Home

Arrest van het Hof van 18 mei 1994.

Arrest van het Hof van 18 mei 1994.

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 28 mei 1993, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EEG-Verdrag verzocht vast te stellen, dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 90/486/EEG van de Raad van 17 september 1990 tot wijziging van richtlijn 84/529/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake liften met elektrische aandrijving (PB 1990, L 270, blz. 21; hierna: de "richtlijn"), en de Commissie daarvan niet onmiddellijk in kennis te stellen, de krachtens de artikelen 5, eerste alinea, en 189, derde alinea, EEG-Verdrag, en artikel 2, lid 1, van richtlijn 90/486 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Luidens artikel 2, lid 1, van de richtlijn "dienen de Lid-Staten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om binnen zes maanden na kennisgeving van deze richtlijn aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis". Daar op 24 september 1990 van de richtlijn kennis is gegeven, verstreek die termijn op 24 maart 1991.

3 Daar de Commissie van de Italiaanse regering geen enkel bericht had ontvangen over de omzetting van de richtlijn in nationaal recht, deed zij haar op 28 juni 1991 een aanmaningsbrief toekomen. Toen deze brief onbeantwoord bleef, bracht de Commissie op 9 maart 1992 een met redenen omkleed advies uit, waarin zij de Italiaanse regering verzocht, binnen twee maanden aan de bepalingen van de richtlijn te voldoen. Toen de Italiaanse regering ook op dit met redenen omkleed advies niet reageerde, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

4 De Italiaanse regering betwist niet, dat de richtlijn niet binnen de gestelde termijn is omgezet. Ter terechtzitting heeft zij evenwel een ter uitvoering van de richtlijn vastgesteld decreet voorgelegd, dat binnenkort in het staatsblad van de Italiaanse Republiek zal worden bekendgemaakt.

5 Wanneer de richtlijn niet binnen de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn is omgezet, moet de ter zake door de Commissie aangevoerde niet-nakoming worden geacht vast te staan.

6 Anders dan de Commissie heeft geconcludeerd, behoeft het Hof daarentegen niet in aanmerking te nemen, dat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die vastgesteld moesten worden om aan de richtlijn te voldoen, niet zijn bekendgemaakt en meegedeeld, aangezien de Italiaanse Republiek deze bepalingen nu juist niet binnen de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn heeft vastgesteld.

7 Aangezien de Italiaanse Republiek voorts haar uit de richtlijn voortvloeiende specifieke verplichtingen niet is nagekomen, behoeft niet te worden onderzocht, of zij daardoor tevens haar verplichtingen krachtens artikel 5 EEG-Verdrag niet is nagekomen.

8 Mitsdien moet worden vastgesteld, dat de Italiaanse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 90/486, de krachtens het Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, en moet het beroep voor het overige worden verworpen.

HET HOF VAN JUSTITIE

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de gestelde termijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 90/486/EEG van de Raad van 17 september 1990 tot wijziging van richtlijn 84/529/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake liften met elektrische aandrijving, is de Italiaanse Republiek de krachtens het EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het beroep wordt voor het overige verworpen.

3) De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten van de procedure.

Wanneer een Lid-Staat de specifieke, uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen, behoeft niet te worden onderzocht of hij uit dien hoofde eveneens zijn uit artikel 5 EEG-Verdrag voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen.

++++

Lid-Staten ° Verplichtingen ° Niet-nakoming ° Niet-nakoming van specifieke, uit richtlijn voortvloeiende verplichtingen en niet-nakoming van algemene, uit artikel 5 van Verdrag voortvloeiende verplichting

(EEG-Verdrag, art. 5 en 169)

Kosten

9 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Daar de Italiaanse Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.

In zaak C-303/93,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Aresu, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door L. Ferrari Bravo, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door I. M. Braguglia, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Italiaanse ambassade, Rue Marie Adelaïde 5,

verweerster,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen, dat de Italiaanse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 90/486/EEG van de Raad van 17 september 1990 tot wijziging van richtlijn 84/529/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake liften met elektrische aandrijving (PB 1990, L 270, blz. 21), en de Commissie daarvan niet onmiddellijk in kennis te stellen, de krachtens de artikelen 5, eerste alinea, en 189, derde alinea, EEG-Verdrag, en artikel 2, lid 1, van richtlijn 90/486 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, G. F. Mancini, D. A. O. Edward, kamerpresidenten, R. Joliet, F. Schockweiler, G. C. Rodríguez Iglesias (rapporteur), F. Grévisse, M. Zuleeg en J. Murray, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs

griffier: L. Hewlett, administrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 13 april 1994,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 april 1994,

het navolgende

Arrest