Home

Conclusie van advocaat-generaal Gulmann van 12 juli 1994.

Conclusie van advocaat-generaal Gulmann van 12 juli 1994.

++++

1. De onderhavige zaak, die aan het Hof is voorgelegd door de Tariefcommissie te Amsterdam, draait om de vraag, in hoeverre een indelingsverordening van de Commissie blijft gelden nadat de verordening van de Raad krachtens welke de indelingsverordening was vastgesteld, is ingetrokken. Susidiair wordt de vraag aan de orde gesteld, hoever de beoordelingsvrijheid van de Commissie bij de opstelling van de indelingsverordening gaat.

De feiten

2. De vennootschap Pell Nederland BV voerde op 8 december 1988 en 12 februari 1989 in totaal vier partijen maïskiemschroot uit Argentinië in. De vennootschap Gebroeders Van Es Douane Agenten BV (hierna: "Van Es") vervulde de invoerformaliteiten in verband hiermee.

3. De vier partijen goederen werden aangegeven onder postonderverdeling 2306 90 91 van de gecombineerde nomenclatuur, zoals die is ingevoerd bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987.(1) Voor onder deze post vallende goederen waren ten tijde van de betrokken invoer geen invoerrechten of landbouwheffingen verschuldigd.

4. Na controle van de vier partijen stelde de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen te Rotterdam vast, dat het ging om een maïsbijprodukt waaraan de olie was onttrokken, met, berekend op de droge stof, een vetgehalte van minder dan 3 gewichtspercenten, een proteïnegehalte van 11,5 of meer gewichtspercenten en een zetmeelgehalte van meer dan 45 gewichtspercenten. Wegens het vastgestelde zetmeelgehalte (voor de vier partijen tussen 46,6 en 49,5 gewichtspercenten) besloot de inspecteur, dat de goederen moesten worden ingedeeld onder postonderverdeling 2302 1090. Deze vereisten betreffende de samenstelling van de bij winning van olie uit maïs verkregen afvallen, waren gebaseerd op verordening (EEG) nr. 482/74 van de Commissie van 27 februari 1974.(2)

Voor goederen die vallen onder post 2302 1090, gold een landbouwheffing van 332,13 HFL per 1 000 kg nettogewicht voor de op 8 december 1988 ingeklaarde partij, en van 307,23 HFL per 1 000 kg nettogewicht voor de drie partijen die op 12 februari 1989 werden ingeklaard. Voor de vier partijen werden bijgevolg landbouwheffingen voor een totaalbedrag van 1 197 831 HFL opgelegd. Voor het Hof heeft Van Es betoogd, dat dit bedrag de waarde van de goederen overschrijdt.

5. Het hiertegen ingediende bezwaarschrift werd door de inspecteur afgewezen. Van die uitspraak is Van Es in beroep gegaan bij de Tariefcommissie, die het Hof twee prejudiciële vragen betreffende verordening nr. 482/74 heeft gesteld.

De relevante bepalingen van gemeenschapsrecht

6. Het gemeenschappelijk douanetarief (hierna: "GDT") van de EEG werd voor het eerst vastgesteld bij verordening (EEG) nr. 950/68 van de Raad van 28 juni 1968(3) en gold tot 1 januari 1988. Hoofdstuk 23 van het GDT heeft betrekking op "resten en afvallen van de voedselindustrie; bereid voedsel voor dieren". Post 23.04 omvat de volgende produkten:

"23.04 Perskoeken, ook die van olijven, en andere bij de winning van plantaardige oliën verkregen afvallen, met uitzondering van droesem of bezinksel:

A. Perskoeken van olijven en andere bij de winning van olijfolie verkregen afvallen.

B. andere."

7. Op 16 januari 1969 stelde de Raad verordening (EEG) nr. 97/69 vast, die, ten einde te verzekeren dat het GDT in alle Lid-Staten uniform zou worden toegepast, de Commissie de bevoegdheid gaf zogenoemde indelingsverordeningen vast te stellen, "ten einde de inhoud van de posten en postonderverdelingen nader aan te geven, zonder evenwel de tekst daarvan te wijzigen".(4) De in het hoofdgeding bestreden verordening, verordening nr. 482/74, is vastgesteld krachtens verordening nr. 97/69. Artikel 1 van verordening nr. 482/74 bepaalt het volgende:

"De bij de winning van maïskiemolie verkregen afvallen, die overblijven na winning van maïskiemolie door extraheren met oplosmiddelen of door persen, worden in het gemeenschappelijk douanetarief slechts onder postonderverdeling 23.04 B ingedeeld indien zij de volgende gehalten hebben, berekend in gewichtspercenten op de droge stof:

1. voor de produkten met een vetgehalte van minder dan 3 gewichtspercenten:

° zetmeelgehalte: minder dan 45 gewichtspercenten;

° proteïnegehalte (stikstofgehalte x 6,25): 11,5 of meer gewichtspercenten.

2. (...)

Deze afvallen mogen voorts geen bestanddelen bevatten die niet van de maïskorrel afkomstig zijn."

8. De gecombineerde nomenclatuur (hierna: "GN") werd per 1 januari 1988 ingevoerd bij verordening nr. 2658/87 van de Raad. Bij deze verordening werden verordening nr. 950/68 betreffende het gemeenschappelijk douanetarief en verordening nr. 97/69 betreffende de noodzakelijke maatregelen voor de uniforme toepassing van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief ingetrokken (artikel 16). Hoofdstuk 23 van de GN heeft, evenals hoofdstuk 23 van het GDT, betrekking op "resten en afval van de voedselindustrie; bereid voedsel voor dieren". GN-code 2306 90 91, waaronder de thans in geding zijnde goederen werden aangegeven, luidt als volgt:

"2306 Perskoeken en andere vaste afvallen, verkregen bij de winning van plantaardige vetten of oliën, ook indien fijngemaakt of in pellets, andere dan die bedoeld bij post 2304 of 2305:

(...)

2306 90 ° andere:

° ° perskoeken van olijven en andere bij de winning van olijfolie verkregen afvallen:

(...)

° ° andere:

2306 90 91 ° ° ° van maïskiemen."

GN-code 2302 1090 van hetzelfde hoofdstuk, waaronder de goederen werden ingedeeld na de door de inspecteur verrichte controle, luidt als volgt:

"2302 Zemelen, slijpsel en andere resten van het zeven, van het malen of van andere bewerkingen van granen of van peulvruchten, ook indien in pellets:

2302 10 ° van maïs:

2302 10 10 ° ° met een zetmeelgehalte van niet meer dan 35 gewichtspercenten

2302 10 90 ° ° andere"

9. Artikel 15, lid 1, van verordening nr. 2658/87, dat de overgang van de oude naar de nieuwe nomenclatuur regelt, bepaalt het volgende:

"De codes en de goederenomschrijvingen, opgesteld op basis van de gecombineerde nomenclatuur, vervangen die welke zijn opgesteld op basis van de nomenclaturen van het gemeenschappelijk douanetarief en van de Nimexe, onverminderd de door de Gemeenschap vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening gesloten internationale overeenkomsten alsmede de voor de toepassing daarvan genomen besluiten die verwijzen naar genoemde nomenclaturen.

De Gemeenschapsbesluiten waarin de tarief- of statistieknomenclaturen zijn vervat, worden door de Commissie dienovereenkomstig gewijzigd."

10. De Commissie heeft drie verordeningen vastgesteld onder verwijzing naar artikel 15 van verordening nr. 2658/87, te weten de verordeningen (EEG) nrs. 646/89 van 14 maart 1989(5), 2723/90 van 24 september 1990(6) en 2080/91 van 16 juli 1991.(7) Deze verordeningen wijzigen een reeks van de door de Commissie krachtens verordening nr. 97/69 vastgestelde indelingsverordeningen, in dier voege dat de daarin vervatte verwijzingen naar posten van het GDT zijn vervangen door verwijzingen naar de overeenkomstige GN-codes.

11. Krachtens artikel 9, lid 1, sub a, van verordening nr. 2658/87 kunnen voorschriften op het gebied van de indeling van goederen in de GN worden vastgesteld, zoals die met betrekking tot het GDT waren vastgesteld in de ingetrokken verordening nr. 97/69. De Commissie heeft krachtens artikel 9 van verordening nr. 439/91 van 25 februari 1991(8) vastgesteld, waarbij enkele verordeningen die de Commissie krachtens verordening nr. 97/69(9) had vastgesteld, zijn ingetrokken.

12. Verordening nr. 482/74 betreffende de indeling van goederen onder postonderverdeling 23.04 B van het GDT, wordt door geen van deze verordeningen omvat en is derhalve na de invoering van de GN noch uitdrukkelijk gewijzigd, noch uitdrukkelijk ingetrokken.

In hoeverre is verordening nr. 482/74 nog geldig?

13. De eerste vraag van de verwijzende rechter luidt als volgt:

"Is verordening nr. 482/74 ten aanzien van de onderhavige vier aangiften ten invoer nog van kracht, niettegenstaande het bepaalde in artikel 16 van de huidige GDT-verordening?"

14. Voor de beantwoording van deze vraag moet inzonderheid over drie problemen een standpunt worden ingenomen. In de eerste plaats, in hoeverre verordening nr. 482/74 is vervallen nu de verordening krachtens welke zij was vastgesteld, is ingetrokken. In de tweede plaats, of verordening nr. 482/74 is vervallen, nu zij niet uitdrukkelijk aan de GN is aangepast overeenkomstig artikel 15 van de nieuwe nomenclatuurverordening. In de derde plaats, of verordening nr. 482/74 is vervallen, daar de toepassing ervan gezien de overige door de Commissie vastgestelde handelingen in strijd zou zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.

15. Met betrekking tot het eerste probleem betoogt Van Es, dat een verordening vervalt wanneer de eraan ten grondslag liggende handeling wordt ingetrokken, tenzij aan de verordening een nieuwe grondslag wordt gegeven, hetgeen haars inzicht met betrekking tot verordening nr. 482/74 niet is gebeurd. Van Es wijst erop, dat de Tariefcommissie in haar verwijzingsuitspraak uitdrukking geeft aan dezelfde opvatting. De Commissie betoogt, dat de intrekking van verordening nr. 97/69 niet betekent, dat de op grond hiervan vastgestelde verordeningen automatisch zijn vervallen, waartoe zij zich beroept op het tempus regit actum beginsel.

16. Het Hof heeft in zijn rechtspraak de rechtsgrondslag voor de beantwoording van de onderhavige vraag vastgelegd. Uit het arrest van 27 maart 1990 in de zaak Bagli Pennacchiotti(10) volgt, dat er naar gemeenschapsrecht geen algemeen beginsel geldt volgens hetwelk een handeling automatisch vervalt, wanneer de handeling op grond waarvan zij is vastgesteld, wordt ingetrokken, en er geen uitdrukkelijke bepaling is vastgesteld op grond waarvan de betrokken handeling in stand blijft.(11) Anderzijds is het uiteraard evenmin zo, dat iedere handeling geldig is totdat zij uitdrukkelijk wordt ingetrokken. Uit bovengenoemd arrest van het Hof volgt, dat aan bepaalde voorwaarden moet zijn voldaan opdat een verordening waarvan de grondslag is vervallen, blijft gelden. In zijn arrest overwoog het Hof, dat de oude machtigingsbepaling was vervangen door een nieuwe, met dezelfde inhoud, dat de bestreden verordening was vastgesteld volgens dezelfde procedure als die welke voor de latere basisverordening was vastgesteld, en dat geen tegenstrijdigheid kon worden vastgesteld tussen de verordening en de latere bepalingen van gemeenschapsrecht. Het Hof concludeerde op deze grondslag, dat de eerdere verordening van toepassing was en de handeling was die de uitvoeringsbepalingen bij de latere machtigingsbepaling bevatte, zolang dienaangaande geen nieuwe voorschriften waren vastgesteld.

17. Van Es voert twee argumenten aan ten betoge, dat de zaak Bagli Pennacchiotti fundamenteel verschilt van de onderhavige zaak. In de eerste plaats, zo stelt zij, had de zaak Bagli Pennacchiotti betrekking op een basisverordening die geen toepassing kon vinden tenzij uitvoeringsbepalingen werden vastgesteld. Bij ontbreken van rechtskracht van de vroegere uitvoeringsverordening zou er een juridische leemte zijn ontstaan, met ernstige gevolgen voor een groot aantal wijnproducenten in de Gemeenschap. In de onderhavige zaak gaat het echter uitsluitend om de afbakening van de inhoud van een tariefpost. In de tweede plaats, aldus Van Es, ging het in de zaak Bagli Pennacchiotti om uitvoeringsbepalingen op basis waarvan de communautaire onderdanen over belangrijke rechten beschikten. In de onderhavige zaak gaat het er evenwel om, dat de communautaire onderdanen aanzienlijke geldelijke lasten worden opgelegd. Van Es is derhalve van oordeel, dat de aanvaarding door het Hof dat de betrokken uitvoeringsbepalingen nog steeds geldig waren, behalve van de door het Hof uitdrukkelijk genoemde omstandigheid voorts afhing van de door de vennootschap aangevoerde omstandigheid.

18. Ik kan het hier nauwelijks mee eens zijn. Er moet mijns inziens van worden uitgegaan, dat het Hof in het arrest Bagli Pennacchiotti als algemeen beginsel heeft vastgelegd, dat verordeningen waarvan de rechtsgrondslag is ingetrokken, blijven gelden wanneer ter vervanging van de ingetrokken handeling een nieuwe handeling is vastgesteld, die met de ingetrokken machtigingsbepalingen overeenstemmende bepalingen bevat, en wanneer er voor het overige op grond van een algemene beoordeling van de nieuwe voorschriften van kan worden uitgegaan, dat de nieuwe voorschriften door de eerdere verordeningen op dezelfde wijze worden aangevuld of verduidelijkt als de ingetrokken voorschriften.

Niets in het arrest Bagli Pennacchiotti duidt erop, dat het Hof doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de door Van Es aangevoerde omstandigheid. Hierna zal ook blijken, dat er ingewikkelde afbakeningsproblemen kunnen ontstaan, indien deze omstandigheid een voorwaarde vormt voor het blijven gelden van verordeningen waarvan de rechtsgrondslag is ingetrokken.

19. Er zijn in deze zaak geen andere argumenten aangevoerd op grond waarvan de uit het arrest Bagli Pennacchiotti voortvloeiende rechtstoestand zou moeten worden gewijzigd. Voor het overige kan ervan worden uitgegaan, dat die rechtstoestand tot resultaten leidt die ° ook al wordt de vraag in de Lid-Staten op verschillende wijzen beantwoord ° aansluiten bij de in de meeste Lid-Staten bestaande rechtstoestand.(12)

20. Voorts kan worden aangenomen, dat bovenbedoelde rechtstoestand die is waarvan de Raad bij de vaststelling van de nieuwe nomenclatuurverordening is uitgegaan. De communautaire wetgever kan niet de bedoeling hebben gehad, dat het grote aantal indelingsverordeningen die krachtens verordening nr. 97/69 waren vastgesteld, zouden vervallen. Hij moet ervan zijn uitgegaan, dat deze ook zonder uitdrukkelijke bepaling dienaangaande in beginsel zouden blijven gelden. Dit vindt bevestiging in de omstandigheid, dat de Commissie nadien handelingen heeft verricht waarbij op de grondslag van artikel 15 van de nieuwe nomenclatuurverordening in de vroegere indelingsverordeningen technische aanpassingen aan de GN zijn aangebracht.

21. Volgens de Commissie vormt het bepaalde in artikel 15, dat de nieuwe GN-codes en goederenomschrijvingen in de plaats treden van de vroegere GDT-posten en goederenomschrijvingen, een uitdrukkelijke bevestiging dat de Raad had besloten, de vroegere indelingsverordeningen te handhaven. Deze opvatting is evenwel onjuist. Het staat namelijk vast, dat artikel 15 niet specifiek geldt voor indelingsverordeningen, en dat deze bepaling ° ook al moet ervan worden uitgegaan, dat de vroegere indelingsverordeningen met de vaststelling van de nieuwe nomenclatuurverordening zijn vervallen ° een ruim toepassingsgebied heeft en de talrijke verordeningen, met name op landbouwgebied, omvat die verwijzen naar de thans ingetrokken GDT-nomenclatuur en waarvan het voortbestaan niet in twijfel is getrokken, nu de nieuwe nomenclatuurverordening de rechtsgrondslag van al deze verordeningen niet intrekt.(13)

22. Ofschoon het mijns inziens in situaties als de onderhavige de voorkeur verdient, dat de communautaire wetgever met een uitdrukkelijke bepaling aangeeft, of vroegere voorschriften zullen blijven gelden, moet er mijns inziens op grond van het voorgaande van worden uitgegaan, dat die vroegere voorschriften ook zonder uitdrukkelijke bepaling dienaangaande hun gelding kunnen behouden.

23. Hierna moet worden onderzocht, of de voorwaarden waaronder vroegere verordeningen hun geldigheid kunnen behouden, met betrekking tot verordening nr. 482/74 zijn vervuld.

24. Om te beginnen kan worden vastgesteld, dat de omstandigheid die het Hof in de zaak Bagli Pennacchiotti van belang achtte, zich ook in de onderhavige zaak voordoet. Artikel 9, lid 1, sub a, van de nieuwe nomenclatuurverordening vormt de grondslag voor de vaststelling van verordeningen betreffende de indeling van goederen in de GN, en heeft daarmee nagenoeg dezelfde inhoud als artikel 3, lid 1, van verordening nr. 97/69, dat de grondslag van verordening nr. 482/74 vormde. Verordening nr. 482/74 is vastgesteld volgens dezelfde procedure (zie artikel 3, lid 2, van verordening nr. 97/69) als die voorzien in artikel 10 van de nieuwe nomenclatuurverordening, waarnaar artikel 9 verwijst. Ten slotte valt geen tegenstrijdigheid aan te wijzen tussen verordening nr. 482/74 en de latere communautaire wetgeving.

25. Het volstaat in het onderhavige verband niet, dat de relevante machtigingsbepalingen in wezen dezelfde inhoud hebben. Als logisch uitvloeisel van de door het Hof in het arrest Bagli Pennachiotti neergelegde beginselopvatting, kunnen de indelingsverordeningen slechts hun geldigheid behouden, indien ook de relevante postonderverdelingen in wezen dezelfde inhoud hebben.

26. Van Es betoogt, dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen de vroegere GDT-onderverdeling en de nieuwe GN-onderverdeling, voor zover de nieuwe versie gespecificeerder is. Van Es heeft voorts betoogd, dat de GN over het algemeen gedetailleerder is en meer verdelingen en onderverdelingen bevat dan het GDT.

De Commissie is het ermee eens, dat de GN complexer is dan het GDT, daar zij meer onderverdelingen bevat, maar betoogt dat de bepalingen in de nieuwe verordening in wezen identiek zijn aan die van de oude verordening en deze vaak eenvoudig weergeven. De Commissie betoogt, dat de bewoordingen van onderverdeling 23.04 B van het GDT en van GN-code 2306 90 91 niet verschillen met betrekking tot afvallen verkregen na de winning van olie uit maïs.

27. Naar mijn oordeel hebben beide postonderverdelingen in wezen dezelfde inhoud. Onderverdeling 23.04 B van het GDT en GN-code 2306 90 91 bevinden zich beide in hoofdstuk 23 van de betrokken nomenclatuur, en deze hoofdstukken hebben beide hetzelfde opschrift. Beide onderverdelingen behoren tot posten die perskoeken en andere bij de winning van plantaardige vetten of oliën verkregen afvallen omvatte; het is alleen zo, dat GN-code 2306 een uitvoeriger goederenbeschrijving bevat. Beide onderverdelingen omvatten "andere" produkten dan "perskoeken van olijven en andere bij de winning van olijfolie verkregen afvallen". GN-code 2306 90 91 bevat enkel een nadere onderverdeling, voor zover daarin een bijzondere plaats is ingeruimd voor dergelijke "andere" produkten "van maïskiemen". De aangevoerde verschillen zijn mijns inziens irrelevant. Zonder probleem kan worden vastgesteld, dat post 23.04 B van het GDT is vervangen door GN-code 2306 90 91, voor zover het gaat om afvallen verkregen bij de winning van olie uit maïs.

28. Verordening nr. 482/74 verwijst naar postonderverdeling 23.04 B van het GDT. Opdat deze verordening na de invoering van de GN haar geldigheid behoudt, is derhalve vereist dat deze verwijzing uitdrukkelijk of stilzwijgend wordt vervangen door een verwijzing naar GN-code 2306 90 91. Zoals gezegd, heeft een uitdrukkelijke aanpassing van verordening nr. 482/74 overeenkomstig artikel 15 van de nieuwe nomenclatuurverordening niet plaatsgevonden. Derhalve moet worden nagegaan, of de voorwaarden voor het blijven gelden van een verordening kunnen worden geacht te zijn vervuld, wanneer de bewoordingen van de verordening noodzakelijkerwijs stilzwijgend aan de nieuwe regels moeten worden aangepast.

29. Volgens Van Es betekent het ontbreken van een uitdrukkelijke aanpassing van verordening nr. 482/74 aan de GN, dat de verordening zonder voorwerp is geraakt en haar betekenis heeft verloren, daar de GN geen onderverdeling bevat met de in de verordening genoemde code. Van Es bestrijdt, dat indelingsverordeningen kunnen worden geacht stilzwijgend aan de nieuwe GN te zijn aangepast; zij betoogt dat een rechtssituatie waarin verordeningen kunnen worden toegepast, ook al zijn zij niet uitdrukkelijk aan de GN aangepast, in strijd zou zijn met het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van deugdelijkheid van regelgeving.(14)

30. Het is mogelijk, dat er problemen in verband met de rechtszekerheid zullen ontstaan, wanneer de communautaire onderdanen zelf moeten nagaan, of verwijzingen in regelingen van gemeenschapsrecht naar posten van het GDT moeten worden geacht te zijn vervangen door verwijzingen naar de overeenkomstige GN-codes. Maar de stilzwijgende aanpassing die in casu dient plaats te vinden, is juist slechts stilzwijgend in die zin, dat verordening nr. 482/74 niet uitdrukkelijk is gewijzigd, maar niet in die zin, dat de communautaire wetgever zich niet over de vraag heeft uitgesproken.

Zoals de Commissie opmerkt, moet artikel 15, lid 1, eerste alinea, van de nieuwe nomenclatuurverordening aldus worden uitgelegd, dat verwijzigingen in communautaire voorschriften naar codes en omschrijvingen van het GDT ope legis worden vervangen door die van de GN. Volgens de Commissie is artikel 15 alleen van toepassing, wanneer de overgang van de oude naar de nieuwe nomenclatuur slechts een eenvoudige technische aanpassing vereist. Wanneer daarentegen inhoudelijke wijzigingen moeten worden aangebracht, moeten de oude indelingsverordeningen worden geacht te zijn vervallen, aangezien dergelijke wijzigingen een uitdrukkelijke aanpassing aan de juiste rechtsgrondslag vereisen.

De toepassing van verordening nr. 482/74 onder de nieuwe nomenclatuur vereist enkel een eenvoudige technische aanpassing, zodat artikel 15 voldoende grondslag biedt om aan te nemen dat de verwijzing naar de oude onderverdeling van het GDT is vervangen door de verwijzing naar de nieuwe GN-code.

31. Van Es betoogt, dat artikel 15, lid 1, tweede alinea, de Commissie verplicht, voorschriften van gemeenschapsrecht aan te passen aan de GN, en dat uit deze bepaling derhalve volgt, dat eerdere indelingsverordeningen slechts geldig zijn indien zij uitdrukkelijk aan de GN zijn aangepast of een nieuwe rechtsgrondslag hebben gekregen.

De Commissie betoogt, dat artikel 15 haar de bevoegdheid verleent, communautaire voorschriften gemaks- en duidelijkheidshalve aan te passen aan de nieuwe nomenclatuur, wanneer zij dit noodzakelijk acht.(15) Artikel 15 moet daarentegen niet aldus worden uitgelegd, dat een verordening slechts kan blijven gelden indien zij door de Commissie uitdrukkelijk is gehandhaafd.

32. Mijns inziens heeft Van Es gelijk waar zij stelt, dat artikel 15 de Commissie verplicht, over te gaan tot een technische aanpassing van communautaire voorschriften die met de overgang naar de GN hun concrete betekenis hebben behouden en die geen inhoudelijke wijziging behoeven. Ik geloof echter niet, dat dit artikel aldus kan worden uitgelegd, dat een verordening die geen technische aanpassing heeft ondergaan, moet worden geacht te zijn vervallen. Een dergelijke uitlegging zou artikel 15, lid 1, eerste alinea, namelijk van iedere reële inhoud beroven.

33. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd, dat de voorwaarden waaronder verordening nr. 482/74 onder de nieuwe nomenclatuurverordening kan blijven gelden, moeten worden geacht te zijn vervuld.

34. In het arrest Bagli Pennachiotti overwoog het Hof zoals gezegd, dat de litigieuze uitvoeringsverordening kon worden toegepast totdat overeenkomstig de betrokken machtigingsbepaling nieuwe voorschriften zouden zijn vastgesteld. Het kan niet worden uitgesloten, dat, zoals Van Es betoogt, verordening nr. 482/74 is vervangen door verordening (EEG) nr. 315/91 van de Commissie van 7 februari 1991(16), die is vastgesteld krachtens artikel 9 van de nieuwe nomenclatuurverordening en die deze verordening in dier voege wijzigt, dat in hoofdstuk 23 een aanvullende bepaling betreffende onderverdeling 2306 90 91 wordt opgenomen. De bepaling luidt als volgt:

"Onderverdeling 2306 90 91 omvat uitsluitend de afvallen verkregen bij de winning van maïskiemolie, met uitzondering van de produkten waaraan bestanddelen afkomstig van de maïskorrel, die het oliewinningsproces niet hebben ondergaan, zijn toegevoegd."(17)

35. De oplossing van dit uitleggingsprobleem is voor de standpuntbepaling in deze zaak evenwel niet van belang. De feiten in het hoofdgeding hebben zich immers vóór de vaststelling van verordening nr. 315/91 voorgedaan. Derhalve kan aan de verordening reeds op deze grond geen beslissende betekenis worden toegekend voor de onderhavige zaak.

36. Ten slotte moet een standpunt worden ingenomen over het betoog van Van Es, dat de door de Raad en de Commissie in verband met de overgang naar de nieuwe nomenclatuur vastgestelde maatregelen hoe dan ook hebben geleid tot een zodanige rechtsonzekerheid omtrent het al dan niet voortbestaan van verordening nr. 482/74, dat deze reeds op die grond geen toepassing kan vinden na 1 januari 1988.

Van Es wijst erop, dat de gebruikmaking door de Commissie van haar bevoegdheid krachtens de nieuwe nomenclatuurverordening, technische aanpassingen aan te brengen, het bijzonder onduidelijk heeft gemaakt of verordening nr. 482/74 haar gelding heeft behouden.

37. Deze opvatting is niet helemaal ongegrond.

38. In de vijfde overweging van verordening nr. 646/89, houdende aanpassing aan de GN van een reeks indelingsverordeningen die waren vastgesteld op basis van de GDT-nomenclatuur, wordt in dit verband verklaard dat "om redenen die verband houden met de duidelijkheid en met het oog op een vereenvoudiging, een aantal van de genoemde verordeningen die concreet van belang blijven en waarvan de transponering geen enkele belangrijke wijziging impliceert (...) moet worden gewijzigd".

De vijfde overweging van de betrokken verordeningen, nrs. 2723/90 en 2080/91, luidt als volgt:

"Overwegende dat een aantal van de genoemde verordeningen die werkelijk van belang blijven en waarvan de transponering geen enkele belangrijke wijziging impliceert, (...) moet worden gewijzigd en aldus Verordening (EEG) nr. 646/89 (waaraan in verordening nr. 2080/91 is toegevoegd: 'en (EEG) nr. 2723/90 van de Commissie' ) waarmede een reeks verordeningen werd aangepast, wordt gecompleteerd."(18)

39. Aangezien de Commissie daarmee uitdrukkelijk te kennen geeft, dat zij voornemens is wijziging te brengen in de codes van de indelingsverordeningen die bij de overgang naar de GN werkelijk van belang zijn gebleven, en zij met de twee laatste verordeningen de noodzakelijke wijzigingen heeft willen aanvullen, zijn er redenen om te betwijfelen, in hoeverre de niet-wijziging van de GDT-onderverdeling in verordening nr. 482/74 betekent, dat de verordening zonder voorwerp is geraakt.

40. Deze twijfel wordt nauwelijks weggenomen enkel doordat verordening nr. 482/74 niet wordt genoemd in verordening nr. 439/91, die een aantal van de vroegere indelingsverordeningen intrekt en die in haar derde overweging aangeeft, dat er sprake is van formele intrekking van de verordeningen die bij de overgang naar de GN hun betekenis hebben verloren.(19)

41. Bedoelde twijfel wordt evenmin weggenomen door de vaststelling van verordening nr. 315/91, die, zoals Van Es betoogt, verordening nr. 482/74 niet vermeldt, ook al hebben beide verordeningen betrekking op dezelfde onderverdeling en hebben zij ten dele hetzelfde doel.(20) Dit zou een aanwijzing kunnen vormen, dat de Commissie zelf verordening nr. 482/74 als vervallen beschouwt.

42. Het door de Commissie om het half jaar uitgegeven Repertorium op de geldende gemeenschapswetgeving ° waarin verordening nr. 482/74 steeds is vermeld ° biedt de communautaire onderdanen en bedrijven hulp bij de oplossing van eventuele twijfelgevallen als het onderhavige. Het spreekt echter vanzelf, dat het bestaan van dit register de gemeenschapswetgever niet ontslaat van zijn verplichting, bij het uitvaardigen van wettelijke maatregelen een duidelijke rechtssituatie te waarborgen.

Ik geloof niet, dat de wetgever dit vereiste volledig in acht heeft genomen ten aanzien van alle indelingsverordeningen die dateren van vóór de vaststelling van de nieuwe nomenclatuurverordening.(21)

43. Er zijn echter geen termen aanwezig om in deze zaak een standpunt in te nemen over de eventuele gevolgen van de rechtsonzekerheid voortvloeiend uit het feit, dat de Commissie gebruik heeft gemaakt van de haar ingevolge de nieuwe nomenclatuurverordening toekomende bevoegdheid, technische aanpassingen aan te brengen in de vroegere indelingsverordeningen. Het staat namelijk vast, dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde invoer heeft plaatsgevonden op een moment waarop de betrokken maatregelen nog niet waren getroffen en van eventuele rechtsonzekerheid derhalve nog geen sprake was.

44. Voor het overige verdient het wellicht vermelding, dat blijkens de stukken in deze zaak de importeur vanaf het begin van de jaren tachtig overeenkomstige importen had verricht, en dat er in casu geen aanleiding bestaat om aan te nemen, dat hij niet als iedere andere zorgvuldige ondernemer op het betrokken gebied bekend was met de in de praktijk belangrijke indelingsverordening. Mijns inziens is veeleer gebleken, dat de importeur op de hoogte was van de problemen die het vereiste inzake een zetmeelgehalte van minder dan 45 % juist voor zijn import kon opleveren, en dat hij dit bovendien met vertegenwoordigers van de Commissie had besproken. Bijgevolg kan moeilijk worden aangenomen, dat de importeur er zonder meer vanuit is gegaan, dat verordening nr. 482/74 was vervallen in het kader van de invoering van de nieuwe nomenclatuurverordening. Het zou in ieder geval vanzelfsprekend zijn geweest, indien hij de Commissie om opheldering had gevraagd.

45. Gelet op het voorafgaande geef ik het Hof in overweging, vast te stellen dat op het in het hoofdgeding relevante tijdstip verordening nr. 482/74 nog steeds gold als de verordening die de inhoud van GN-code 2306 90 91 bepaalde.

Heeft de Commissie met verordening nr. 482/74 de grenzen van de haar bij de vaststelling van indelingsverordeningen toekomende beoordelingsvrijheid geëerbiedigd?

46. De tweede vraag van de verwijzende rechter luidt als volgt:

"Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kan verordening nr. 482/74 dan rechtsgeldig worden toegepast voor de indeling van goederen onder post 2306 90 91 van het huidige GDT, ook al bevat die post zelf geen criterium voor het zetmeelgehalte van afvallen van de oliewinning uit maïs?"

47. Van Es betoogt, dat de Commissie door de vaststelling van een maximumgehalte aan zetmeel van 45 % als criterium om vaste afvallen, verkregen bij de winning van maïskiemolie, die moeten worden ingedeeld onder GN-code 2306 90 91, af te bakenen van andere afvallen van maïs, die moeten worden ingedeeld onder restpost 2303 10, niet alleen de inhoud van onderverdeling 2306 90 91 nader heeft bepaald, maar die inhoud ook heeft gewijzigd. Dit criterium sluit produkten namelijk van onderverdeling 2306 90 91 uit, ook indien zij de objectieve kenmerken en eigenschappen bezitten die volgens de bewoordingen van deze post bepalend zijn voor de indeling. Gelet hierop en onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof betoogt Van Es, dat de Commissie de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid heeft overschreden en dat verordening nr. 482/74 derhalve ongeldig is.

48. Van Es heeft in dit verband met name gewezen op het arrest van het Hof van 18 september 1990, Vismans Nederland.(22) Deze zaak vertoont grote gelijkenis met de onderhavige zaak. Het Hof overwoog om te beginnen het volgende:

"Ter zake van de uitlegging van het GDT heeft de Raad aan de Commissie, handelend in nauwe samenwerking met de douanedeskundigen van de Lid-Staten, een ruime beoordelingsbevoegdheid gelaten bij de verduidelijking van de inhoud van de posten die voor de indeling van een produkt in aanmerking komen. Daarbij geldt als enig voorbehoud, dat de door de Commissie vastgestelde bepalingen geen wijziging mogen brengen in de tekst van het gemeenschappelijk douanetarief" (r.o. 13)(23), en

"dat, omwille van de rechtszekerheid en ter vergemakkelijking van de controles, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in beginsel moet worden onderzocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de posten van het GDT en in de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken zijn vastgelegd" (r.o. 14)(24).

49. In die zaak ging het om een indelingsverordening, die als criterium voor het onderscheid tussen als suikerbieten in te delen produkten en produkten die moesten worden ingedeeld als bietenpulp en andere afvallen van de suikerindustrie, een maximumsaccharosegehalte, berekend op de droge stof, van 10 gewichtspercenten hanteerde. Het werd niet bestreden, dat het saccharosegehalte een relevant criterium was voor de afbakening van de twee onderverdelingen. De betrokken onderneming was echter van oordeel, dat die grenswaarde te laag was vastgesteld.

Het Hof stelde vast, dat de uitdrukking "afvallen" doelt op stoffen die uiteindelijk overblijven na een extractieproces, en dat, ook al is het technisch gezien mogelijk om uit suikerbieten alle suiker te winnen, bij een economisch rendabele extractie het suikergehalte in het algemeen slechts tot 6-7 gewichtspercenten kan worden teruggebracht, en onder ongunstige omstandigheden tot 10-12 gewichtspercenten. Bovendien stond vast, dat het bij de toenmalige ontwikkelingsstand van de techniek in de praktijk was uitgesloten, dat de suikerindustrie produkten met een saccharosegehalte van 10 tot 12 gewichtspercenten nog voor de suikerwinning zou gebruiken. Het Hof stelde bijgevolg vast, dat produkten met een saccharosegehalte van 10 tot 12 gewichtspercenten produkten waren die uiteindelijk overbleven na de suikerwinning uit suikerbieten, die derhalve moesten worden ingedeeld als bietenpulp, en dat de Commissie, door een grenswaarde vast te stellen die deze produkten uitsloot van indeling in de post voor bietenpulp, deze post had gewijzigd en daarmee de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid had overschreden.

50. Van Es merkt terecht op, dat ook voor een standpuntbepaling in de onderhavige zaak beslissend is, dat de Commissie bij de vaststelling van indelingsverordeningen volgens de rechtspraak van het Hof de inhoud van onderverdelingen alleen mag preciseren, en daarin geen wijziging mag brengen.(25) Bij de beoordeling van de vraag, of de Commissie de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid heeft geëerbiedigd, moet derhalve worden uitgegaan van de objectieve kenmerken en eigenschappen die volgens de bewoordingen van de betrokken onderverdeling bepalend zijn voor de indeling. Wanneer kan worden vastgesteld, dat de door de Commissie vastgestelde voorwaarden voor indeling leiden tot uitsluiting van produkten die die objectieve kenmerken en eigenschappen bezitten, heeft de Commissie met de vaststelling van haar indelingsverordening de inhoud van de betrokken onderverdeling gewijzigd en daarmee de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid overschreden.

51. Bijgevolg moet worden onderzocht, welke objectieve kenmerken en eigenschappen volgens de bewoordingen van GN-code 2306 90 91 bepalend zijn voor indeling in deze onderverdeling.

52. Partijen zijn het erover eens, dat, behalve dat het om "afvallen" moet gaan, op twee manieren kan worden aangegeven, welke produkten onder onderverdeling 2303 90 91 kunnen worden ingedeeld.

In de eerste plaats moet het gaan om produkten die het uiteindelijke resultaat van uitwinning zijn. Alleen produkten die een volledige behandeling voor de uitwinning van maïskiemolie hebben ondergaan in dier voege, dat daaraan geen olie op rendabele wijze meer kan worden onttrokken, kunnen als afvallen worden aangemerkt. Dit werd vastgesteld in het arrest van het Hof van 23 maart 1972, Henck(26), en wordt door de Commissie herhaald in de derde overweging van verordening nr. 482/74.

In de tweede plaats moet het gaan om echte afvallen, in tegenstelling tot produkten die bestanddelen (tenzij in onbelangrijke hoeveelheden) bevatten waaraan de olie niet is onttrokken. De produkten mogen derhalve geen bestanddelen bevatten die reeds aanwezig waren in het basisprodukt, maar die in de loop van het uitwinningsproces geen bewerking hebben ondergaan, en geen bestanddelen die naderhand aan de echte afvallen zijn toegevoegd. Dit wordt ook door de Commissie opgemerkt in de derde overweging van verordening nr. 482/74, en het wordt door het Hof vastgesteld in het arrest van 16 december 1992, Krohn.(27)

53. Het staat vast, dat de in verordening nr. 482/74 neergelegde voorwaarden op het gebied van het minimum- en maximumgehalte aan zetmeel, vet en proteïne, bepalend zijn voor de vaststelling van de objectieve kenmerken en eigenschappen van de produkten. Dit volgt uitdrukkelijk uit de zesde overweging van de verordening, waar wordt gesteld dat de onderhavige vereisten moeten worden gesteld "ten einde de bij winning van maïskiemolie verkregen afvallen, die onder postonderverdeling 23.04 B vallen, te onderscheiden van de produkten die geen volledige behandeling voor het winnen van olie uit maïskiemen hebben ondergaan enerzijds, en van de produkten die, naast de werkelijke afvallen, bestanddelen bevatten die niet aan het oliewinningsproces onderworpen zijn geweest anderzijds."

54. Eveneens staat vast, dat de Commissie hiermee relevante criteria heeft gekozen die gemakkelijk te hanteren zijn ter beoordeling van de vraag, of de produkten de vereiste kenmerken en eigenschappen bezitten.

Van Es betoogt alleen, dat de grenswaarde voor het maximumgehalte aan zetmeel te laag is vastgesteld. Om de door Van Es aangevoerde argumenten te kunnen beoordelen, moet de functie van het onderhavige criterium in de beschouwing worden betrokken.

55. Het maximumgehalte aan vet en het minimumgehalte aan proteïne zijn ongetwijfeld elementen aan de hand waarvan kan worden bepaald, of de betrokken produkten een volledige behandeling voor de uitwinning van maïskiemolie hebben ondergaan. Van Es merkt echter terecht op, dat het maximumzetmeelgehalte geen criterium is aan de hand waarvan die objectieve eigenschap kan worden bepaald. Het is veeleer zo, dat hoe meer olie is uitgewonnen, hoe groter het zetmeelgehalte van de afval. Zo het zetmeelgehalte een vereiste is dat wordt gesteld om te waarborgen, dat de produkten het noodzakelijke uitwinningsproces hebben ondergaan, moet er derhalve sprake zijn van een minimumgehalte.

Een maximumgehalte aan zetmeel dient daarentegen een criterium te zijn om te bepalen, of er sprake is van echte afvallen, in tegenstelling tot produkten die bestanddelen bevatten die geen oliewinningsproces hebben ondergaan. Ontduiking is mogelijk doordat aan de betrokken afvallen goedkope zetmeelprodukten worden toegevoegd, die de voedingswaarde verminderen.

56. In casu wordt niet bestreden, dat het zetmeelgedeelte van de afvallen kan variëren al naar gelang de toegepaste uitwinningsmethode en de aangewende grondstoffen.

Derhalve zal blijken, dat een maximumzetmeelgehalte slechts een bruikbaar criterium is om te bepalen of het produkt bestanddelen bevat die niet het oliewinningsproces hebben ondergaan, wanneer dat maximumgehalte zo hoog wordt vastgesteld, dat het ° ongeacht de toegepaste methodes en de gebruikte grondstoffen ° niet mogelijk is met een zo doeltreffend mogelijk uitwinningsproces een afvalprodukt te verkrijgen waarvan het zetmeelgehalte die grenswaarde overschrijdt.

Wordt het maximumzetmeelgehalte daarentegen vastgesteld op een zodanig niveau, dat afvallen die overblijven na een eerlijk uitwinningsproces, desalniettemin zijn uitgesloten van indeling in de onderverdeling afvallen, verkregen bij de winning van maïskiemolie, dan moet worden vastgesteld, dat de Commissie door de vaststelling van verordening nr. 482/74 de inhoud van die onderverdeling heeft gewijzigd en dat de verordening in zoverre ongeldig moet worden verklaard.

57. Van Es betoogt, dat de litigieuze afvallen ° waarvan het zetmeelgehalte de grenswaarde van 45 % met slechts enkele procenten overschrijdt ° op eerlijke wijze verkregen afvallen zijn, die een volledige behandeling voor de uitwinning van olie hebben ondergaan en waaraan geen bestanddelen zijn toegevoegd die geen oliewinningsbehandeling hebben ondergaan.

Van Es stelt, in het hoofdgeding onweersproken te hebben betoogd, dat het in casu gaat om produkten waaraan niet langer op rendabele wijze olie kan worden onttrokken. Van Es merkt voorts op, dat de Inspecteur heeft betoogd dat aan de produkten andere bestanddelen waren toegevoegd, maar dat de Tariefcommissie dit niet bewezen heeft geacht. Naar Van Es stelt, neemt de Tariefcommissie in haar verwijzingsuitspraak als vaststaand feit aan, "dat zijn ingevoerd afvallen welke verkregen zijn na de winning van olie uit maïs, aan welke afvallen geen vreemde bestanddelen zijn toegevoegd".

58. Van Es heeft voorts verklaard, dat de ingevoerde produkten afkomstig zijn van een fabriek in Argentinië, die speciaal is ingericht op en zich alleen bezig houdt met de uitwinning van maïskiemolie. Pell Nederland BV is sedert 1982 alleenimporteur voor Europa van uit die fabriek afkomstige produkten. De door de Argentijnse fabriek toegepaste uitwinningsmethoden en gebruikte grondstoffen verschillen van die welke met name in de Verenigde Staten gebruikelijk zijn. Als gevolg van deze verschillen hebben de afvallen die worden verkregen op de Argentijnse fabriek een andere chemische samenstelling, ook qua zetmeelgehalte, dan de afvallen die na uitwinning door Amerikaanse fabrieken worden verkregen. Volgens Van Es bedraagt het zetmeelgehalte van afvallen die afkomstig zijn uit Amerikaanse fabrieken, gewoonlijk circa 30 %, terwijl de afvallen afkomstig van de Argentijnse fabriek gewoonlijk een zetmeelgehalte van circa 42 % hebben.

59. Van Es heeft voorts verklaard, dat de reden voor de vaststelling van verordening nr. 482/74 was, dat er aan het begin van de jaren zeventig problemen waren gerezen in verband met de indeling van maïsbijprodukten afkomstig uit de Verenigde Staten. De in de verordening vastgestelde gehaltes waren derhalve gebaseerd op de toenmalige technologie en op de eigenschappen van afvallen afkomstig uit de Verenigde Staten. Volgens Van Es zijn deze gehaltes echter niet bruikbaar wanneer het gaat om afvallen die afkomstig zijn uit Argentinië, daar deze in het algemeen een zetmeelgehalte zullen hebben dat dicht bij de grenswaarde ligt. Van Es geeft te kennen, dat Pell Nederland BV in de jaren tachtig de invoer van afvallen uit Argentinië heeft besproken met vertegenwoordigers van de Commissie, die steeds zouden hebben verklaard dat er geen reden was om zich zorgen te maken met betrekking tot de betrokken afvallen, nu het immers ging om echte afvallen, verkregen bij de uitwinning van maïskiemolie.

60. Bovenstaande opmerkingen van Van Es worden door de Commissie niet weersproken. De Commissie heeft enkel opgemerkt, dat de vastgestelde gehaltes het resultaat waren van besprekingen binnen het comité nomenclatuur van het GDT(28), dat het comité een unaniem gunstig advies over de ontwerpverordening had uitgebracht en dat het comité zich had gebaseerd op de produktievoorwaarden van de belangrijkste leveranciers van het betrokken produkt ten tijde van de vaststelling van de verordening. De Commissie heeft opgemerkt, dat de betrokken economische kringen het comité nomenclatuur suggesties hebben gedaan voor aanpassing van verordening nr. 482/74 aan de technische ontwikkeling, en dat de delegaties het erover eens waren, dat het maximumzetmeelgehalte niet meer strookte met de realiteit. De Commissie bestudeert momenteel de vraag, of het maximumzetmeelgehalte moet worden aangepast. De Commissie concludeert, dat het vastgestelde maximumgehalte moet worden toegepast zolang het niet formeel is gewijzigd.(29)

61. Van Es heeft mijns inziens genoegzaam aangetoond, dat een eerlijke uitwinning van maïskiemolie kan resulteren in afvallen met een zetmeelgehalte van meer dan 45 %. Dergelijke afvallen, die een volledige behandeling voor de uitwinning van olie hebben ondergaan en die geen bestanddelen bevatten die geen uitwinningsbehandeling hebben ondergaan, moeten in GN-code 2306 90 91 worden ingedeeld. In dit verband moet worden beklemtoond, dat het door de Commissie vastgestelde indelingscriterium niet geldig kan worden geacht op de enkele grond, dat het jarenlang heeft gefunctioneerd en in de meeste gevallen mag worden geacht te functioneren. Het gaat erom, of het een produkt van indeling in een bepaalde onderverdeling kan uitsluiten, ook al bezit dat produkt de objectieve kenmerken en eigenschappen die volgens de bewoordingen van de betrokken onderverdeling bepalend zijn voor de indeling.

Derhalve moet worden geconcludeerd, dat de Commissie, door in verordening nr. 482/74 een maximumzetmeelgehalte van 45 % vast te stellen, wijziging heeft gebracht in de onderverdeling voor afvallen, verkregen bij de uitwinning van maïskiemolie, dat wil zeggen de vroegere post 23.04 van het GDT en de huidige GN-code 2306 90 91, voor zover dit maximumgehalte leidt tot uitsluiting van produkten die een volledige behandeling voor de uitwinning van olie hebben ondergaan en die geen bestanddelen bevatten die geen uitwinningsbehandeling hebben ondergaan. Daarmee heeft de Commissie de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid overschreden, zodat verordening nr. 482/74 op dit punt ongeldig moet worden verklaard.

62. In de procedure voor het Hof is niets aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden betwijfeld, dat het bij de vier partijen goederen, zoals de Tariefcommissie aanneemt, gaat om afvallen verkregen bij de uitwinning van maïskiemolie, waaraan achteraf geen vreemde bestanddelen zijn toegevoegd en die onder GN-code 2306 90 91 vallen voor zover het maximumzetmeelgehalte van 45 % buiten beschouwing wordt gelaten.

Men kan zich wellicht afvragen, of de Tariefcommissie terecht heeft vastgesteld, dat aan de litigieuze afvallen achteraf geen vreemde bestanddelen zijn toegevoegd. Uit de verwijzingsuitspraak blijkt namelijk, dat de produkten blijkens de verrichte controles geen aan maïs vreemde bestanddelen bevatten, hetgeen voor zover ik kan zien, niet uitsluit dat delen van de maïsplant of delen van de maïskorrel die geen oliewinningsbehandeling hadden ondergaan, zijn toegevoegd. Een dergelijke toevoeging zou onverenigbaar zijn met de indeling als afvallen, verkregen bij de uitwinning van maïskiemolie.(30) Hier komt zoals gezegd bij, dat niet alleen de latere toevoeging van stoffen, maar ook de aanwezigheid van bestanddelen die zich reeds in de basisprodukten bevonden, maar die in de loop van het uitwinningsproces geen bewerking hebben ondergaan, aan indeling in deze onderverdeling in de weg staan.

De Tariefcommissie dient te beoordelen of, ondanks het vastgestelde zetmeelgehalte, genoegzaam is aangetoond, dat de litigieuze afvallen geen delen van de maïsplant of van de maïskorrel bevatten die geen oliewinningsbehandeling hebben ondergaan en die hetzij reeds in het basisprodukt aanwezig waren, hetzij achteraf zijn toegevoegd aan de echte afvallen.

Conclusie

63. Op grond van het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:

"1) Verordening (EEG) nr. 482/74 van de Commissie van 27 februari 1974 betreffende de indeling van goederen onder postonderverdeling 23.04 B van het gemeenschappelijk douanetarief was op het in het hoofdgeding relevante tijdstip nog geldig als de verordening die de inhoud bepaalde van GN-code 2306 90 91, die werd ingevoerd bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief.

2) Artikel 1 van verordening (EEG) nr. 482/74 is ongeldig, voor zover hierin als voorwaarde voor de indeling van goederen als afvallen verkregen bij de uitwinning van maïskiemolie, vallende onder GN-code 2306 90 91, het vereiste wordt gesteld, dat de produkten een zetmeelgehalte, berekend op de droge stof, van minder dan 45 gewichtspercenten hebben."

(*) Oorspronkelijke taal: Deens.

(1) ° Verordening van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1).

(2) ° Verordening van de Commissie betreffende de indeling van goederen onder postonderverdeling 23.04 B van het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1974, L 57, blz. 23).

(3) ° Verordening van de Raad betreffende het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1968, L 172, blz. 1).

(4) ° Verordening van de Raad betreffende de maatregelen die moeten worden getroffen voor de uniforme toepassing van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1969, L 14, blz. 1, zie de tweede overweging van de considerans).

(5) ° Verordening van de Commissie waarbij in een aantal verordeningen betreffende de indeling van goederen de codes die zijn vastgesteld op basis van de op 31 december 1987 geldende nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, worden vervangen door de codes die zijn vastgesteld op basis van de gecombineerde nomenclatuur (PB 1989, L 71, blz. 20).

(6) ° Verordening van de Commissie waarbij in een aantal verordeningen betreffende de indeling van goederen de codes die zijn vastgesteld op basis van de op 31 december 1987 geldende nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, worden vervangen door de codes die zijn vastgesteld op basis van de gecombineerde nomenclatuur (PB 1990, L 261, blz. 24).

(7) ° Verordening van de Commissie waarbij in een aantal verordeningen betreffende de indeling van goederen de codes die zijn vastgesteld op basis van de op 31 december 1987 geldende nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, worden vervangen door de codes die zijn vastgesteld op basis van de gecombineerde nomenclatuur (PB 1991, L 193, blz. 6). In casu is in de schriftelijke opmerkingen alleen verwezen naar de eerste twee verordeningen van dit type.

(8) ° Verordening van de Commissie houdende intrekking van enkele verordeningen met betrekking tot de indeling van goederen in de op 31 december 1987 geldende nomenclatuur (PB 1991, L 52, blz. 5).

(9) ° Ten slotte heeft de Commissie een reeks verordeningen vastgesteld die de voorwaarden voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van de GN regelen, en waarbij duidelijkheidshalve verordeningen die voorheen voor dezelfde produkten krachtens verordening nr. 97/69 waren vastgesteld, zijn ingetrokken. Het gaat hier met name om gevallen waarin de vroegere indelingsverordeningen een aantal keren waren gewijzigd en waarin de betrokken wijzigingen in de nieuwe verordening zijn verwerkt. Zie bij voorbeeld de in PB 1987, L 387, bekendgemaakte verordeningen.

(10) ° Zaak C-315/88, Jurispr. 1990, blz. I-1323, zie met name r.o. 20.

(11) ° De zaak had betrekking op een bepaling van een basisverordening, op grond waarvan de Commissie ° of in ieder geval de Raad ° volgens de zogenoemde beheerscomité-procedure de voorwaarden kon vaststellen waaronder de Lid-Staten konden afwijken van de hoofdregel, dat de bereiding van wijn binnen het voor de betrokken wijnsoort bepaalde produktiegebied moet plaatsvinden. De Commissie had dienovereenkomstig een uitvoeringsverordening vastgesteld. De basisverordening was vervolgens vervangen door een nieuwe basisverordening, die een overeenkomstige machtiging bevatte. De vraag was, of de uitvoeringsverordening nog steeds gold, ook al was deze niet uitdrukkelijk gehandhaafd.

(12) ° In enkele Lid-Staten, waaronder Nederland, betekent de intrekking van een wet, dat voorschriften die op grond van die wet tot stand zijn gekomen, hun gelding verliezen. In andere Lid-Staten blijven die voorschriften gelden, mits zulks niet in strijd is met latere wetgeving. In een derde groep Lid-Staten is het in beginsel zo, dat de intrekking van een wet leidt tot verval van de voorschriften die krachtens die wet zijn vastgesteld, met dien verstande evenwel, dat de betrokken voorschriften onder bepaalde omstandigheden worden geacht te blijven gelden, bij voorbeeld wanneer een latere wet een machtiging bevat overeenkomend met die van de ingetrokken wet. In sommige van deze Lid-Staten gaat de wetgever overigens gewoonlijk in dier voege te werk, dat in de latere wet uitdrukkelijk wordt bepaald dat krachtens de ingetrokken wet vastgestelde eerdere bepalingen worden gehandhaafd.

(13) ° Zie dienaangaande de zestiende overweging van de nieuwe nomenclatuurverordening, luidend als volgt: Overwegende dat ingevolge de invoering van de gecombineerde nomenclatuur talrijke communautaire besluiten, inzonderheid op het gebied van de gemeenschappelijke landbouwpolitiek, moeten worden aangepast om met het gebruik ervan rekening te houden; dat deze aanpassingen over het algemeen geen inhoudelijke wijzigingen meebrengen; dat het uit een oogpunt van vereenvoudiging dienstig is dat de Commissie rechtstreeks de nodige technische wijzigingen in de betrokken besluiten kan aanbrengen.

(14) ° Van Es verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van 9 juli 1981 (zaak 169/80, Gondrand Frères, Jurispr. 1981, blz. 1931, r.o. 17), waarin het Hof het volgende overwoog: Al aangenomen dat de door de Commissie voorgestane uitlegging overeenkomt met de logica van het systeem van monetair compenserende bedragen, dit neemt weg dat het aan de gemeenschapswetgever stond, de geëigende bepalingen vast te stellen. Het beginsel van rechtszekerheid eist dat een regeling waarbij aan de belastingplichtige lasten worden opgelegd duidelijk en nauwkeurig omschreven is, opdat de belastingplichtige ondubbelzinnig zijn rechten en verplichtingen kan kennen en dienovereenkomstig zijn beschikkingen kan treffen.

(15) ° Dienaangaande betoogt Van Es, dat, gelet op de indelingsverordeningen die de Commissie heeft gemeend te moeten aanpassen, moeilijk valt in te zien, waarom zij niet ook een aanpassing van verordening nr. 482/74 noodzakelijk heeft geacht.

(16) ° Verordening van de Commissie tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2658/87 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1991, L 37, blz. 24).

(17) ° Deze bepaling heeft ten dele hetzelfde doel als verordening nr. 482/74. Zo blijkt uit de zesde overweging van verordening nr. 482/74, dat het minimum- en maximumgehalte aan zetmeel, vet en proteïne onder meer is vastgesteld ten einde de bij winning van maïskiemolie verkregen afvallen, die onder postonderverdeling 23.04 B vallen, te onderscheiden van de produkten die geen volledige behandeling voor het winnen van olie uit maïskiemen hebben ondergaan enerzijds, en van de produkten die, naast de werkelijke afvallen, bestanddelen bevatten die niet aan het oliewinningsproces onderworpen zijn geweest anderzijds . Het is derhalve mogelijk, zoals Van Es stelt, dat verordening nr. 315/91 aangeeft dat de voorheen geldende vereisten van kwantitatieve aard zijn vervangen door kwalitatieve vereisten. Het is echter ook mogelijk, dat, zoals de Commissie opmerkt, bij de uitlegging van deze verordening beslissend moet worden geacht, dat het gaat om de invoeging van een aanvullende bepaling in de GN, en niet om de vaststelling van een indelingsverordening, en dat verordening nr. 482/74 derhalve haar betekenis heeft behouden als indelingsverordening die de nadere inhoud aangeeft van onderverdeling 2306 90 91, zoals aangevuld met de aangehaalde bepaling. Ten slotte is het mogelijk, dat verordening nr. 315/91 inderdaad ertoe strekt, verordening nr. 482/74 aan te vullen, voor zover artikel 1, laatste alinea, daarvan bepaalt, dat de afvallen alleen bestanddelen mogen bevatten die van de maïskorrel afkomstig zijn, zodat het noodzakelijk werd geacht in verordening nr. 315/91 te bepalen, dat een en ander slechts geldt indien de betrokken bestanddelen van de maïskorrel het oliewinningsproces hebben ondergaan.

(18) ° In het Frans complétant ainsi une première série de règlements , in het Engels so to complement an initial series of Regulations , in het Duits hiermit wird eine erste Serie von Verordnungen ergaenzt .

(19) ° De derde overweging luidt als volgt: Overwegende dat enkele van deze verordeningen hun belang hebben verloren, met name vanwege de wijzigingen na de vervanging, door de gecombineerde nomenclatuur, van het op het Verdrag van 15 december 1950 gebaseerde gemeenschappelijke douanetarief; dat er om redenen van helderheid en rechtszekerheid aanleiding bestaat genoemde verordeningen formeel in te trekken.

(20) ° Zie hierboven sub 34, met name voetnoot 18.

(21) ° In dit verband kan worden vastgesteld, dat een lange reeks krachtens verordening nr. 97/69 vastgestelde verordeningen na de invoering van de GN niet uitdrukkelijk zijn gewijzigd, noch uitdrukkelijk zijn ingetrokken. Het is niet nodig, en het zou ook te omstandig zijn, deze hier op te sommen.

(22) ° Zaak C-265/89, Jurispr. 1990, blz. I-3411.

(23) ° Zie ook de arresten van het Hof van 19 januari 1988 (zaak 141/86, Imperial Tobacco, Jurispr. 1988, blz. 57, r.o. 13), 20 maart 1980 (gevoegde zaken 87/79, 112/79 en 113/79, Bagusat, Jurispr. 1980, blz. 1159, r.o. 10), 28 maart 1979 (zaak 158/78, Biegi, Jurispr. 1979, blz. 1103, r.o. 5) en 11 november 1975 (zaak 37/75, Bagusat, Jurispr. 1975, blz. 1339, r.o. 7 en 8).

(24) ° Zie ook het arrest van het Hof van 8 februari 1990 (zaak C-233/88, Van de Kolk, Jurispr. 1990, blz. I-265, r.o. 12) en laatstelijk het arrest van 19 mei 1994 (zaak C-11/93, Siemens Nixdorf, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, r.o. 11).

(25) ° Het Hof heeft zulks vastgesteld op basis van een uitlegging van verordening nr. 97/69. De aangevoerde beperking van de bevoegdheid van de Commissie vindt steun in de tweede overweging van verordening nr. 97/69, waarin wordt verklaard, dat de voorschriften op het gebied van de eenvormige toepassing van de nomenclatuur van het GD de inhoud van de posten en onderverdelingen nader [dienen] aan te geven, zonder evenwel de tekst daarvan te wijzigen . Het is ongetwijfeld zo, dat een overeenkomstige beperking van de bevoegdheid van de Commissie geldt, wanneer het gaat om de vaststelling van bepalingen die de eenvormige toepassing van de GN moeten verzekeren. Daarbij is het niet van belang, dat zulks in de considerans van verordening nr. 2658/87 niet uitdrukkelijk wordt vermeld. De hier bedoelde beperking van de bevoegdheid van de Commissie vindt onder meer steun in de opbouw van artikel 9 van verordening nr. 2658/87, dat onderscheid maakt tussen maatregelen betreffende de toepassing van de GN, onder meer met betrekking tot de indeling van goederen, en maatregelen betreffende wijzigingen van de GN.

(26) ° Zaak 36/71, Jurispr. 1972, blz. 187. In r.o. 11 van dit arrest drukte het Hof dit met betrekking tot de posten 23.03 en 23.04 van het GDT aldus uit, dat, wil er sprake zijn van afvallen in de zin van deze posten, uit het basisprodukt zetmeel of olie moet zijn gewonnen in zodanige mate als op economische rationele wijze met moderne procédés kan worden bereikt .

(27) ° Zaak C-194/91, Jurispr. 1992, blz. I-6661. R.o. 12 van dit arrest luidt als volgt: Il ressort toutefois des considérants du règlement que celui-ci a en réalité pour objet de garantir que les résidus de l' extraction d' huile de germes de maïs soient exclusivement constitués des éléments subsistant après l' opération d' extraction proprement dite de l' huile. Le règlement vise également à exclure du classement sous la sous-position 23.04 B les résidus l' extraction d' huile de germes de maïs lorsqu' ils sont mélangés, soit à d' autres résidus ou produits de l' industrie du maïs, soit aux résidus de l' obtention d' autres produits végétaux, aux fins de la fabrication de produits ou d' aliments composés pour le bétail, lesquels relèvent principalement de la position 23.07. Zie ook het arrest van 22 september 1988 (zaak 268/87, Cargill, Jurispr. 1988. blz. 5151, r.o. 11), waarin het Hof overwoog, dat uit de bewoordingen van post 23.04 zelf blijkt dat afvallen [Frans: résidus ] niet steeds afvallen zijn in strikte zin [Frans: déchets ]. Daaruit volgt, dat bedoelde post niet alle produkten dekt die na de winning van plantaardige olie overblijven. Integendeel, het moeten produkten zijn die het rechtstreekse resultaat zijn van het oliewinningsproces en niet produkten die zich reeds in het basisprodukt bevonden en in de loop van het oliewinningsproces geen bewerking ondergaan. Zie ook het arrest van het Hof van 11 maart 1982 (zaak 129/81, Fancon, Jurispr. 1982, blz. 967).

(28) ° Zie artikel 1 van verordening nr. 97/69.

(29) ° Anders dan de Commissie opmerkt, kan aan de omstandigheid dat het Hof zich in zijn arrest van 16 december 1992 (zaak C-194/91, Krohn, Jurispr. 1992, blz. I-6661) heeft uitgesproken over de uitlegging van artikel 1, tweede alinea, van verordening nr. 482/74 ( Deze afvallen mogen voorts geen bestanddelen bevatten die niet van de maïskorrel afkomstig zijn ), zonder hierbij de geldigheid van deze verordening ter sprake te brengen, geen betekenis worden toegekend voor de vraag, of het in de verordening voorgeschreven maximumzetmeelgehalte ongeldig moet worden verklaard op grond van de in deze zaak aangevoerde omstandigheid.

(30) ° Zoals het Hof opmerkt in het arrest van 16 december 1992 (zaak C-194/91, Krohn, reeds aangehaald), volgt uit artikel 1, laatste alinea, van verordening nr. 482/74, dat les résidus de l' extraction d' huile de germes de maïs ne peuvent contenir que les composants provenant du grain de maïs lui-même, à l' exclusion par conséquent des autres parties du plant de maïs et d' éléments étrangers au plant de maïs . Ook de latere toevoeging van delen van de maïskorrel, waaraan de olie niet is onttrokken, moet worden geacht aan indeling in GN-code 2306 90 91 in de weg te staan. Dit volgt weliswaar uitdrukkelijk uit de aanvullende bepaling die aan deze onderverdeling werd toegevoegd bij verordening nr. 315/91 (zie hiervoor sub 34), maar het kan mijns inziens ook worden afgeleid uit een uitlegging van het begrip afvallen , zodat het moet worden geacht ook voor het in casu relevante tijdstip te gelden.