Home

ARREST VAN HET HOF VAN 26 APRIL 1994. - ROQUETTE FRERES SA TEGEN HAUPTZOLLAMT GELDERN. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: FINANZGERICHT DUESSELDORF - DUITSLAND. - MONETAIR COMPENSERENDE BEDRAGEN OP UIT MAIS AFGELEIDE PRODUKTEN - ONGELDIGVERKLARING - GEVOLGEN IN DE TIJD. - ZAAK C-228/92.

ARREST VAN HET HOF VAN 26 APRIL 1994. - ROQUETTE FRERES SA TEGEN HAUPTZOLLAMT GELDERN. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: FINANZGERICHT DUESSELDORF - DUITSLAND. - MONETAIR COMPENSERENDE BEDRAGEN OP UIT MAIS AFGELEIDE PRODUKTEN - ONGELDIGVERKLARING - GEVOLGEN IN DE TIJD. - ZAAK C-228/92.

ARREST VAN HET HOF VAN 26 APRIL 1994. - ROQUETTE FRERES SA TEGEN HAUPTZOLLAMT GELDERN. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: FINANZGERICHT DUESSELDORF - DUITSLAND. - MONETAIR COMPENSERENDE BEDRAGEN OP UIT MAIS AFGELEIDE PRODUKTEN - ONGELDIGVERKLARING - GEVOLGEN IN DE TIJD. - ZAAK C-228/92.

Jurisprudentie 1994 bladzijde I-01445


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum


++++

1. Landbouw - Monetair compenserende bedragen - Vaststelling - Afgeleide produkten - Som van monetair compenserende bedragen op afgeleide produkten hoger dan compenserend bedrag op basisprodukt - Onjuiste keuze van in aanmerking te nemen prijs - Ongeldigheid

(EEG-Verdrag, art. 43, lid 3; Verordening nr. 974/71 van de Raad; Verordening nr. 2719/75 van de Commissie)

2. Prejudiciële vragen - Beoordeling van geldigheid - Ongeldigverklaring van verordening - Gevolgen - Overeenkomstige toepassing van artikel 174, tweede alinea, EEG-Verdrag - Door Hof vastgestelde beperking van gevolgen in tijd - Uitzondering ten gunste van marktdeelnemer die voor nationale autoriteiten beroep in rechte heeft ingesteld of administratief bezwaar heeft aangetekend

(EEG-Verdrag, art. 174, tweede alinea, en 177)


1. Verordening nr. 2719/75 tot vaststelling van de monetaire compenserende bedragen en van sommige koersen voor de toepassing daarvan, evenals de verordeningen die haar wijzigen of vervangen en dezelfde kennelijke fout bij de berekening van de monetair compenserende bedragen voor de betrokken afgeleide produkten bevatten, is ongeldig, voor zover zij de monetair compenserende bedragen voor de verschillende bij de verwerking van maïs in een bepaalde produktieketen verkregen produkten aldus vaststelt, dat de som van de afzonderlijke heffingen een totaal monetair compenserend bedrag oplevert, dat aanzienlijk hoger is dan het monetair compenserende bedrag voor de gebruikte hoeveelheid maïs, en voor zover zij de monetair compenserende bedragen voor maïszetmeel en de daaruit afgeleide produkten vaststelt op een andere grondslag dan die van de interventieprijs van maïs, verminderd met de restitutie bij de produktie van zetmeel.

2. Ofschoon een arrest waarbij het Hof bij wege van prejudiciële beslissing de ongeldigheid van een gemeenschapshandeling vaststelt, in beginsel terugwerkende kracht heeft, net als een arrest houdende nietigverklaring, beschikt het Hof over de mogelijkheid, de gevolgen van een dergelijke vaststelling in de tijd te beperken. Die mogelijkheid vindt haar rechtvaardiging in de uitlegging van artikel 174 van het Verdrag, gezien de noodzakelijke samenhang tussen de prejudiciële verwijzing en het beroep tot nietigverklaring, twee wegen waarlangs de in het Verdrag voorziene wettigheidscontrole kan worden uitgeoefend. De mogelijkheid om, in het kader van artikel 173 dan wel in dat van artikel 177, de gevolgen van de ongeldigverklaring van een gemeenschapsverordening in de tijd te beperken, is een bevoegdheid die het Verdrag aan het Hof heeft toegekend in het belang van een eenvormige toepassing van het gemeenschapsrecht in de gehele Gemeenschap.

Het staat aan het Hof om, wanneer het om redenen van rechtszekerheid gebruik maakt van de mogelijkheid om de gevolgen van een prejudiciële ongeldigverklaring van een gemeenschapsverordening voor het verleden te beperken, te beslissen of met betrekking tot deze beperking van de werking van zijn arrest in de tijd een uitzondering kan worden gemaakt ten gunste van de partij in het hoofdgeding die het beroep tegen de nationale uitvoeringshandeling van de verordening bij de nationale rechter heeft ingesteld, dan wel of, omgekeerd, ook voor de marktdeelnemers die tijdig initiatieven zouden hebben genomen om hun rechten te waarborgen, een enkel voor de toekomst werkende ongeldigverklaring een passend rechtsherstel vormt.

In het geval van een partij in het hoofdgeding die een op grond van een ongeldige gemeenschapsverordening vastgestelde mcb-aanslag voor de nationale rechter heeft bestreden, zou een dergelijke beperking van de gevolgen van een prejudiciële ongeldigverklaring voor het verleden ertoe leiden, dat de nationale rechter het tegen de litigieuze heffingsaanslag gerichte beroep verwerpt, ook al is de verordening op grond waarvan die aanslag is vastgesteld, door het Hof in het kader van hetzelfde geding ongeldig verklaard. In dat geval zou de marktdeelnemer bij schending van gemeenschapsrecht door de instellingen het recht op een effectieve rechtsbescherming ontberen en zou het nuttig effect van artikel 177 van het Verdrag worden aangetast. Bijgevolg is een dergelijke marktdeelnemer, die vóór de datum van het arrest van het Hof bij een nationale rechter een beroep tegen bedoelde aanslag heeft ingesteld, gerechtigd zich in het hoofdgeding op de vastgestelde ongeldigheid te beroepen.

Hetzelfde recht komt toe aan de marktdeelnemers die vóór bedoelde datum administratief bezwaar hebben aangetekend om terugbetaling te bekomen van de monetair compenserende bedragen die zij op grond van een dergelijke verordening hadden betaald.


In zaak C-228/92,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Finanzgericht Duesseldorf (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

Roquette Frères SA

en

Hauptzollamt Geldern,

om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van verordening (EEG) nr. 2719/75 van de Commissie van 24 oktober 1975 tot vaststelling van de monetaire compenserende bedragen en van sommige koersen voor de toepassing daarvan (PB 1975, L 276, blz. 7),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida, M. Diez de Velasco en D. A. O. Edward, kamerpresidenten, C. N. Kakouris, R. Joliet, F. A. Schockweiler, G. C. Rodríguez Iglesias, F. Grévisse, M. Zuleeg, P. J. G. Kapteyn en J. L. Murray (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. Darmon

griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Roquette Frères, vertegenwoordigd door H. Guenther, advocaat te Mannheim,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door U. Woelker, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Roquette Frères, vertegenwoordigd door H. Weil, advocaat te Parijs, en H. Guenther, advocaat te Mannheim, en van de Commissie ter terechtzitting van 16 juni 1993,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 27 oktober 1993,

het navolgende

Arrest


1 Bij beschikking van 29 januari 1992, ingekomen ter griffie van het Hof op 20 mei daaraanvolgend, heeft het Finanzgericht Duesseldorf het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over, enerzijds, de geldigheid van verordening (EEG) nr. 2719/75 van de Commissie van 24 oktober 1975 tot vaststelling van de monetaire compenserende bedragen en van sommige koersen voor de toepassing daarvan (PB 1975, L 276, blz. 7), en, anderzijds, de gevolgen in de tijd van een eventuele ongeldigverklaring van die verordening.

2 Die vragen zijn gesteld in een geding tussen de vennootschap Roquette en het Hauptzollamt Geldern over de heffing door dit Hauptzollamt van monetair compenserende bedragen (hierna: "mcb' s").

3 Verordening nr. 2719/75 is door de Commissie vastgesteld krachtens verordening (EEG) nr. 974/71 van de Raad van 12 mei 1971 betreffende bepaalde conjunctuurpolitieke maatregelen welke naar aanleiding van de tijdelijke verruiming van de fluctuatiemarges van de valuta' s van sommige Lid-Staten dienen te worden genomen in de landbouwsector (PB 1971, L 106, blz. 1).

4 Zij stelde onder meer mcb' s voor maïs en verschillende uit maïs afgeleide produkten vast, die met name bij de invoer van die produkten in Duitsland moesten worden geheven.

5 Later waren de mcb' s voor uit maïs afgeleide produkten het onderwerp van achtereenvolgende verordeningen. Hiervan zijn de verordeningen (EEG) van de Commissie nrs. 652/76 van 24 maart 1976 houdende wijziging van de monetaire compenserende bedragen naar aanleiding van de ontwikkeling van de wisselkoersen van de Franse frank (PB 1976, L 79, blz. 4), 1910/76 van 30 juli 1976 (PB 1976, L 208, blz. 1) en 2466/76 van 8 oktober 1976 (PB 1976, L 280, blz. 1) tot wijziging van de monetaire compenserende bedragen, en 938/77 van 29 april 1977 tot vaststelling van de monetaire compenserende bedragen, en van sommige koersen voor de toepassing daarvan (PB 1977, L 110, blz. 6), door het Hof ongeldig verklaard wegens schending van basisverordening nr. 974/71 en artikel 43, lid 3, van het Verdrag, voor zover zij voor de mcb' s voor op basis van maïs verwerkte produkten, waarvan de prijs afhankelijk is van die van maïs, een berekeningsmethode hadden ingevoerd, die ertoe leidde dat voor de verschillende, door de verwerking van een bepaalde hoeveelheid maïs in een bepaalde produktieketen verkregen produkten, mcb' s werden verkregen waarvan de som aanzienlijk hoger was dan het mcb voor die bepaalde hoeveelheid maïs (zie arresten van 15 oktober 1980, zaak 4/79, Providence agricole de la Champagne, Jurispr. 1980, blz. 2823, r.o. 41; zaak 109/79, Maïseries de Beauce, Jurispr. 1980, blz. 2883, r.o. 41; en zaak 145/79, Roquette Frères, Jurispr. 1980, blz. 2917, r.o. 48).

6 Voorts is verordening nr. 652/76 ongeldig verklaard voor zover daarbij compenserende bedragen voor maïszetmeel waren vastgesteld op een andere grondslag dan die van de interventieprijs van maïs, verminderd met de restitutie bij de produktie van zetmeel (zie voornoemd arrest Roquette Frères, r.o. 48).

7 De ongeldigheid van verordening nr. 652/76 bracht de ongeldigheid mee van de bepalingen van de latere verordeningen van de Commissie houdende wijziging van de mcb' s voor de betrokken afgeleide produkten (zie voornoemd arrest Roquette Frères, punt 2 van het dictum).

8 Verder verklaarde het Hof voor recht, dat verordening (EEG) nr. 2140/79 tot vaststelling van de monetaire compenserende bedragen en van sommige coëfficiënten en koersen voor de toepassing ervan (PB 1979, L 247, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1541/80 (PB 1980, L 156, blz. 1), moest worden geacht impliciet ongeldig te zijn verklaard bij voornoemd arrest Roquette Frères, voor zover die verordening naar de ongeldig verklaarde verordening nr. 652/76 verwees en een wijziging inhield van de mcb' s voor de in dat arrest in geding zijnde produkten (arrest van 22 mei 1985, zaak 33/84, Fragd, Jurispr. 1985, blz. 1605, r.o. 13).

9 Intussen had de Commissie de consequenties uit de in 1980 uitgesproken ongeldigverklaringen getrokken door verordening (EEG) nr. 3013/80 van 21 november 1980 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2140/79 met betrekking tot bepaalde monetaire compenserende bedragen alsmede van verordening (EEG) nr. 2803/80 met betrekking tot bepaalde restituties bij uitvoer in de sector granen (PB 1980, L 312, blz. 12), vast te stellen.

10 Uit de stukken blijkt, dat Roquette Frères uit maïs afgeleide produkten (zetmeel, dextrine en oplosbaar zetmeel) van herkomst uit Frankrijk in Duitsland heeft ingevoerd. Voor de in januari 1976 ingevoerde goederen vorderde de Duitse douane van Roquette Frères betaling van de bij verordening nr. 2719/75 vastgestelde mcb' s.

11 Roquette Frères kwam in 1977 voor de verwijzende rechter op tegen de mcb-aanslag en beriep zich daartoe op de onwettigheid van verordening nr. 2719/75.

12 Van oordeel, dat verordening nr. 2719/75 inderdaad onwettig was om dezelfde redenen als die welke het Hof in de drie arresten Providence agricole de la Champagne, Maïseries de Beauce en Roquette Frères had genoemd, heeft de nationale rechter de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

"A. Is verordening (EEG) nr. 2719/75 van de Commissie van 24 oktober 1975 tot vaststelling van de monetaire compenserende bedragen en van sommige koersen voor de toepassing daarvan, ongeldig,

I

voor zover daarbij de monetair compenserende bedragen voor de verschillende, bij de verwerking van een bepaalde hoeveelheid van het basisprodukt maïs in een bepaalde produktieketen verkregen produkten aldus zijn vastgesteld, dat de som van de afzonderlijke heffingen een totaal monetair compenserend bedrag oplevert, dat aanzienlijk hoger is dan het monetair compenserende bedrag voor de gebruikte hoeveelheid maïs;

II

voor zover daarbij de monetair compenserende bedragen voor maïszetmeel en de daaruit afgeleide produkten zijn vastgesteld op een andere grondslag dan die van de interventieprijs van maïs, verminderd met de restitutie bij de produktie van zetmeel?

B. Zo ja:

Heeft de importeur in dit geding, die door zijn bezwaar en zijn beroep tot nietigverklaring zijnerzijds al het rechtens noodzakelijke en mogelijke heeft gedaan om te verhinderen dat de bestreden heffingsaanslag definitief wordt, het recht, zich in geval van ongeldigheid van verordening (EEG) nr. 2719/75 van 24 oktober 1975 in het kader van de onderhavige belastingprocedure op de ongeldigheid van die verordening te beroepen?"

De geldigheid van verordening nr. 2719/75

13 Met de Commissie moet meteen al worden vastgesteld, dat enerzijds de op de invoer van zetmeel, oplosbaar zetmeel en dextrine in Duitsland geheven mcb' s aanzienlijk hoger waren dan het mcb voor de gebruikte hoeveelheid maïs, en anderzijds verordening nr. 2719/75 de mcb' s voor maïszetmeel en de daaruit afgeleide produkten vaststelt op een andere grondslag dan die van de interventieprijs van maïs, verminderd met de restitutie bij de produktie van zetmeel.

14 Bijgevolg is verordening nr. 2719/75 inderdaad ongeldig om dezelfde redenen als die welke in voornoemde arresten Providence agricole de la Champagne, Maïseries de Beauce en Roquette Frères worden vermeld.

15 Zoals de Commissie in de loop van het geding heeft betoogd, brengt de ongeldigheid van verordening nr. 2719/75 de ongeldigheid mee van de bepalingen van haar verordeningen (EEG) nrs. 2829/75 van 31 oktober 1975 (PB 1975, L 284, blz. 1), 512/76 van 5 maart 1976 (PB 1976, L 60, blz. 1), 572/76 van 15 maart 1976 (PB 1976, L 68, blz. 5) en 618/76 van 18 maart 1976 (PB 1976, L 75, blz. 1) tot wijziging van de monetair compenserende bedragen voor de betrokken afgeleide produkten, alsook van verordening (EEG) nr. 271/76 van 6 februari 1976 houdende wijziging van de monetaire compenserende bedragen naar aanleiding van de ontwikkeling van de wisselkoersen van de Italiaanse lire (PB 1976, L 34, blz. 1), aangezien zij dezelfde kennelijke fout bij de berekening van de monetair compenserende bedragen voor de betrokken afgeleide produkten bevatten (zie voornoemd arrest Fragd, r.o. 13).

16 Gelet op voorgaande overwegingen moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat verordening nr. 2719/75, evenals de verordeningen die haar wijzigen of vervangen en dezelfde kennelijke fout bij de berekening van de mcb' s voor de betrokken afgeleide produkten bevatten, ongeldig is, voor zover zij de mcb' s voor de verschillende bij de verwerking van maïs in een bepaalde produktieketen verkregen produkten aldus vaststelt, dat de som van de afzonderlijke heffingen een totaal mcb oplevert, dat aanzienlijk hoger is dan het mcb voor de gebruikte hoeveelheid maïs, en voor zover zij de mcb' s voor maïszetmeel en de daaruit afgeleide produkten vaststelt op een andere grondslag dan die van de interventieprijs van maïs, verminderd met de restitutie bij de produktie van zetmeel.

De gevolgen in de tijd van de prejudiciële ongeldigverklaring

17 Opgemerkt zij, dat een arrest waarbij het Hof bij wege van prejudiciële beslissing de ongeldigheid van een gemeenschapshandeling vaststelt, in beginsel terugwerkende kracht heeft, net als een arrest houdende nietigverklaring.

18 Bijgevolg hebben de nationale instanties erop toe te zien, dat de bedragen die zij ten onrechte hebben geïnd op basis van gemeenschapsverordeningen die later door het Hof ongeldig zijn verklaard, worden terugbetaald (zie arrest van 12 juni 1980, zaak 130/79, Express Dairy Foods, Jurispr. 1980, blz. 1887, r.o. 14).

19 Het Hof heeft echter de mogelijkheid, de gevolgen van een prejudiciële ongeldigverklaring van een gemeenschapsverordening in de tijd te beperken. Die mogelijkheid vindt haar rechtvaardiging in de uitlegging van artikel 174 van het Verdrag, gezien de noodzakelijke samenhang tussen de prejudiciële verwijzing tot beoordeling van de geldigheid en het beroep tot nietigverklaring, de twee wegen waarlangs de in het Verdrag voorziene wettigheidscontrole kan worden uitgeoefend.

20 Deze mogelijkheid om, in het kader van artikel 173 dan wel in dat van artikel 177, de gevolgen van de ongeldigverklaring van een gemeenschapsverordening in de tijd te beperken, is een bevoegdheid die het Verdrag aan het Hof heeft toegekend in het belang van een eenvormige toepassing van het gemeenschapsrecht in de gehele Gemeenschap (zie arrest van 27 februari 1985, zaak 112/83, Produits de maïs, Jurispr. 1985, blz. 719, r.o. 17).

21 In de voornoemde arresten Providence agricole de la Champagne (r.o. 46), Maïseries de Beauce (r.o. 46) en Roquette Frères (r.o. 53) oordeelde het Hof aldus op basis van de eisen van de rechtszekerheid, dat, voor wat betreft het vóór de datum van de ongeldigverklaringen gelegen tijdvak, de erkenning van de ongeldigheid van de vaststelling van de mcb' s niet de weg opende voor betwisting van een op grond van de ongeldig verklaarde verordeningen verrichte heffing of toekenning van mcb' s door de nationale autoriteiten.

22 Vastgesteld moet worden, dat de overwegingen van rechtszekerheid die het Hof in voornoemde arresten in aanmerking heeft genomen, in beginsel de mogelijkheid uitsluiten om de heffing of toekenning van mcb' s, die de nationale autoriteiten op grond van een bij het onderhavige arrest ongeldig verklaarde verordening voor perioden vóór de uitspraak hiervan hebben verricht, op losse schroeven te zetten.

23 De tweede vraag, die het Finanzgericht Duesseldorf tegen de achtergrond van voornoemde arresten van 15 oktober 1980 heeft gesteld, betreft de beperking van de gevolgen van het onderhavige arrest in de tijd ten aanzien van verzoekster in het hoofdgeding.

24 Met deze vraag wenst de nationale rechter te vernemen, of een importeur die, zoals verzoekster in het hoofdgeding, tegen een mcb-aanslag bezwaar en vervolgens beroep in rechte heeft aangetekend met het betoog, dat de gemeenschapsverordening op grond waarvan de bestreden aanslag was vastgesteld, ongeldig is, het recht heeft zich in dat geding te beroepen op de door het Hof in datzelfde geding vastgestelde ongeldigheid van een verordening.

25 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat het aan het Hof staat om, wanneer het gebruik maakt van de mogelijkheid om de gevolgen van een prejudiciële ongeldigverklaring van een gemeenschapsverordening voor het verleden te beperken, te beslissen of met betrekking tot deze beperking van de werking van zijn arrest in de tijd een uitzondering kan worden gemaakt ten gunste van de partij in het hoofdgeding die het beroep tegen de nationale uitvoeringshandeling van de verordening bij de nationale rechter heeft ingesteld, dan wel of, omgekeerd, ook ten aanzien van die partij een enkel voor de toekomst werkende ongeldigverklaring een passend rechtsherstel vormt (zie voornoemd arrest Produits de maïs, r.o. 18).

26 In het geval van een partij die, zoals verzoekster in het hoofdgeding, een op grond van een ongeldige gemeenschapsverordening vastgestelde mcb-aanslag voor de nationale rechter heeft bestreden, zou een dergelijke beperking van de gevolgen van een prejudiciële ongeldigverklaring voor het verleden ertoe leiden, dat de nationale rechter het tegen de litigieuze heffingsaanslag gerichte beroep verwerpt, ook al is de verordening op grond waarvan die aanslag is vastgesteld, door het Hof in het kader van hetzelfde geding ongeldig verklaard.

27 In dat geval zou een marktdeelnemer als verzoekster in het hoofdgeding bij schending van gemeenschapsrecht door de instellingen het recht op een effectieve rechtsbescherming ontberen en zou het nuttig effect van artikel 177 van het Verdrag worden aangetast.

28 Bijgevolg is een marktdeelnemer als verzoekster in het hoofdgeding, die vóór de datum van het onderhavige arrest bij een nationale rechter een beroep heeft ingesteld tegen een mcb-aanslag, vastgesteld op basis van de bij het onderhavige arrest ongeldig verklaarde gemeenschapsverordening, gerechtigd zich in het hoofdgeding op die ongeldigheid te beroepen.

29 Hetzelfde recht komt toe aan de marktdeelnemers die vóór bedoelde datum administratief bezwaar hebben aangetekend om terugbetaling te bekomen van de mcb' s die zij op grond van een dergelijke verordening hadden betaald.

30 Gelet op voorgaande overwegingen moet op de tweede vraag van de nationale rechter worden geantwoord, dat een marktdeelnemer die vóór de datum van het onderhavige arrest bij een nationale rechter een beroep heeft ingesteld tegen een mcb-aanslag, vastgesteld op basis van een bij het onderhavige arrest ongeldig verklaarde gemeenschapsverordening, gerechtigd is zich in het nationale geding op die ongeldigheid te beroepen. Hetzelfde recht komt toe aan de marktdeelnemers die vóór de datum van het onderhavige arrest administratief bezwaar hebben aangetekend om terugbetaling te bekomen van de mcb' s die zij op grond van een dergelijke verordening hadden betaald.


Kosten

31 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door het Finanzgericht Duesseldorf bij beschikking van 29 januari 1992 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Verordening (EEG) nr. 2719/75 van de Commissie van 24 oktober 1975 tot vaststelling van de monetaire compenserende bedragen en van sommige koersen voor de toepassing daarvan, evenals de verordeningen die haar wijzigen of vervangen en dezelfde kennelijke fout bij de berekening van de monetair compenserende bedragen voor de betrokken afgeleide produkten bevatten, is ongeldig, voor zover zij de monetair compenserende bedragen voor de verschillende bij de verwerking van maïs in een bepaalde produktieketen verkregen produkten aldus vaststelt, dat de som van de afzonderlijke heffingen een totaal monetair compenserend bedrag oplevert, dat aanzienlijk hoger is dan het monetair compenserende bedrag voor de gebruikte hoeveelheid maïs, en voor zover zij de monetair compenserende bedragen voor maïszetmeel en de daaruit afgeleide produkten vaststelt op een andere grondslag dan die van de interventieprijs van maïs, verminderd met de restitutie bij de produktie van zetmeel.

2) Een marktdeelnemer die vóór de datum van het onderhavige arrest bij een nationale rechter een beroep heeft ingesteld tegen een mcb-aanslag, vastgesteld op basis van een bij het onderhavige arrest ongeldig verklaarde gemeenschapsverordening, is gerechtigd zich in het nationale geding op die ongeldigheid te beroepen.

3) Hetzelfde recht komt toe aan de marktdeelnemers die vóór bedoelde datum administratief bezwaar hebben aangetekend om terugbetaling te bekomen van de monetair compenserende bedragen die zij op grond van een dergelijke verordening hebben betaald.