Arrest van het Hof van 23 maart 1993.
Arrest van het Hof van 23 maart 1993.
1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 19 augustus 1992, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EEG-Verdrag het Hof verzocht vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van 17 september 1987 in zaak 412/85 (Jurispr. 1987, blz. 3503) en, bijgevolg, voor een volledige omzetting in nationaal recht van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, de krachtens het Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
2 In dat arrest heeft het Hof verklaard dat de Bondsrepubliek Duitsland, door bij § 22, lid 3, van het Bundesnaturschutzgesetz afwijkingen toe te staan van de maatregelen ter bescherming van de vogelstand zoals bedoeld in richtlijn 79/409/EEG, de krachtens het Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
3 Toen zij geen mededeling ontving omtrent de maatregelen die de Duitse autoriteiten hadden moeten treffen ter verzekering van de uitvoering van het arrest, heeft de Commissie de in artikel 169 van het Verdrag bedoelde procedure ingeleid, aan het einde waarvan zij het onderhavige beroep wegens niet-nakoming heeft ingesteld.
4 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport van de rechter-rapporteur. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
5 De Bondsrepubliek Duitsland verklaart, dat de voor de uitvoering van het arrest van het Hof nodige regeling binnenkort door de wetgevende instanties zal worden goedgekeurd.
6 Er zij op gewezen, dat ook al geeft artikel 171 van het Verdrag niet precies aan binnen welke termijn de uitvoering van een arrest dient te geschieden, het belang dat gemoeid is met een onmiddellijke en uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht, vereist dat met die uitvoering onverwijld wordt begonnen en dat zij zo spoedig mogelijk tot stand komt (zie arrest van 13 juli 1988, zaak 169/87, Commissie/Frankrijk, Jurispr. 1988, blz. 4093, r.o. 14).
7 Mitsdien moet de niet-nakoming worden vastgesteld in de termen van de conclusies van de Commissie.
HET HOF VAN JUSTITIE,
rechtdoende, verstaat:
1) Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van 17 september 1987 in zaak 412/85 en, bijgevolg, voor een volledige omzetting in nationaal recht van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, is de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens het Verdrag op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.
2) De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten van de procedure.
De onmiddellijke en uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht vereist, dat met de uitvoering van een arrest houdende vaststelling van niet-nakoming door een Lid-Staat, onverwijld wordt begonnen en dat zij zo spoedig mogelijk tot stand komt.
++++
Beroep wegens niet-nakoming ° Arrest van Hof waarbij niet-nakoming wordt vastgesteld ° Uitvoeringstermijn
(EEG-Verdrag, art. 171)
Kosten
8 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Daar de Bondsrepubliek Duitsland in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.
In zaak C-345/92,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door I. Pernice, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende bij R. Hayder, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verzoekster,
tegen
Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door E. Roeder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Duitse ambassade, Avenue Émile Reuter 20-22,
verweerster,
betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen, dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van 17 september 1987 in zaak 412/85 (Jurispr. 1987, blz. 3503) en, bijgevolg, voor een volledige omzetting in nationaal recht van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, de krachtens het Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: O. Due, president, M. Zuleeg en J. L. Murray, kamerpresidenten, G. F. Mancini, F. A. Schockweiler, J. C. Moitinho de Almeida, F. Grévisse, M. Diez de Velasco en P. J. G. Kapteyn, rechters,
advocaat-generaal: G. Tesauro
griffier: J.-G. Giraud
gezien het rapport van de rechter-rapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 februari 1993,
het navolgende
Arrest