Home

Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 1993.

Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 14 december 1993.

3 Volgens het stelsel van bevoegdheidsverdeling van het Verdrag moet de Commissie, indien zij zulks nodig acht, in het kader van de controlebevoegdheden op het gebied van de mededinging, die haar met name worden verleend door de bepalingen van artikel 85 van het Verdrag, juncto artikel 3, lid 1, van verordening nr. 17, een voorlopige maatregel nemen teneinde een overeenkomst betreffende het gemeenschappelijk verwerven van televisierechten waarvoor een ontheffing krachtens artikel 85, lid 3, is verleend, op te schorten. De rol van de gemeenschapsrechter bestaat in het uitoefenen van rechterlijk toezicht op de handelingen van de Commissie op dit gebied en hij treedt niet in de plaats van de Commissie in de uitoefening van de haar krachtens bovengenoemde bepalingen verleende bevoegdheden.

Bij een procedure in kort geding in het kader van een beroep tot nietigverklaring van een beschikking van de Commissie, moeten de voorlopige maatregelen die de rechter in kort geding nodig acht, in beginsel passen in het kader van de eindbeslissing die de rechter in de hoofdzaak krachtens de bepalingen van artikel 173 juncto, artikel 176, EEG-Verdrag kan vaststellen, en binnen het kader van de betrekkingen tussen partijen blijven. Het voorwerp van deze beschikking kan evenwel in geen geval de nietigverklaring zijn van de overeenkomst betreffende het gemeenschappelijk verwerven van televisierechten, die is gesloten door ondernemingen die bovendien geen partij zijn in het geding.

Uit het voorgaande volgt, dat het verzoek strekt tot een voorlopige maatregel, die de rechter in kort geding niet bevoegd is te gelasten, en dus niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4 Krachtens artikel 104, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, moet het spoedeisend karakter van een verzoek in kort geding worden getoetst aan de noodzaak om te voorkomen, dat ernstige en onherstelbare schade wordt berokkend aan de partij die om de voorlopige maatregel heeft verzocht. Zij moet dus het bewijs leveren, dat zij niet de uitslag van de procedure in de hoofdzaak kan afwachten zonder een schade te lijden met ernstige en onherstelbare gevolgen.

Door in wezen slechts een economische schade te stellen, die haar door de litigieuze beschikking zou zijn berokkend, zonder door cijfers gestaafde gegevens betreffende de omvang daarvan te verstrekken, terwijl bepaalde door verweerster aangevoerde elementen juist twijfel doen rijzen over de realiteit van deze schade, heeft verzoekster niet aangetoond, dat de litigieuze beschikking haar zonder de gevraagde voorlopige maatregelen een schade zou kunnen berokkenen die niet meer ongedaan kan worden gemaakt door de tenuitvoerlegging van een arrest, waarbij deze beschikking in het kader van het beroep in de hoofdzaak eventueel nietig zou worden verklaard. Bijgevolg dient het verzoek om voorlopige maatregelen te worden afgewezen.

1 Mededinging - Administratieve procedure - Vaststelling van voorlopige maatregelen - Verzoek in kort geding strekkende tot opschorting, bij wege van voorlopige maatregel, van overeenkomst betreffende gemeenschappelijk verwerven van televisierechten waarvoor krachtens artikel 85, lid 3, van Verdrag ontheffing is verleend - Bevoegdheid van Commissie - Rechterlijk toezicht - Grenzen

(EEG-Verdrag, art. 85, 173 en 186; verordening nr. 17 van de Raad, art. 3, lid 1)

2 Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorwaarden - Ernstige en onherstelbare schade - Economische schade niet aangetoond

(EEG-Verdrag, art. 185; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)