Home

Arrest van het Hof van 20 oktober 1993.

Arrest van het Hof van 20 oktober 1993.

1 Bij beschikking van 12 juli 1991, ingekomen bij het Hof op 6 juli 1992, heeft de Corte Suprema di Cassazione krachtens artikel 177 EEG-Verdrag het Hof een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 9, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie van verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB 1983, L 230, blz. 6).

2 Die vraag is gerezen in een geding tussen C. Baglieri en het Istituto nazionale della previdenza Sociale (hierna: "INPS").

3 Baglieri, van Italiaanse nationaliteit, heeft van 23 augustus 1965 tot 4 april 1975 in de Bondsrepubliek Duitsland gewerkt. Daarna keerde zij terug naar Italië, waar zij het INPS op 17 december 1979 verzocht vrijwillige verzekeringsbijdragen te mogen betalen in aansluiting op haar verplichte verzekering in Duitsland. Dit verzoek werd afgewezen op grond dat zij nooit aangesloten was geweest bij het Italiaanse stelsel van sociale zekerheid.

4 In een door Baglieri tegen het INPS ingesteld beroep verklaarde de Pretore di Siracusa, dat dat orgaan gehouden was de vrijwillige verzekeringsbijdragen van verzoekster te aanvaarden, en erkende hij haar recht op een invaliditeitspensioen. Nadat deze uitspraak door het Tribunale di Siracusa was bevestigd, heeft het INPS cassatieberoep ingesteld, in het kader waarvan de Corte Suprema di Cassazione heeft besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

"Moet artikel 9, lid 2, van verordening nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971, bepalende dat $de onder de wetgeving van een andere Lid-Staat vervulde verzekeringstijdvakken, voor zover nodig, in aanmerking worden genomen alsof het verzekeringstijdvakken zijn die onder de wetgeving van eerstbedoelde staat zijn vervuld', aldus worden uitgelegd, dat toegang tot de vrijwillig voortgezette verzekering ook kan worden verleend aan de werknemer die niet verscheidene, voor samentelling vatbare tijdvakken van arbeid in meerdere Lid-Staten - waaronder de Lid-Staat waarin het verzoek is ingediend - heeft vervuld, doch slechts één voorafgaand tijdvak van arbeid als migrerend werknemer in een andere Lid-Staat, wat zou betekenen dat de in laatstbedoelde staat deswege betaalde verplichte bijdragen in aanmerking moeten worden genomen voor de toelating tot de vrijwillige verzekering in de staat waarin om voortzetting van de verzekering is verzocht?"

5 De nationale rechter constateert, dat het Hof in zijn arrest van 17 januari 1981 (zaak 70/80, Vigier, Jurispr. 1981, blz. 229) reeds heeft beslist, dat artikel 9, lid 2, van verordening nr. 1408/71 een orgaan van sociale zekerheid van een Lid-Staat niet verplicht, de krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking te nemen, wanneer de betrokken werknemer in de eerste Lid-Staat nooit de wettelijk vereiste verzekeringsbijdrage heeft betaald om als verzekerde krachtens de wetgeving van die Lid-Staat te kunnen worden aangemerkt.

6 De Corte Suprema di Cassazione meent echter twee redenen te zien die het Hof ertoe zouden kunnen brengen, die uitlegging te heroverwegen.

7 In de eerste plaats moet het Hof rekening houden met "de nieuwe doelen die de Gemeenschap zich heeft gesteld, vooral ten aanzien van de opheffing van iedere beperking van het vrije verkeer van werknemers tussen de Lid-Staten". In verband daarmee zou een restrictieve uitlegging van voornoemde bepaling strijdig kunnen zijn met de in het Verdrag neergelegde beginselen inzake het vrije verkeer van werknemers en hun sociale zekerheid, welke beginselen noodzakelijk zijn om te verzekeren, dat geen afbreuk wordt gedaan aan op het grondgebied van de Gemeenschap verkregen rechten.

8 In de tweede plaats voorziet de Italiaanse wet ten behoeve van Italiaanse werknemers die in een derde land hebben gewerkt en vervolgens naar Italië terugkeren, in een bijzonder stelsel van verplichte sociale zekerheid, dat de criteria omschrijft voor de vaststelling en betaling van verzekeringsbijdragen. In deze omstandigheden zou een restrictieve uitlegging van artikel 9, lid 2, van verordening nr. 1408/71 tot gevolg hebben, dat die werknemers gunstiger worden behandeld dan werknemers die in een andere Lid-Staat hebben gewerkt.

9 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten en de juridische context van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

10 Op grond van het voorgaande moet het ervoor worden gehouden, dat de nationale rechterlijke instantie met haar prejudiciële vraag wenst te vernemen of

- artikel 9, lid 2, van verordening nr. 1408/71 een Lid-Staat verplicht de aansluiting bij zijn stelsel van sociale zekerheid toe te laten van personen die aan de verplichte verzekering van een andere Lid-Staat onderworpen zijn geweest en die niet aan de voorwaarden van aansluiting bij het stelsel van de eerste Lid-Staat voldoen;

- het gemeenschapsrecht een Lid-Staat die een dergelijke aansluiting toestaat voor zijn onderdanen die in een derde land hebben gewerkt, verplicht hetzelfde te doen voor zijn onderdanen die in een andere Lid-Staat hebben gewerkt.

11 Er zij aan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak (zie arrest van 18 mei 1989, zaak 368/87, Hartmann Troiani, Jurispr. 1989, blz. 1333, r.o. 15) artikel 9, lid 2, van verordening nr. 1408/71 tot doel heeft de gelijkwaardigheid te verzekeren van verzekeringstijdvakken die in verschillende Lid-Staten zijn vervuld, zodat de betrokkenen kunnen voldoen aan de voorwaarde van een minimumverzekeringsduur, wanneer een nationale wetgeving de toelating tot de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering van een dergelijke voorwaarde afhankelijk stelt.

12 Daarentegen blijkt uit de bewoordingen van voornoemde bepaling, dat zij niet de overige voorwaarden regelt die de wettelijke regelingen van de Lid-Staten kunnen stellen aan het ontstaan van een recht, zoals het recht om bijdragen te betalen aan een nationaal stelsel van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering (zie arrest Hartmann Troiani, reeds aangehaald, r.o. 16).

13 In die omstandigheden staat het aan de nationale wetgever om de voorwaarden vast te stellen waaronder het recht of de verplichting tot aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid of bij een bepaalde tak van een dergelijk stelsel ontstaat, zolang daarbij maar geen onderscheid wordt gemaakt tussen eigen onderdanen en onderdanen van de andere Lid-Staten (zie met name arrest Hartmann Troiani, reeds aangehaald, r.o. 21).

14 De door de Corte Suprema di Cassazione genoemde redenen dwingen het Hof niet, die rechtspraak te herzien.

15 Met "de doelen die de Gemeenschap zich heeft gesteld" heeft de nationale rechter ongetwijfeld willen verwijzen naar artikel 8 A van het Verdrag, dat voorziet in de vaststelling van maatregelen die ertoe bestemd zijn, vóór 31 december 1992 geleidelijk de interne markt tot stand te brengen. Overeenkomstig de tweede alinea van dat artikel omvat deze markt een ruimte zonder binnengrenzen, waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal wordt verzekerd volgens de bepalingen van het Verdrag.

16 Bij gebreke van door de Raad vóór 31 december 1992 vastgestelde maatregelen die de Lid-Staten zouden verplichten om personen die aan de verplichte verzekering van een andere Lid-Staat onderworpen zijn geweest, toe te laten tot de vrijwillige aansluiting bij hun stelsel van sociale zekerheid, kan dit artikel niet aldus worden uitgelegd, dat die verplichting automatisch uit het verstrijken van die termijn voortvloeit.

17 Zoals de advocaat-generaal in punt 14 van zijn conclusie heeft opgemerkt, onderstelt een dergelijke verplichting immers de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten op het gebied van de sociale zekerheid, een harmonisatie die bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht ontbreekt.

18 Wat ten slotte het argument betreft, dat Italiaanse werknemers die in een derde land hebben gewerkt, onder de Italiaanse wetgeving gunstiger worden behandeld, kan worden volstaan met de opmerking, dat dat niet van invloed kan zijn op de uitlegging van artikel 9, lid 2, van verordening nr. 1408/71, en dat, hoe dan ook, bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht geen enkele regel een Lid-Staat verbiedt om zijn onderdanen die in een derde land hebben gewerkt en die vervolgens naar hun land van herkomst zijn teruggekeerd waar zij geen arbeid meer verrichten, gunstiger te behandelen dan zijn onderdanen die in een andere Lid-Staat hebben gewerkt en vervolgens in dezelfde situatie zijn komen te verkeren.

19 Mitsdien moet aan de nationale rechter worden geantwoord, dat

- artikel 9, lid 2, van verordening nr. 1408/71 een Lid-Staat niet verplicht de aansluiting bij zijn stelsel van sociale zekerheid toe te staan van personen die aan de verplichte verzekering van een andere Lid-Staat onderworpen zijn geweest en die niet aan de voorwaarden voor aansluiting bij genoemd stelsel in de eerste Lid-Staat voldoen;

- het gemeenschapsrecht een Lid-Staat die een dergelijke aansluiting toestaat voor zijn onderdanen die in een derde land hebben gewerkt, niet verplicht hetzelfde te doen voor zijn onderdanen die in een andere Lid-Staat hebben gewerkt.

HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door de Corte Suprema di Cassazione bij beschikking van 12 juli 1991 gestelde vraag, verklaart voor recht:

- Artikel 9, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie van verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983, verplicht een Lid-Staat niet, de aansluiting bij zijn stelsel van sociale zekerheid toe te staan van personen die aan de verplichte verzekering van een andere Lid-Staat onderworpen zijn geweest en die niet aan de voorwaarden voor aansluiting bij dat stelsel in de eerste Lid-Staat voldoen ;

- het gemeenschapsrecht verplicht een Lid-Staat die een dergelijke aansluiting toestaat voor zijn onderdanen die in een derde land hebben gewerkt, niet om hetzelfde te doen voor zijn onderdanen die in een andere Lid-Staat hebben gewerkt.

3 Het bij de Europese Akte in het Verdrag ingevoegde artikel 8 A, dat voorziet in de vaststelling van maatregelen die ertoe bestemd zijn, voor 31 december 1992 geleidelijk de interne markt tot stand te brengen, kan niet aldus worden uitgelegd, dat nu de Raad vóór die datum geen maatregelen heeft vastgesteld die de Lid-Staten ertoe zouden verplichten om personen die aan de verplichte verzekering van een andere Lid-Staat onderworpen zijn geweest, toe te laten tot de vrijwillige aansluiting bij hun stelsel van sociale zekerheid, die verplichting automatisch uit het verstrijken van die termijn voortvloeit.

Een dergelijke verplichting onderstelt immers de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten op het gebied van de sociale zekerheid, een harmonisatie die bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht ontbreekt.

4 Artikel 9, lid 2, van verordening nr. 1408/71 verplicht een Lid-Staat niet, de aansluiting bij zijn stelsel van sociale zekerheid toe te staan van personen die aan de verplichte verzekering van een andere Lid-Staat onderworpen zijn geweest en die niet aan de voorwaarden voor aansluiting bij dat stelsel in de eerste Lid-Staat voldoen. Het staat immers aan de wettelijke regeling van elke Lid-Staat om de voorwaarden vast te stellen waaronder het recht of de verplichting tot aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid of bij een bepaalde tak van een dergelijk stelsel ontstaat, zolang daarbij maar geen onderscheid wordt gemaakt tussen eigen onderdanen en onderdanen van andere Lid-Staten.

Een Lid-Staat die een dergelijke aansluiting toestaat voor zijn onderdanen die in een derde land hebben gewerkt, is ingevolge het gemeenschapsrecht niet verplicht dezelfde behandeling toe te passen op zijn onderdanen die in een andere Lid-Staat hebben gewerkt.

1 EEG-Verdrag - Europese Akte - Verstrijken van termijn voor totstandbrenging van interne markt - Gevolgen - Verplichting van Lid-Staten om voorwaarden van aansluiting bij hun sociale-zekerheidsstelsel te wijzigen - Geen verplichting bij ontbreken van wetgevend handelen van Raad

(EEG-Verdrag, art. 8 A)

2 Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering - Toelating afhankelijk van eerdere aansluiting bij nationaal stelsel - Verplichting van Lid-Staat aansluiting bij zijn stelsel toe te staan aan iemand die enkel krachtens wetgeving van andere Lid-Staat verzekerd is geweest - Afwezigheid - Aansluiting toegestaan voor eigen onderdanen die in derde land hebben gewerkt - Geen invloed

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 9, lid 2)

Kosten

20 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-297/92,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Corte Suprema di Cassazione, in het aldaar aanhangig geding tussen

Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS)

en

C. Baglieri,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 9, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie van verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB 1983, L 230, blz. 6),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida en D. A. O. Edward, kamerpresidenten, R. Joliet, F. A. Schockweiler, F. Grévisse, M. Zuleeg en J. L. Murray, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs

griffier: J.-G. Giraud

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- verzoeker in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door C. De Angelis, advocaat te Rome;

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur D. Gouloussis en A. Aresu, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden;

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 juni 1993,

het navolgende

Arrest