie bevindt, daar geen van beiden recht op het wettelijk pensioen heeft, is dat niet meer het geval tussen 60 en 65 jaar, daar vrouwen, anders dan mannen, vanaf de leeftijd van 60 jaar recht hebben op het wettelijk pensioen. Dit verschil met betrekking tot de objectieve premisse, dat noodzakelijkerwijs meebrengt dat mannen en vrouwen niet hetzelfde brugpensioen ontvangen, kan niet als een discriminatie worden beschouwd.

21 Gezien het doel van het brugpensioen zou bovendien, indien het bedrag ervan voor vrouwen op het niveau van vóór de ontvangst van het wettelijk pensioen gehandhaafd bleef, een ongelijke behandeling ontstaan ten nadele van mannen, die pas vanaf de leeftijd van 65 jaar recht op het wettelijk pensioen hebben.

22 Voor het overige staat vast, dat vanaf de leeftijd van 65 jaar het brugpensioen voor mannen eveneens wordt verlaagd met het bedrag van het wettelijk pensioen waarop zij recht hebben. Aangezien hun tijdvakken van tewerkstelling bij de werkgever die het brugpensioen betaalt, langer zijn dan die van vrouwen, krijgen zij uit hoofde van die tijdvakken een hoger wettelijk pensioen dan hun vrouwelijke collega's en, bijgevolg, een lager brugpensioen dan vrouwen.

23 Derhalve moet worden vastgesteld, dat het mechanisme voor de berekening van het brugpensioen neutraal is, zodat er geen sprake is van discriminatie.

24 Gelet op het voorgaande moet op de eerste prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 119 EEG-Verdrag er niet aan in de weg staat, dat bij de berekening van het bedrag van een „brugpensioen” dat door een werkgever wordt uitgekeerd aan mannelijke en vrouwelijke werknemers die om gezondheidsredenen vervroegd met pensioen zijn gegaan, en dat in het bijzonder strekt ter compensatie van het inkomensverlies dat de betrokken werknemers lijden doordat zij nog niet de leeftijd hebben bereikt waarop men aanspraak heeft op uitkering van het wettelijk pensioen, rekening wordt gehouden met het bedrag van het wettelijk pensioen dat die werknemers vervolgens zullen ontvangen en dat het bedrag van het brugpensioen dienovereenkomstig wordt verminderd, ook indien dit voor personen tussen 60 en 65 jaar tot gevolg heeft, dat een voormalige vrouwelijke werknemer een lager brugpensioen ontvangt dan haar mannelijke collega, waarbij het verschil overeenkomt met het bedrag van het wettelijk pensioen waarop de vrouw vanaf 60-jarige leeftijd aanspraak heeft uit hoofde van de bij de betrokken werkgever vervulde dienstjaren.

De tweede en de derde vraag

25 De tweede vraag is gerezen doordat, zoals hiervóór (r. o. 8) vermeld, bij de berekening van het brugpensioen een fictief wettelijk pensioen in aanmerking wordt genomen. Zij heeft betrekking op vrouwelijke werknemers die als gehuwde vrouw gebruik hebben gemaakt van de hun door de Britse wetgeving geboden mogelijkheid om pensioenbijdragen tegen een verlaagd tarief te betalen, met als gevolg dat zij een lager pensioen, of zelfs, zoals in het geval van Roberts, helemaal geen pensioen ontvangen.

26 Roberts ontvangt echter een weduwenpensioen, waarvan het bedrag gelijk is aan dat van een volledig rustpensioen. Deze omstandigheid, en het eventuele gevolg daarvan voor het antwoord op de eerste en de tweede vraag, vormt de aanleiding voor de derde prejudiciële vraag.

27 Dienaangaande zij opgemerkt, dat het gehuwde vrouwen vrij staat, van de mogelijkheid lagere bijdragen te betalen gebruik te maken, welke mogelijkheid hun stellig een financieel voordeel biedt.

28 Het zou evenwel irrationeel zijn, dit element buiten beschouwing te laten en het brugpensioen te berekenen op basis van het wettelijk pensioen dat de betrokken vrouw in werkelijkheid ontvangt.

29 Zoals de advocaatgeneraal in punt 21 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zou de verplichting voor een onderneming om het verlies aan wettelijk pensioen te compenseren dat rechtstreeks voortvloeit uit het feit dat een vrouw voor verlaagde pensioenbijdragen heeft gekozen, neerkomen op onrechtmatige bevoordeling van gehuwde vrouwen die vervroegd met pensioen zijn gegaan en die van die mogelijkheid gebruik hebben gemaakt, ten opzichte van degenen die deze mogelijkheid niet hadden en die steeds de volle bijdragen hebben betaald, te weten mannen en ongehuwde vrouwen, alsmede gehuwde vrouwen die van de hun geboden mogelijkheid geen gebruik hebben gemaakt.

30 Derhalve kan artikel 119 niet aldus worden uitgelegd, dat het in feite een situatie van ongelijkheid doet ontstaan waarin sommige vrouwen in twee opzichten worden bevoordeeld -— betaling van verlaagde pensioenbijdragen en ontvangst van een brugpensioen dat de overeenkomstige verlaging van het wettelijk pensioen compenseert — ten opzichte van andere personen, die zich op alle andere punten in een vergelijkbare situatie bevinden.

31 Deze redenering geldt a fortiori, wanneer de betrokken vrouw in plaats van het wettelijk pensioen een weduwenpensioen ontvangt dat gelijk is aan een volledig wettelijk pensioen. Gelet op het doel van het brugpensioen zoals dat hiervóór in rechtsoverweging 5 is beschreven, zou het onbillijk zijn geen rekening te houden met de uitkering van een weduwenpensioen dat even hoog is als een volledig wettelijk pensioen, aangezien zulks eveneens zou leiden tot een situatie van ongelijkheid waarin de vrouw die een weduwenpensioen ontvangt, wordt bevoordeeld ten opzichte van mannen en niet-weduwcn die recht hebben op een volledig wettelijk pensioen, waarmee bij de berekening van het brugpensioen rekening wordt gehouden.

32 Mitsdien moet op de tweede en de derde vraag worden geantwoord, dat artikel 119 EEG-Verdrag er niet aan in de weg staat, dat bij de berekening van het brugpensioen rekening wordt gehouden met het volledig wettelijk pensioen dat een gehuwde vrouw zou hebben ontvangen indien zij niet had gekozen voor betaling van verlaagde pensioenbijdragen, die slechts recht geven op een verlaagd pensioen dan wel geen pensioenrechten doen ontstaan, alsmede met het eventueel door de betrokkene ontvangen weduwenpensioen, dat even hoog is als een volledig wettelijk pensioen.

Kosten

33 De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

uitspraak doende op de door de Court of Appeal of England and Wales bij beschikking van 14 oktober 1991 gestelde vragen, verklaart voor recht:

  1. Artikel 119 EEG-Verdrag staat er niet aan in de weg, dat bij de berekening van het bedrag van een „brugpensioen” dat door een werkgever wordt uitgekeerd aan mannelijke en vrouwelijke werknemers die om gezondheidsredenen vervroegd met pensioen zijn gegaan, en dat in het bijzonder strekt ter compensatie van het inkomensverlies dat de betrokken werknemers lijden doordat zij nog niet de leeftijd hebben bereikt waarop men aanspraak heeft op uitkering van het wettelijk pensioen, rekening wordt gehouden met het bedrag van het wettelijk pensioen dat die werknemers vervolgens zullen ontvangen en dat het bedrag van het brugpensioen dienovereenkomstig wordt verminderd, ook indien dit voor personen tussen 60 en 65 jaar tot gevolg heeft, dat een voormalige vrouwelijke werknemer een lager brugpensioen ontvangt dan haar mannelijke collega, waarbij het verschil overeenkomt met het bedrag van het wettelijk pensioen waarop de vrouw vanaf 60-jarige leeftijd aanspraak heeft uit hoofde van de bij de betrokken werkgever vervulde dienstjaren.

  2. Artikel 119 EEG-Verdrag staat er niet aan in de weg, dat bij de berekening van het brugpensioen rekening wordt gehouden met het volledig wettelijk pensioen dat een gehuwde vrouw zou hebben ontvangen indien zij niet had gekozen voor betaling van verlaagde pensioenbijdragen, die slechts recht geven op een verlaagd pensioen dan wel geen pensioenrechten doen ontstaan, alsmede met het eventueel door de betrokkene ontvangen weduwenpensioen, dat even hoog is als een volledig wettelijk pensioen.

Mancini

Schockweiler

Murray

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 9 november 1993.

De griffier

J.-G. Giraud

De president van de Tweede kamer

G.F. Mancini