Home

Beschikking van het Hof van 29 juni 1993.

Beschikking van het Hof van 29 juni 1993.

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 14 mei 1993, heeft de Bondsrepubliek Duitsland krachtens artikel 173, eerste alinea, EEG-Verdrag, verzocht om nietigverklaring van titel IV en artikel 21, lid 2, van verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad van 13 februari 1993 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen (PB 1993, L 47, blz. 1; hierna: "verordening").

2 Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Hof op 19 mei 1993, heeft de Bondsrepubliek Duitsland krachtens de artikelen 185 en 186 EEG-Verdrag en artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering het Hof verzocht haar toe te staan, tot aan de uitspraak ten principale jaarlijks dezelfde hoeveelheid bananen uit derde landen in de zin van artikel 15, tweede alinea, sub 3, van de verordening, vrij van douanerechten in te voeren als in 1992.

3 Bij beschikking van 9 juni 1993 heeft de president van het Hof krachtens artikel 85, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering het verzoek in kort geding verwezen naar het Hof.

4 Bij beschikkingen van 10 juni 1993 is aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Portugese Republiek en het Verenigd Koninkrijk toegestaan in het kort geding te interveniëren ter ondersteuning van de conclusies van de Raad.

5 De verordening bevat in titel IV de regeling voor het handelsverkeer met derde landen. Zij bepaalt dienaangaande, dat de traditionele invoer in de Gemeenschap van bananen uit de ACS-Staten, waarvan de hoeveelheden in bijlage zijn vastgesteld, vrij van douanerechten mag worden voortgezet.

6 Artikel 18, lid 1, van de verordening luidt als volgt:

"Voor elk jaar wordt een tariefcontingent van 2 miljoen ton nettogewicht geopend voor de invoer van bananen uit derde landen en niet-traditionele ACS-bananen.

In het kader van dit tariefcontingent wordt op de invoer van bananen uit derde landen 100 ecu per ton geheven en wordt op de invoer van niet-traditionele ACS-bananen een nulrecht toegepast."

Lid 2 van dit artikel luidt als volgt:

"Buiten het in lid 1 bedoelde contingent:

° wordt op de invoer van niet-traditionele ACS-bananen 750 ecu per ton geheven,

° wordt op de invoer van bananen uit derde landen 850 ecu per ton geheven."

Artikel 19, lid 1, bepaalt:

"Het tariefcontingent wordt met ingang van 1 juli 1993 geopend ten belope van:

a) 66,5 % voor de categorie marktdeelnemers die bananen uit derde landen en/of niet-traditionele ACS-bananen hebben afgezet;

b) 30 % voor de categorie marktdeelnemers die bananen uit de Gemeenschap en/of traditionele ACS-bananen hebben afgezet;

c) 3,5 % voor de categorie in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemers die vanaf 1992 zijn begonnen andere bananen dan bananen uit de Gemeenschap en/of traditionele ACS-bananen af te zetten (...)"

7 Bij artikel 21, lid 2, van de verordening wordt het tariefcontingent waarin is voorzien bij het Protocol betreffende het tariefcontingent voor de invoer van bananen (hierna: "Protocol"), gehecht aan de in artikel 136 van het Verdrag bedoelde Toepassingsovereenkomst betreffende de associatie tussen de landen en gebieden overzee met de Gemeenschap, afgeschaft.

8 Volgens het protocol bij deze toepassingsovereenkomst, die sinds 31 december 1962 niet meer van kracht is, mocht de Bondsrepubliek Duitsland jaarlijks een contingent bananen vrij van douanerechten invoeren. Volgens paragraaf 5 van het Protocol was de berekeningsgrondslag van dit contingent de in 1956 ingevoerde hoeveelheid, te weten 290 000 ton. Deze hoeveelheid moest voor ieder volgend geldingsjaar worden verhoogd volgens de berekeningsvoorschriften in de paragrafen 3 en 4 van het Protocol. Voor het geval dat in een bepaald jaar de aldus berekende hoeveelheid niet volstond om aan de behoefte in de Bondsrepubliek Duitsland te voldoen, bepaalde paragraaf 6 van het Protocol, dat de betrokken Lid-Staten zich bereid verklaarden in te stemmen met een dienovereenkomstige verhoging van het contingent, ingeval de landen en gebieden overzee in de onmogelijkheid zouden verkeren alle door de Bondsrepubliek Duitsland verlangde hoeveelheden te leveren. Luidens paragraaf 4, derde alinea, van het Protocol kon de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten dit contingent af te schaffen of te wijzigen.

9 In 1992 voerde de Bondsrepubliek Duitsland krachtens het Protocol 1 371 000 ton bananen vrij van douanerechten in: 721 000 ton berekend volgens het Protocol en 650 000 ton aangevraagd overeenkomstig paragraaf 6 van het Protocol.

10 De mondelinge opmerkingen van de Bondsrepubliek Duitsland, verzoekster, de Raad, verweerder, en de interveniënten zijn ter terechtzitting van 18 juni 1993 gehoord.

11 Ter terechtzitting heeft de Bondsrepubliek Duitsland haar verzoek aldus gewijzigd, dat zij subsidiair bereid is, de hoeveelheid bananen die zij bij wege van voorlopige maatregel zou mogen invoeren, te onderwerpen aan een recht van 100 ecu per ton.

12 De Raad heeft zich niet verzet tegen de inaanmerkingneming van deze wijziging, maar heeft verklaard, dat deze geen aanleiding was tot wijziging van zijn standpunt.

13 Aan het einde van de terechtzitting heeft de Bondsrepubliek Duitsland het voorwerp van haar verzoek zelf gewijzigd doordat zij meer subsidiair heeft verzocht, in eerste instantie het tariefcontingent met 900 000 ton per jaar te verhogen en in tweede instantie dit contingent aldus te verdelen: 90 % voor de gevestigde importeurs naar gelang van de in de voorafgaande jaren geïmporteerde hoeveelheden bananen, en 10 % voor de nieuwkomers.

14 De Raad beschouwde deze laatste wijziging als een nieuw verzoek, waarover hij geen standpunt kon innemen, daar hij de implicaties ervan niet had kunnen onderzoeken.

15 Vastgesteld dient te worden, dat de ter terechtzitting subsidiair geformuleerde wijziging van het verzoek binnen het kader van de in het verzoekschrift gevorderde maatregel valt; het gaat in feite om een beperking van de draagwijdte van deze maatregel, aangezien het de bedoeling was de gevolgen ervan, althans voor de financiële middelen van de Gemeenschap, te verzachten. Derhalve staat niets de in aanmerkingneming van deze wijziging in de weg.

16 Anders staat het evenwel met de aan het einde van de terechtzitting meer subsidiair geformuleerde wijziging van het verzoek. Deze wijziging vormt een belangrijke afwijking van het door de Bondsrepubliek Duitsland ingediende verzoek en wijzigt het voorwerp ervan aanzienlijk. Daar dit moet worden aangemerkt als een nieuw verzoek, waarover de andere partijen zich niet hebben kunnen uitspreken, moet het Hof dit ter terechtzitting geformuleerde verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

17 Luidens artikel 185 EEG-Verdrag heeft een bij het Hof van Justitie ingesteld beroep geen schorsende werking. Overeenkomstig de artikelen 185 en 186 EEG-Verdrag kan het Hof evenwel, indien het van oordeel is dat de omstandigheden zulks vereisen, opschorting van de uitvoering van de bestreden handeling gelasten of de noodzakelijke voorlopige maatregelen treffen.

18 Volgens artikel 83, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering is voor opschorting van de tenuitvoerlegging van een handeling of voor een voorlopige maatregel vereist, dat er omstandigheden aanwezig zijn waaruit het spoedeisend karakter van het verzoek blijkt, alsmede middelen, zowel feitelijk als rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregel waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt.

19 Om zowel feitelijk als rechtens aannemelijk te maken dat de gevraagde voorlopige maatregel gerechtvaardigd is, voert de Bondsrepubliek Duitsland aan, dat titel IV en artikel 21, lid 2, van de verordening onwettig zijn.

20 Daartoe draagt de Bondsrepubliek Duitsland een aantal middelen voor, waarin zij in wezen het volgende betoogt: het Europees Parlement is niet opnieuw geraadpleegd over de definitieve versie van de verordening, de motiveringsplicht is geschonden, de verdragsbepalingen betreffende de gemeenschappelijke landbouwpolitiek, de mededinging en de gemeenschappelijke handelspolitiek zijn geschonden, het discriminatieverbod, het evenredigheidsbeginsel en bepaalde grondrechten zijn geschonden, en de bepalingen van de vierde Overeenkomst van Lomé en van het GATT zijn niet in acht genomen.

21 Dienaangaande volstaat de vaststelling, dat het beroep gecompliceerde rechtsvragen opwerpt, die een diepgaand onderzoek na discussie over en weer verdienen, en dat het verzoek niet op het eerste gezicht volstrekt ongerechtvaardigd voorkomt. Het kan derhalve niet op deze grond worden afgewezen.

22 Wat de voorwaarde van spoedeisendheid betreft, moet erop worden gewezen, dat de in artikel 83, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering genoemde spoedeisendheid van een voorlopige maatregel moet worden beoordeeld aan de hand van het criterium, of een voorlopige beslissing noodzakelijk is om te voorkomen dat de onmiddellijke uitvoering van de maatregel die het voorwerp van het geding is, ernstige en onherstelbare schade veroorzaakt.

23 De Bondsrepubliek Duitsland stelt dienaangaande, dat zij onherstelbare schade dreigt te lijden door de onmiddellijke toepassing van de bepalingen van de verordening die het voorwerp van het geding zijn. Haars inziens zullen de invoering van het tariefcontingent en de regels voor de verdeling daarvan leiden tot een vermindering van de hoeveelheid bananen uit derde landen waarover de Duitse marktdeelnemers zullen kunnen beschikken. Dit zal leiden tot een aanzienlijke prijsstijging voor bananen op de Duitse markt, hetgeen vooral gezinnen met een laag inkomen zal treffen, tot een groot verlies van arbeidsplaatsen in de havens waar bananen worden ingevoerd, tot een merkbare vermindering van de vracht voor de spoorwegen, en tot een vermindering van het marktaandeel van de betrokken Duitse marktdeelnemers met ten minste een derde, hetgeen tot faillissementen kan leiden.

24 Zelfs indien de Bondsrepubliek Duitsland in het gelijk zou worden gesteld, kan de door de kunstmatige vermindering van het aanbod en de verlegging van marktaandelen veroorzaakte wijziging van de marktvoorwaarden, haars inziens niet meer worden teruggedraaid.

25 De Raad, verweerder, voert allereerst aan, dat de Bondsrepubliek Duitsland zich niet kan beroepen op schending van zuiver particuliere belangen, die los staan van het door de regering behartigde algemeen belang.

26 De Raad, ondersteund door de interveniënten, betwist voorts, dat er voor de Bondsrepubliek Duitsland onmiddellijke, zekere en onherstelbare schade dreigt. Het enige algemeen belang dat is aangevoerd, namelijk de stijging van de bananenprijs ten nadele van de Duitse consument, is niet aangetoond, aangezien de gevolgen van de nieuwe maatregelen voor de koopkracht van de gemiddelde consument te verwaarlozen is. De invoering van een tariefcontingent en de regels voor de verdeling daarvan zijn absoluut noodzakelijk om de afzet van gemeenschapsbananen te verzekeren en de voorwaarden te scheppen voor een echte interne markt, die in de plaats komt van de verschillende nationale markten waarvoor uiteenlopende regelingen gelden.

27 Met betrekking tot de vraag, welke soort schade de Bondsrepubliek Duitsland kan inroepen, moet worden opgemerkt, dat de Lid-Staten de ° met name economische en sociale ° belangen moeten behartigen die op nationaal vlak als algemene belangen gelden, en derhalve ter verdediging van die belangen in rechte kunnen optreden. De Lid-Staten kunnen bijgevolg schade inroepen die een gehele sector van hun economie treft, met name wanneer de bestreden communautaire maatregel de werkgelegenheid en de kosten van levensonderhoud ongunstig kan beïnvloeden.

28 Daar de door de Bondsrepubliek Duitsland gestelde schade onder deze categorie valt, kan haar de bevoegdheid om te dezen in rechte op te treden, niet worden ontzegd.

29 Om te beoordelen, of verzoekster de noodzaak van de gevraagde voorlopige maatregel heeft aangetoond, moet de gestelde schade worden onderzocht in het licht van alle betrokken belangen.

30 Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat het verzoek van de Bondsrepubliek Duitsland erop is gericht, bij wege van voorlopige maatregel voor één bepaalde Lid-Staat opschorting van de toepassing van een belangrijk deel van een nieuwe gemeenschappelijke marktordening te verkrijgen.

31 De verordening betreffende de gemeenschappelijke marktordening voor bananen heeft namelijk tot doel, de producenten in de Gemeenschap een bevredigend inkomen te verzekeren, de afzet van de communautaire produktie te vergemakkelijken, het vrije verkeer van bananen binnen de gemeenschappelijke markt te garanderen en een voorkeursregeling voor de traditionele invoer van bananen uit de ACS-Staten te handhaven. Om deze doelstellingen te bereiken, wordt enerzijds een steunregeling ingevoerd om de zwakke punten van de communautaire produktie te compenseren, en wordt anderzijds een gemeenschappelijke regeling voor het handelsverkeer met derde landen vastgesteld. Deze nieuwe marktordening moet in de plaats komen van de verschillende min of meer afgeschermde nationale markten en aldus een einde maken aan een met de doeleinden van het Verdrag onverenigbare situatie.

32 Het door verzoekster gestelde risico van stijging van de consumentenprijzen en het effect daarvan op de kosten van levensonderhoud voor de Duitse bevolking hangt af van een aantal factoren, met name of, zoals de Bondsrepubliek Duitsland veronderstelt, de invoer van bananen de vraag van de consumenten niet zal kunnen bijhouden.

33 Hetzelfde geldt voor de stelling van de Bondsrepubliek Duitsland, dat het tot een vermindering van de benutting van de infrastructuur en tot een verlies aan werkgelegenheid zal komen.

34 Derhalve moet worden onderzocht, of een vermindering van het aanbod op de Duitse markt in dit stadium met een voldoende mate van waarschijnlijkheid valt te voorzien.

35 Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat de referentiecijfers voor de bananenconsumptie in 1992 omstreden zijn. Enerzijds lijken de door bepaalde Lid-Staten verstrekte cijfers te hoog te zijn geweest, zodat de door Eurostat aangehouden cijfers naar beneden moeten worden herzien. Anderzijds is niet aangetoond, dat alle geïmporteerde bananen daadwerkelijk in de Gemeenschap zijn geconsumeerd; een al dan niet groot deel kan weer naar andere staten zijn uitgevoerd. Voorts heeft de Raad gesteld, dat de importeurs van bananen uit derde landen de omvang van hun invoer kunstmatig hebben opgevoerd om bij de voorzienbare invoering van de gemeenschappelijke marktordening in 1992 over gunstige referentiehoeveelheden te beschikken.

36 Betreffende de omvang van de importen in de tweede helft van 1993 stelt de Raad voorts, dat een toereikende bevoorrading ook was verzekerd voor het geval het tariefcontingent op een te lage schatting van de toekomstige consumptie was gebaseerd. Hij wijst er dienaangaande op, dat enerzijds de op 1 juli bestaande voorraad de gehele behoefte voor de maand juli kan dekken, zodat het contingent voor 1993 in feite slechts voor vijf maanden geldt, en dat anderzijds de vóór 23 juni verladen bananen niet op het tariefcontingent zullen worden toegerekend en slechts worden onderworpen aan het gunstige douanerecht van 100 ecu per ton.

37 Aangezien de feitelijke behoefte van de markt in de komende maanden niet met voldoende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld, kan thans niet van een voorzienbaar bevoorradingstekort worden uitgegaan.

38 Indien de ramingen waarop de Raad zich heeft gebaseerd, in de toekomst onjuist zouden blijken, dan kan, zoals hierna wordt uiteengezet, een eventueel ontoereikend aanbod worden aangevuld volgens de procedure van artikel 16, lid 3, van de verordening.

39 Tegen de verdeling van het tariefcontingent brengt de Bondsrepubliek Duitsland in, dat deze ertoe leidt, dat aan de Duitse marktdeelnemers die tot dusverre bananen uit derde landen hebben ingevoerd, een belangrijk deel van hun marktaandeel wordt ontnomen.

40 De Raad, ondersteund door de Commissie, stelt dat deze verdeling absoluut noodzakelijk is om te komen tot een echte interne markt en tot een gemeenschappelijke marktordening, die met name een gelijke toegang tot de markt en een effectieve mededinging moet verzekeren, zodat rechten die de marktdeelnemers hebben verworven op basis van een voor een nationale markt geldende bijzondere regeling, gelet op de doelstellingen van een gemeenschappelijke politiek geen voorrang kunnen hebben boven de eisen van deze politiek.

41 Ofschoon in dit stadium over deze kwestie niet moet worden beslist, moet worden vastgesteld, dat het bij de huidige stand van zaken niet voldoende zeker is, dat de aangevochten verdelingsregeling de Duitse importeurs een belangrijk deel van hun marktaandeel zal ontnemen; vooral valt niet in te zien, waarom deze importeurs er niet in zouden slagen zich in te dekken met bananen uit de Gemeenschap en met ACS-bananen, waarvan de gemeenschappelijke marktordening de afzet beoogt te bevorderen. Indien later blijkt dat dit onmogelijk is, kan de Bondsrepubliek Duitsland nog altijd de procedure van artikel 16, lid 3, of van artikel 30 van de verordening inleiden.

42 Aangaande eerstgenoemde bepaling stelt de Commissie namelijk, dat indien de door de Raad gehanteerde ramingen, met name die betreffende de behoeften, en de verdeling van het contingent later onjuist zouden blijken te zijn, een eventuele ontoereikende bevoorrading kan worden verholpen door middel van artikel 16, lid 3.

43 De Raad geeft toe, dat de ramingen waarop hij zich heeft gebaseerd, onjuist kunnen blijken te zijn, aangezien hij ter zake niet over voldoende ervaring beschikt. Zoals de Bondsrepubliek Duitsland stelt, overweegt de Raad de mogelijkheid van een wijziging van de in artikel 18 vastgelegde contingenten weliswaar slechts voor het geval van een aanzienlijke verandering in de conjunctuur, maar hij erkent, dat de gemeenschapsinstellingen moeten optreden, indien zich een tekort van de door de Bondsrepubliek Duitsland geschetste omvang zou voordoen.

44 Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat artikel 16, lid 3, van de verordening de gemeenschapsinstellingen ertoe verplicht, het tariefcontingent aan te passen wanneer dit in de loop van het verkoopseizoen noodzakelijk blijkt om rekening te houden met uitzonderlijke omstandigheden die met name van invloed zijn op de voorwaarden voor de invoer. In dat geval vindt de aanpassing plaats volgens de procedure van artikel 27, dat wil zeggen dat de Commissie op advies van het beheerscomité maatregelen moet treffen. Indien de getroffen maatregelen niet overeenstemmen met het advies van het beheerscomité, kan de Raad deze binnen een maand door eigen maatregelen vervangen.

45 Indien de Commissie derhalve op basis van betrouwbare, objectieve gegevens tot de bevinding zou komen, dat het contingent niet volstaat om op passende wijze aan de vraag te voldoen, en indien de eerdere ramingen van de Raad onjuist zouden blijken te zijn, is de Commissie, en eventueel de Raad, ingevolge de verordening verplicht de nodige aanpassingen te verrichten, met de mogelijkheid voor de Lid-Staten om bij het Hof beroep in te stellen, indien deze instellingen hun verplichtingen niet nakomen.

46 Bovendien kan, zoals uit de 22e overweging van de considerans van de verordening blijkt, ook met artikel 30 het hoofd worden geboden aan verstoringen van de interne markt als gevolg van de vervanging van de diverse nationale regelingen door de gemeenschappelijke marktordening.

47 Daartoe verplicht artikel 30 de Commissie, alle noodzakelijk geachte overgangsmaatregelen vast te stellen, "indien vanaf juli 1993 specifieke maatregelen nodig zijn om de overgang van de vóór de inwerkingtreding van deze verordening bestaande regelingen naar de regeling in het kader van deze verordening te vergemakkelijken, en met name om ernstige moeilijkheden te overwinnen".

48 In deze omstandigheden moet worden vastgesteld, dat met de procedure van artikel 16, lid 3, of met die van artikel 30 adequaat kan worden gereageerd, indien de door de Bondsrepubliek Duitsland gevreesde situatie zich zou voordoen.

49 Wat ten slotte de afweging van de betrokken belangen betreft, hebben de Raad, alsook met name de Franse Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Portugese Republiek en het Verenigd Koninkrijk betoogd, dat de uitsluiting van de Bondsrepubliek Duitsland van de regeling voor het handelsverkeer met derde landen en de voorkeursbehandeling, meteen de afzet van communautaire bananen onherstelbaar zouden schaden en ondraaglijke gevolgen zouden hebben voor de economie van de produktiegebieden, hetgeen tot sociale onrust zou kunnen leiden.

50 De Bondsrepubliek Duitsland betwist de aard en de omvang van de door de andere Lid-Staten aangevoerde schade niet, maar betoogt, dat de gevraagde maatregel dergelijke consequenties niet zou hebben, daar de gemeenschapsproducenten afdoende worden beschermd door de steunregeling, op grond waarvan zij compenserende steun kunnen verkrijgen voor alle bij de afzet van hun produkten geleden verliezen. Volgens verzoekster zou deze regeling ook zonder invoering van een tariefcontingent normaal moeten kunnen functioneren.

51 De Raad stelt dienaangaande, dat tussen de interne steunregeling en de externe regeling van het tariefcontingent een intrinsieke band bestaat, daar het tariefcontingent niet enkel is bedoeld om de steunregeling te financieren, maar vooral om gunstige voorwaarden te scheppen voor de afzet van de gemeenschapsproduktie.

52 De Raad betoogt voorts, dat de steunregeling slechts werkt indien de in de Gemeenschap geproduceerde bananen ook werkelijk worden verkocht, daar zij strekt tot compensatie van het verschil tussen de bij de afzet verkregen prijs en een referentieprijs, die voor de aan de invoering van de gemeenschappelijke marktordening voorafgaande periode is vastgesteld. De uitsluiting van de Bondsrepubliek Duitsland van de regeling van het tariefcontingent zou echter tot gevolg hebben, dat de afzetmogelijkheden voor communautaire bananen in het gedrang komen.

53 Gelet op deze argumenten valt derhalve niet uit te sluiten, dat er een ernstig risico bestaat dat de steunregeling niet naar behoren kan functioneren zonder een voor de gehele Gemeenschap geldende regeling voor het handelsverkeer met derde landen, en dat derhalve met die steunregeling de door de betrokken Lid-Staten gevreesde schade niet kon worden vermeden.

54 Gelet op de ernst van dit risico, op de omstandigheid dat verzoekster niet heeft aangetoond, dat de gestelde schade met voldoende waarschijnlijkheid zal intreden, en op de verplichting voor de gemeenschapsinstellingen om alle nodige maatregelen te treffen om eventuele door de gemeenschappelijke marktordening veroorzaakte moeilijkheden te overwinnen, zijn er geen gronden om de door verzoekster gevraagde voorlopige maatregel te treffen, ook niet in de ter terechtzitting gewijzigde vorm.

55 Mitsdien moet het verzoek worden afgewezen.

HET HOF VAN JUSTITIE

beschikt:

1) Het verzoek wordt afgewezen.

2) De beslissing omtrent de kosten, die van de interveniënten daaronder begrepen, wordt aangehouden.

Luxemburg, 29 juni 1993.

1. De spoedeisendheid van een voorlopige maatregel moet worden beoordeeld aan de hand van het criterium, of een voorlopige maatregel noodzakelijk is om te voorkomen dat de onmiddellijke uitvoering van de maatregel die het voorwerp van het geding is, ernstige en onherstelbare schade veroorzaakt. Met betrekking tot de vraag welk soort schade kan worden ingeroepen, moet worden opgemerkt, dat de Lid-Staten de ° met name economische en sociale ° belangen moeten behartigen die op nationaal vlak als algemene belangen gelden, en derhalve voor de verdediging van die belangen in rechte kunnen optreden. De Lid-Staten kunnen bijgevolg schade inroepen die een gehele sector van hun economie treft, met name wanneer de bestreden communautaire maatregel de werkgelegenheid en de kosten van levensonderhoud ongunstig kan beïnvloeden.

2. Moet worden afgewezen het door een Lid-Staat ingediend verzoek in kort geding dat in wezen erop is gericht, bij wege van een voorlopige maatregel voor één bepaalde Lid-Staat opschorting van de toepassing van een belangrijk deel van een nieuwe gemeenschappelijke marktordening te verkrijgen, wanneer enerzijds het intreden van het gestelde risico voor een gehele sector van de nationale economie afhangt van een aantal factoren die niet met een voldoende mate van waarschijnlijkheid zijn te voorzien, anderzijds die gemeenschappelijke ordening voorziet in procedures waarmee de gemeenschapsautoriteiten kunnen reageren indien het risico zich zou voordoen, en er bovendien een ernstig risico van schade voor andere Lid-Staten bestaat indien niet alle in de gemeenschappelijke marktordening neergelegde mechanismen worden toegepast zoals voorzien.

++++

1. Kort geding ° Opschorting van tenuitvoerlegging ° Voorlopige maatregelen ° Voorwaarden ° Ernstige en onherstelbare schade ° Schade die door Lid-Staat kan worden ingeroepen

(EEG-Verdrag, art. 185 en 186; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 83, lid 2)

2. Kort geding ° Opschorting van tenuitvoerlegging ° Voorlopige maatregelen ° Voorwaarden ° Ernstige en onherstelbare schade ° Afweging van alle betrokken belangen ° Verzoek van Lid-Staat om te mogen afwijken van toepassing van bepaalde regelingen van nieuwe gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten

(EEG-Verdrag, art. 185 en 186; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 83, lid 2; verordening nr. 404/93 van de Raad)

In zaak C-280/93 R,

Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door E. Roeder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, Villemombler Str. 76, D-W-5300 Bonn 1, en J. Sedemund, advocaat te Keulen, Heumarkt 14, D-W-5000 Koeln 1, als gemachtigden,

verzoekster,

tegen

Raad van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J.-P. Jacqué, directeur van de juridische dienst, en B. Schloh, A. Brautigam en J. Huber, juridisch adviseurs, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij X. Herlin, directeur van de directie Juridische zaken van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad Adenauer 100,

verweerder,

ondersteund door

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Gilsdorf, juridisch hoofdadviseur, E. de March, juridisch adviseur, en U. Woelker, lid van de juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij N. Annecchino, lid van de juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door V. Kontolaimos, assistent bij de Juridische dienst van de Staat, en V. Pelekou, procesgemachtigde, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Griekse ambassade, Val Sainte-Croix 117,

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door A. Navarro González, directeur-generaal Cooerdinatie juridische en institutionele aangelegenheden van de Gemeenschappen, en R. Silva de Lapuerta, abogado del Estado, van de juridische dienst belast met de vertegenwoordiging van het Koninkrijk Spanje bij het Hof van Justitie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Spaanse ambassade, Boulevard E. Servais 4-6,

Franse Republiek, vertegenwoordigd door J.-P. Puissochet, directeur van de directie Juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, P. Pouzoulet, onderdirecteur van de directie Juridische zaken, en C. de Salins, adviseur buitenlandse zaken bij dit ministerie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, Boulevard du Prince Henri 9,

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door L. Ferrari Bravo, hoofd van de dienst Diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, bijgestaan door M. Greco, avvocato dello Stato, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Italiaanse ambassade, Rue Marie-Adélaïde 5,

Portugese Republiek, vertegenwoordigd door L. Fernandes, directeur van de juridische dienst van het directoraat-generaal Europese Gemeenschappen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, M. L. Duarte en J. Santos Cardoso, respectievelijk juridisch adviseur en hoofdassistent bij dezelfde juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Portugese ambassade, Allée Scheffer 33,

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door S. L. Hudson van het Treasury Solicitor' s Department, als gemachtigde, bijgestaan door D. Anderson, Barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter ambassade van het Verenigd Koninkrijk, Boulevard Roosevelt 14,

interveniënten,

betreffende een verzoek van de Bondsrepubliek Duitsland om haar bij wege van voorlopige maatregel toe te staan, tot aan de uitspraak van het Hof ten principale jaarlijks dezelfde hoeveelheid bananen uit derde landen in de zin van verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad van 13 februari 1993 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen (PB 1993, L 47, blz. 1), vrij van douanerechten in te voeren als in 1992,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, C. N. Kakouris, G. C. Rodríguez Iglesias, M. Zuleeg en J. L. Murray, kamerpresidenten, R. Joliet, F. A. Schockweiler, J. C. Moitinho de Almeida, F. Grévisse, M. Diez de Velasco en P. J. G. Kapteyn, rechters,

advocaat-generaal: C. Gulmann

griffier: J.-G. Giraud

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking