Home

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 11 december 1996.

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 11 december 1996.

De toepasselijke bepalingen

1 Vóór 1993 bestonden er in de Gemeenschap verschillende nationale regelingen voor de afzet van bananen. Er waren drie bevoorradingsbronnen: in de Gemeenschap geteelde bananen, bananen geteeld in een aantal staten waarmee de Gemeenschap de Overeenkomst van Lomé had gesloten (hierna: "ACS-bananen") en in andere staten geteelde bananen (hierna: "bananen uit derde landen").

2 Bij verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad van 13 februari 1993 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen (PB 1993, L 47, blz. 1; hierna: "verordening nr. 404/93"), werd per 1 juli 1993 een gemeenschappelijke invoerregeling ingesteld, die de verschillende nationale regelingen verving. Verordening nr. 404/93 is laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 3290/94 van de Raad van 22 december 1994 inzake de aanpassingen en de overgangsmaatregelen in de landbouwsector voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomsten in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde (PB 1994, L 349, blz. 105). In het onderhavige arrest gaat het om de versie van 13 februari 1993.

3 De regeling voor het handelsverkeer met derde landen, die het onderwerp is van titel IV van verordening nr. 404/93, bepaalt, dat voor elk jaar een tariefcontingent wordt geopend voor de invoer van bananen uit derde landen en niet-traditionele ACS-bananen. De termen "traditionele invoer" en "niet-traditionele invoer" uit de ACS-staten worden omschreven in artikel 15, lid 1, van verordening nr. 404/93. Onder "traditionele invoer uit de ACS-Staten" wordt verstaan de in de bijlage bij verordening nr. 404/93 vastgestelde hoeveelheden bananen die door elke traditioneel exporterende ACS-staat naar de Gemeenschap zijn geëxporteerd. De door de ACS-staten boven deze hoeveelheden geëxporteerde hoeveelheden bananen worden "niet-traditionele ACS-bananen" genoemd.

4 Ingevolge artikel 20 van verordening nr. 404/93 mag de Commissie volgens de zogenoemde beheerscomitéprocedure van artikel 27 uitvoeringsbepalingen vaststellen. Deze uitvoeringsbepalingen kunnen met name betrekking hebben op de afgifte van invoercertificaten aan de marktdeelnemers van de verschillende categorieën, de frequentie van de afgifte van die certificaten en de minimumhoeveelheid bananen die de marktdeelnemers moeten hebben afgezet om in aanmerking te komen. De bepalingen ter uitvoering van titel IV van verordening nr. 404/93 zijn vastgesteld bij verordening (EEG) nr. 1442/93 van de Commissie van 10 juni 1993 houdende bepalingen ter toepassing van de regeling voor de invoer van bananen in de Gemeenschap (PB 1994, L 142, blz. 6; hierna: "verordening nr. 1442/93").

5 Artikel 18, lid 1, van verordening nr. 404/93 bepaalt, dat voor elk jaar een tariefcontingent van 2 miljoen ton nettogewicht wordt geopend voor de invoer bananen uit derde landen en niet-traditionele ACS-bananen, en dat voor de eerste periode waarin de nieuwe marktordening van toepassing is, te weten de tweede helft van het jaar 1993, het tariefcontingent wordt vastgesteld op 1 miljoen ton nettogewicht. In het kader van het tariefcontingent werd op de invoer van bananen uit derde landen 100 ECU per ton geheven en werd op de invoer van niet-traditionele ACS-bananen een nulrecht toegepast. Buiten het tariefcontingent werd op eerstgenoemde invoer 750 ECU per ton en op laatstgenoemde invoer 850 ECU per ton geheven.

6 In artikel 18 wordt evenwel ook bepaald, dat wanneer de communautaire vraag stijgt, de grootte van het contingent dienovereenkomstig wordt verhoogd volgens de zogenoemde beheerscomitéprocedure van artikel 27.

7 De communautaire vraag wordt bepaald op basis van een geraamde balans die, volgens artikel 16, elk jaar wordt opgesteld aan de hand van:

- de beschikbare gegevens over de in het afgelopen jaar in de Gemeenschap afgezette hoeveelheden bananen, gespecificeerd naar oorsprong,

- de prognoses inzake de eigen bananenproduktie en de afzet daarvan in de Gemeenschap,

- de ramingen van de invoer van traditionele ACS-bananen,

- de ramingen van het verbruik die met name gebaseerd zijn op de recente verbruikstendensen en op de ontwikkeling van de marktprijzen.

Artikel 18 bepaalt, dat wanneer uit de geraamde balans blijkt dat de vraag stijgt en dat derhalve het jaarlijkse tariefcontingent moet worden herzien, deze herziening plaatsvindt vóór de datum van 30 november voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen.

8 Verder bepaalt artikel 16, lid 3, dat de geraamde balans zo nodig in de loop van het verkoopseizoen kan worden herzien, met name om rekening te houden met de gevolgen van uitzonderlijke omstandigheden die van invloed zijn op de voorwaarden voor produktie of invoer, en dat het in artikel 18 bedoelde tariefcontingent kan worden aangepast volgens de procedure van artikel 27.

9 De importen die in het kader van het jaarlijkse tariefcontingent worden verricht, en de certificaten die daartoe worden afgegeven, worden volgens artikel 19 als volgt over drie categorieën marktdeelnemers verdeeld:

- 66,5 % voor de categorie marktdeelnemers die bananen uit derde landen en/of niet-traditionele ACS-bananen hebben afgezet;

- 30 % voor de categorie marktdeelnemers die bananen uit de Gemeenschap en/of traditionele ACS-bananen hebben afgezet;

- 3,5 % voor de categorie in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemers die vanaf 1992 zijn begonnen andere bananen dan bananen uit de Gemeenschap en/of traditionele ACS-bananen af te zetten.

10 Verder dient te worden gewezen op de navolgende bij verordening nr. 1442/93 vastgestelde bepalingen ter uitvoering van de bij verordening nr. 404/93 ingestelde regeling, zoals die hierboven is beschreven.

11 Artikel 2 bepaalt, dat voor de tweede helft van het jaar 1993 een tariefcontingent wordt geopend ten belope van:

a) 665 000 ton voor de categorie marktdeelnemers die vóór 1992 bananen uit derde landen en/of niet-traditionele ACS-bananen hebben afgezet (hierna: "categorie A");

b) 300 000 ton voor de categorie marktdeelnemers die bananen uit de Gemeenschap en/of traditionele ACS-bananen hebben afgezet (hierna: "categorie B");

c) 35 000 ton voor de categorie marktdeelnemers die vanaf 1992 of later zijn begonnen andere bananen dan bananen uit de Gemeenschap en/of traditionele ACS-bananen af te zetten (hierna: "categorie C").

12 Volgens artikel 5 stellen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten elk jaar uiterlijk op 1 juli, en voor het jaar 1994 uiterlijk op 1 oktober 1993, voor elke bij hen geregistreerde marktdeelnemer van de categorieën A en B het gemiddelde vast van de hoeveelheden die zijn afgezet in de drie jaren die zijn voorafgegaan aan het jaar vóór dat waarvoor het contingent wordt geopend, welke hoeveelheden daartoe overeenkomstig artikel 3 worden gesplitst volgens de aard van de door de marktdeelnemer uitgeoefende functies. Dit gemiddelde wordt de "referentiehoeveelheid" van de marktdeelnemer genoemd.

13 Volgens artikel 3, lid 1, wordt als "marktdeelnemer" van de categorieën A en B beschouwd, een economisch subject of enige andere entiteit, die voor eigen rekening een of meer van de volgende functies heeft verricht:

a) aankoop van groene bananen van oorsprong uit derde landen en/of uit ACS-landen van de producenten, of eventueel produktie, gevolgd door verzending ervan en verkoop ervan in de Gemeenschap (hierna: "activiteiten van het type a");

b) voorziening met groene bananen en in het vrije verkeer brengen ervan, een en ander als eigenaar van deze bananen, en verkoop met het oog op een latere afzet op de communautaire markt; het dragen van de risico's van kwaliteitsverslechtering of verlies van het produkt wordt gelijkgesteld met het dragen van het risico dat op de eigenaar van het produkt rust (hierna: "activiteiten van het type b");

c) groene bananen als eigenaar ervan laten rijpen en afzet op de markt van de Gemeenschap (hierna: "activiteiten van het type c").

De marktdeelnemers die deze activiteiten verrichten, worden hierna respectievelijk "eerste importeurs", "tweede importeurs" en "rijpers" genoemd.

14 In artikel 5, lid 2, worden de wegingscoëfficiënten vastgesteld die op de afgezette hoeveelheden worden toegepast en variëren naar gelang van de verrichte activiteiten. Volgens de derde overweging van de considerans van de verordening hebben deze wegingscoëfficiënten tot doel, enerzijds rekening te houden met het belang van de vervulde economische functie en met de gedragen commerciële risico's, en anderzijds, de negatieve effecten van een meervoudige telling van dezelfde hoeveelheden produkten in verschillende stadia van de handelsketen te corrigeren.

15 Artikel 6 luidt als volgt:

"Naar gelang van het volume van het jaarlijkse tariefcontingent en van de totale omvang van de in artikel 5 bedoelde referentiehoeveelheden van de marktdeelnemers stelt de Commissie zo nodig de uniforme verminderingscoëfficiënt voor elke categorie marktdeelnemers vast die op de referentiehoeveelheid van elke marktdeelnemer moet worden toegepast om de aan hem toe te wijzen hoeveelheid te bepalen.

De Lid-Staten stellen deze hoeveelheid voor elke geregistreerde marktdeelnemer van de categorieën A en B vast en stellen deze uiterlijk op 1 augustus, en voor het jaar 1994 uiterlijk op 1 november 1993, van deze vastgestelde hoeveelheid in kennis."

16 Een van de bijzondere kenmerken van de betrokken handel is, dat bananen geen lange reizen verdragen. Derhalve worden zij in een vroeg stadium geplukt om als "groene bananen te worden ingevoerd", en rijpen zij dicht bij de verkooppunten. Om die reden bestaat de bananenhandel uit drie stadia die terug te vinden zijn in de drievoudige definitie van het begrip "marktdeelnemer" in artikel 3, lid 1, te weten degene die zich bezig houdt met: de aankoop van groene bananen of eerste invoer; met het in het vrije verkeer brengen ervan of tweede invoer, en met het rijpen vóór de afzet (zie hierboven, r.o. 13).

17 De invoering van de nieuwe regeling in 1993 liep vertraging op. De Commissie stelde vier verordeningen vast waarbij de uiterste datum waarop de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten de marktdeelnemers in kennis dienden te stellen van het hun toegewezen deel van het contingent en de afgifte van voorlopige extra certificaten mogelijk moesten maken, werd verschoven. Het gaat om de verordeningen (EEG) nrs. 2396/93, 2569/93 en 2642/93 van, respectievelijk, 30 augustus 1993, 17 september 1993 en 27 september 1993, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1443/93 houdende overgangsmaatregelen voor de toepassing van de regeling voor de invoer, in 1993, van bananen in de Gemeenschap (respectievelijk PB 1993, L 221, blz. 9; PB 1993, L 235, blz. 29, en PB 1993, L 242, blz. 15), en verordening (EEG) nr. 2654/93 van de Commissie van 28 september 1993 houdende aanvullende overgangsmaatregelen voor de invoer van bananen in de Gemeenschap in 1993 uit hoofde van het gemeenschappelijk tariefcontingent (PB 1993, L 243, blz. 12). Ter rechtvaardiging van deze verschuivingen van de uiterste datum werd aangevoerd, dat aan de Commissie de nodige tijd moest worden gegeven om de door de nationale autoriteiten meegedeelde referentiehoeveelheden te verifiëren.

18 Op 22 oktober 1993 ging de Commissie over tot vaststelling van verordening (EEG) nr. 2920/93 tot vaststelling van de uniforme verminderingscoëfficiënt voor het bepalen van de hoeveelheid bananen die in het kader van het tariefcontingent voor de tweede helft van 1993 aan elke marktdeelnemer van de categorieën A en B wordt toegewezen (PB 1993, L 264, blz. 40; hierna: "verordening nr. 2920/93"). Op 19 november 1993 ging de Commissie over tot vaststelling van verordening (EEG) nr. 3190/93 tot vaststelling van de uniforme verminderingscoëfficiënt voor het bepalen van de hoeveelheid bananen die in het kader van het tariefcontingent voor 1994 aan elke marktdeelnemer van de categorieën A en B wordt toegewezen (PB 1993, L 285, blz. 28; hierna: "verordening nr. 3190/93"). Artikel 1 van verordening nr. 3190/93 luidt als volgt:

"In het kader van het in de artikelen 18 en 19 van verordening (EEG) nr. 404/93 bedoelde tariefcontingent wordt de aan elke marktdeelnemer van de categorieën A en B voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 1994 toe te wijzen hoeveelheid berekend door op de volgens artikel 5 van verordening (EEG) nr. 1442/93 vastgestelde referentiehoeveelheid de volgende uniforme verminderingscoëfficiënt toe te passen:

- voor marktdeelnemers van categorie A: 0,506617

- voor marktdeelnemers van categorie B: 0,430217."

De aan het geding ten grondslag liggende feiten

19 Verzoeksters, Comafrica SpA en Dole Fresh Fruit Europe Ltd & Co., houden zich bezig met de invoer van bananen uit derde landen in Italië respectievelijk Duitsland.

20 In de eerste helft van 1993 werd hun door hun beroepsvereniging meegedeeld, dat de Commissie van plan was een nieuwe gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen in te voeren. Daarop begonnen zij daarover met de Commissie een briefwisseling te voeren. In hun aanvankelijke opmerkingen betoogden zij, dat de door de Commissie voorgestelde definitie van het begrip "marktdeelnemer" tot een onjuiste toepassing van de regeling inzake het tariefcontingent en, door dubbeltelling van produkten in de verschillende stadia van de handelsketen, tot onjuistheden bij de berekening van de referentiehoeveelheden dreigde te leiden.

21 In de latere, in de herfst van 1993 gevoerde briefwisseling wezen verzoeksters erop, dat de voorziene referentiehoeveelheden, die waren gebaseerd op de door het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen (hierna: "Eurostat") verstrekte cijfers betreffende de invoer van bananen tijdens de jaren 1989 tot en met 1991, niet overeenkwamen met de door de bevoegde autoriteiten meegedeelde referentiehoeveelheden. De Commissie antwoordde, dat de Lid-Staten verantwoordelijk waren voor de verificatie van de referentiehoeveelheden, maar dat zijzelf de door de Lid-Staten opgezette verificatie had onderzocht om zich ervan te vergewissen, dat de gestelde criteria in acht waren genomen. Verder preciseerde zij, dat zij in de gevallen waarin zij potentiële anomalieën had vastgesteld, de betrokken Lid-Staten had verzocht, de betrokken cijfers aan een nieuw onderzoek te onderwerpen.

Procedure en conclusies van partijen

22 In die omstandigheden hebben verzoeksters bij een op 11 februari 1994 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift het onderhavige beroep ingesteld. Zij vorderen enerzijds, krachtens artikel 173, vierde alinea, EG-Verdrag, nietigverklaring van artikel 1 van verordening nr. 3190/93, en anderzijds, krachtens artikel 215, tweede alinea, van het Verdrag, vergoeding van de schade die zij hebben geleden door de huns inziens onwettige besluiten van de Commissie die vervat liggen in artikel 1 van verordening nr. 2920/93 en artikel 1 van verordening nr. 3190/93.

23 Op 15 april 1994 verzocht de Commissie om opschorting van de procedure. Op 29 april 1994 wierp zij een exceptie van niet-ontvankelijkheid op tegen het beroep, voor zover dit strekte tot nietigverklaring van artikel 1 van verordening nr. 3190/93. De schriftelijke procedure heeft een normaal verloop gehad voor zover het beroep strekte tot vergoeding van de door verzoeksters gestelde schade.

24 Bij beschikking van de president van de Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 26 september 1994 is het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verweerster.

25 Na het arrest van het Hof van 5 oktober 1994 (zaak Duitsland/Raad, C-280/93, Jurispr. 1994, blz. I-4973), houdende verwerping van een door de Bondsrepubliek Duitsland ingesteld beroep tot nietigverklaring van een aantal bepalingen van verordening nr. 404/93, heeft de griffie van het Gerecht partijen bij brief van 6 december 1994 verzocht, hun opmerkingen over de eventuele gevolgen van dit arrest voor het onderhavige geding in te dienen.

26 Verzoeksters antwoordden daarop, dat hun beroep berustte op de premisse dat verordening nr. 404/93 geldig was, en dat dit arrest derhalve geen gevolgen had voor het betoog dat zij tegen de verordeningen nrs. 2920/93 en 3190/93 hadden gevoerd. De Commissie erkende, dat de twee beroepen niet op dezelfde verordening betrekking hadden, doch voerde aan, dat aangezien het arrest de geldigheid van de nieuwe gemeenschappelijke ordening der markten had bevestigd, verzoeksters' hoofdargument in het onderhavige beroep, namelijk dat de "traditionele" importeurs recht hadden op een "traditioneel" marktaandeel, zonder voorwerp was geworden. De Commissie was derhalve van oordeel, dat verzoeksters afstand van instantie dienden te doen.

27 Bij beschikking van het Gerecht van 2 mei 1995 werd de beslissing over verweersters verzoek om uitspraak te doen over de ontvankelijkheid, met de zaak ten gronde gevoegd.

28 De schriftelijke procedure is beëindigd op 20 september 1995. Bij beschikking van het Gerecht van 5 december 1995 is de zaak verwezen naar de Vierde kamer, die uit drie rechters bestaat.

29 Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten zonder voorafgaande instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan. Wel heeft het Gerecht partijen verzocht, een aantal vragen schriftelijk te beantwoorden, en heeft het de Commissie verzocht, bepaalde documenten over te leggen. Ter terechtzitting van 13 maart 1996 zijn partijen, behalve het Verenigd Koninkrijk, in hun pleidooien gehoord.

30 Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

- het beroep ontvankelijk te verklaren;

- krachtens de artikelen 173 en 174 EG-Verdrag nietig te verklaren het in artikel 1 van verordening nr. 3190/93 vervatte besluit van de Commissie om voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 1994 een verminderingscoëfficiënt toe te passen op de referentiehoeveelheden van de marktdeelnemers van categorie A;

- de Commissie krachtens de artikelen 178 en 215, tweede alinea, EG-Verdrag te gelasten, door het toekennen van schadevergoeding vermeerderd met intrest te vergoeden alle schade die aan verzoeksters is berokkend door:

- het in artikel 1 van verordening nr. 2920/93 vervatte onwettige besluit van de Commissie om een verminderingscoëfficiënt toe te passen op de referentiehoeveelheden die voor de periode van 1 juli tot en met 31 december 1993 aan de marktdeelnemers van categorie A waren toegekend;

- het in artikel 1 van verordening nr. 3190/93 vervatte onwettige besluit van de Commissie om een verminderingscoëfficiënt toe te passen op de referentiehoeveelheden die voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 1994 aan de marktdeelnemers van categorie A waren toegekend;

- het niet-nakomen door de Commissie van haar verplichting om het communautaire contingent overeenkomstig het gemeenschapsrecht, inzonderheid artikel 155 van het Verdrag en artikel 20 van verordening nr. 404/93, te besturen en te beheren;

- alle bijkomende maatregelen te gelasten die het Gerecht noodzakelijk zal achten voor het bepalen van de aan verzoeksters berokkende schade;

- de Commissie in de kosten van het geding te verwijzen.

31 De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

- primair, het beroep niet-ontvankelijk te verklaren voor zover het strekt tot nietigverklaring van verordening nr. 3190/93;

- subsidiair, het beroep in zoverre ongegrond te verklaren;

- de vordering tot schadevergoeding ongegrond te verklaren;

- verzoeksters in de kosten van het geding te verwijzen.

De ontvankelijkheid

Argumenten van partijen

32 De Commissie werpt tegen het beroep, voor zover dit strekt tot nietigverklaring van artikel 1 van verordening nr. 3190/93, een exceptie van niet-ontvankelijkheid op, stellende dat verzoeksters door dit artikel niet individueel worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag.

33 Zij wijst erop, dat het Hof bij beschikking van 21 juni 1993 (zaak C-282/93, Comafrica e.a., niet gepubliceerd in de Jurisprudentie) een door verzoeksters eerder ingesteld beroep tot nietigverklaring van een aantal bepalingen van verordening nr. 404/93 ambtshalve niet-ontvankelijk heeft verklaard, op grond dat de mogelijkheid om met minder of meer nauwkeurigheid het aantal of zelfs de identiteit te bepalen van de rechtssubjecten waarop een maatregel van toepassing is, geenszins inhoudt, dat deze rechtssubjecten moeten worden geacht door die maatregel individueel te zijn geraakt, wanneer vaststaat dat die maatregel wordt toepast op basis van een in de betrokken handeling omschreven objectieve juridische of feitelijke situatie. De Commissie betoogt, dat in het onderhavige geval verzoeksters niet de enige bananenimporteurs in de Gemeenschap zijn en evenmin de enige rechtssubjecten die door verordening nr. 3190/93 kunnen worden geraakt.

34 Verder is de Commissie van mening, dat verordening nr. 3190/93 van toepassing is op een objectief bepaalde situatie en rechtsgevolgen sorteert ten aanzien van algemeen en abstract geviseerde categorieën rechtspersonen. Zij wijst erop, dat artikel 1 van toepassing is op de marktdeelnemers van categorie A en op de marktdeelnemers van categorie B, zoals die in verordening nr. 404/93 zijn omschreven. Zij voegt eraan toe, dat het Hof in de reeds aangehaalde beschikking Comafrica e.a. heeft geoordeeld, dat deze bepalingen "van toepassing zijn op objectief bepaalde situaties en rechtsgevolgen sorteren ten aanzien van algemeen en abstract geviseerde categorieën personen". De Commissie verwijst eveneens naar het arrest van het Hof van 15 juni 1993 (zaak C-213/91, Albertal e.a., Jurispr. 1993, blz. I-3177).

35 Ten slotte betoogt de Commissie, dat een maatregel personen slechts individueel kan raken, indien hij hen in hun rechtspositie treft wegens een feitelijke situatie die hen karakteriseert ten opzichte van ieder ander persoon. Volgens de Commissie hebben verzoeksters niet aangetoond, in welk opzicht zij meer zijn getroffen of geïndividualiseerd dan de andere importeurs van dezelfde categorie, daar artikel 1 van verordening nr. 3190/90 op dezelfde wijze van toepassing is op alle marktdeelnemers van de verschillende categorieën.

36 Verzoeksters betogen, dat verordening nr. 3190/93 moet worden beschouwd als een bundel individuele beschikkingen die in de vorm van een verordening zijn gegeven, daar op het ogenblik van de vaststelling van die verordening de Lid-Staten de Commissie reeds de naam en het adres van alle importeurs alsmede de door dezen afgezette hoeveelheden bananen hadden meegedeeld (zie de artikelen 4, lid 5, en 5, lid 3, van verordening nr. 1442/93). De Commissie kende derhalve de identiteit van alle betrokken marktdeelnemers en de precieze hoeveelheden die deze marktdeelnemers mochten invoeren. Op het ogenblik van de vaststelling van verordening nr. 3190/93 was deze derhalve van toepassing op een besloten kring van rechtssubjecten, in het onderhavige geval degenen die tijdens een bepaalde periode in het verleden bananen hadden ingevoerd, zich in een Lid-Staat hadden laten registreren en de bevoegde autoriteiten in deze Lid-Staat tegen 1 september 1993 officieel in kennis hadden gesteld van de hoeveelheden bananen die zij tijdens de referentieperiode hadden afgezet (arresten Hof van 13 mei 1971, gevoegde zaken 41/70-44/70, International Fruit Company e.a., Jurispr. 1971, blz. 411, r.o. 16-22, en 6 november 1990, C-354/87, Weddel, Jurispr. 1990, blz. I-3847, r.o. 20-23).

37 Verzoeksters betogen, dat zij bovendien rechtstreeks worden geraakt door verordening nr. 3190/93, omdat deze de Lid-Staten geen enkele beoordelingsmarge laat ter zake van de afgifte van de invoercertificaten (arresten International Fruit Company e.a., reeds aangehaald, r.o. 23-28, en Weddel, reeds aangehaald, r.o. 19).

Beoordeling door het Gerecht

38 Ingevolge artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag zijn particulieren gerechtigd beroep in te stellen tegen elke beschikking die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, hen rechtstreeks en individueel raakt. Volgens vaste rechtspraak van het Hof en het Gerecht heeft deze bepaling met name ten doel te voorkomen, dat de gemeenschapsinstellingen, enkel door de vorm van een verordening te kiezen, het beroep van een particulier tegen een beschikking die hem rechtstreeks en individueel raakt, onmogelijk kunnen maken. Het is dus duidelijk, dat de keuze van de vorm op zichzelf de wetgevende aard van een besluit niet kan wijzigen (zie arrest Hof van 17 juni 1980, gevoegde zaken 789/79 en 790/79, Calpak, Jurispr. 1980, blz. 1949, r.o. 7, en beschikking Gerecht van 28 oktober 1993, zaak T-476/93, FRSEA en FNSEA, Jurispr. 1993, blz. II-1187, r.o. 19).

39 Het Hof en het Gerecht hebben ook geoordeeld, dat marktdeelnemers slechts dan kunnen worden geacht individueel te zijn geraakt door de handeling waarvan zij de nietigverklaring vorderen, indien zij in hun rechtspositie worden getroffen wegens een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander persoon karakteriseert en hen individualiseert op soortgelijke wijze als de geadresseerde (zie, bij voorbeeld, arrest Hof van 24 mei 1993, zaak C-131/92, Arnaud e.a., Jurispr. 1993, blz. I-2573).

40 Bovendien heeft het Hof in de context van een tariefcontingent voor rundvlees geoordeeld, dat een verordening van de Commissie houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten de aangevraagde invoercertificaten moeten afgeven, de marktdeelnemers die op het ogenblik van de vaststelling van die verordening reeds dergelijke certificaten hadden aangevraagd, individueel raakt (zie arrest Weddel, reeds aangehaald, r.o. 19-23). Het Hof heeft zijn oordeel, dat de betrokken marktdeelnemers individueel waren geraakt, gebaseerd op de overweging, dat de Commissie, door op basis van de totale hoeveelheid waarvoor aanvragen waren ingediend en op een moment dat daar geen enkele nieuwe aanvraag meer kon bijkomen, te bepalen, in welke mate aan die aanvragen kon worden voldaan, in feite had beslist over het aan elke ingediende aanvraag te geven gevolg. Het Hof heeft derhalve geoordeeld, dat de betrokken verordening moest worden beschouwd als een bundel individuele beschikkingen en niet als een maatregel van algemene strekking in de zin van artikel 189 van het Verdrag.

41 Het Gerecht wijst erop, dat in het onderhavige geval verordening nr. 3190/93 enkel van toepassing is op de marktdeelnemers die voor het jaar 1994 referentiehoeveelheden voor de invoer van bananen van categorie A of van categorie B hadden aangevraagd en verkregen. Zij geeft voor ieder van de betrokken markdeelnemers aan, dat de hoeveelheid bananen die hij in het kader van het tariefcontingent voor het jaar 1994 mag invoeren, kan worden bepaald door op zijn referentiehoeveelheid een uniforme verminderingscoëfficiënt toe te passen. Aangezien verordening nr. 3190/93 als enige wetgevende functie heeft, die verminderingscoëfficiënt vast te stellen en bekend te maken, heeft zij tot onmiddellijk en rechtstreeks gevolg, dat iedere marktdeelnemer in staat wordt gesteld, de definitieve hoeveelheid die hem individueel zal worden toegewezen, te bepalen door de verminderingscoëfficiënt toe te passen op de referentiehoeveelheid die hem reeds is toegewezen. Derhalve moet verordening nr. 3190/93 worden beschouwd als een bundel individuele beschikkingen waarbij in feite aan iedere marktdeelnemer precies wordt meegedeeld, welke hoeveelheid hij in 1994 zal mogen invoeren.

42 Het Gerecht wijst er ook op, dat de Commissie niet is opgekomen tegen verzoeksters' stelling, dat verordening nr. 3190/93 hen bovendien rechtstreeks raakt omdat zij de Lid-Staten geen enkele beoordelingsmarge laat ter zake van de afgifte van de invoercertificaten.

43 In die omstandigheden moet de vordering tot nietigverklaring van verordening nr. 3190/93 ontvankelijk worden verklaard.

Ten gronde

A - De vordering tot nietigverklaring

44 Tot staving van hun vordering tot nietigverklaring voeren verzoeksters vijf middelen aan. Zij betogen:

a) dat verordening nr. 404/93 de Commissie niet de bevoegdheid verleende om een verminderingscoëfficiënt toe te passen op de referentiehoeveelheden van de marktdeelnemers van categorie A;

b) dat de Commissie de omstreden verminderingscoëfficiënt op basis van onjuiste referentiehoeveelheden heeft vastgesteld;

c) dat de Commissie artikel 40, lid 3, EG-Verdrag en het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door een verminderingscoëfficiënt op basis van onjuiste referentiehoeveelheden vast te stellen;

d) dat de Commissie, door de tardieve opstelling van de geraamde balans op basis waarvan het tariefcontingent had moeten worden vastgesteld waarop de omstreden verminderingscoëfficiënt is toegepast, artikel 16 van verordening nr. 404/93 heeft geschonden, en

e) dat het besluit houdende toepassing van de verminderingscoëfficiënt, was gebaseerd op onwettige bepalingen van verordening nr. 1442/93, in het onderhavige geval de artikelen 3, 4, lid 3, 5, lid 2, 7 en 8.

Eerste middel: verordening nr. 404/93 verleende de Commissie niet de bevoegdheid om een verminderingscoëfficiënt toe te passen op de referentiehoeveelheden van de marktdeelnemers van categorie A

Argumenten van partijen

45 Verzoeksters merken allereerst op, dat artikel 20 van verordening nr. 404/93 de Commissie de bevoegdheid verleent om uitvoeringsbepalingen vast te stellen, en dat artikel 19, lid 3, bepaalt, dat indien de aanvragen van de marktdeelnemers van categorie C de beschikbare hoeveelheden overschrijden, op elke aanvraag een zelfde verminderingspercentage wordt toegepast door middel van een verminderingscoëfficiënt. Aangezien geen enkele bepaling voorziet in de toepassing van een verminderingscoëfficiënt op de aanvragen van de marktdeelnemers van de categorieën A en B, moet dit als een bewust stilzwijgen worden beschouwd en kan derhalve geen verminderingscoëfficiënt worden toegepast op de aanvragen van deze marktdeelnemers. De door de Commissie in de vorm van verordening nr. 3190/93 genomen beslissing om toch een dergelijke coëfficiënt toe te passen op die marktdeelnemers, levert dus willekeur op.

46 De Commissie antwoordt hierop, dat toepassing van een verminderingscoëfficiënt de enige manier was om de referentiehoeveelheden aan het jaarlijkse tariefcontingent aan te passen, en dat de werking van de regeling ernstig zou zijn verstoord indien zij dit niet had gedaan.

47 Verzoeksters antwoorden, dat de Commissie passende wetgevende maatregelen had moeten voorstellen in plaats van zich door haar handelwijze een bevoegdheid toe te eigenen. Noodzaak kan geen rechtvaardigingsgrond vormen voor een onwettig handelen.

48 De Commissie betoogt, dat de regels voor de toepassing van de verminderingscoëfficiënten op de marktdeelnemers van de categorieën A en B geldig zijn vastgesteld krachtens artikel 20, tweede alinea, van verordening nr. 404/93, dat haar een algemene bevoegdheid verleent om de bepalingen ter uitvoering van titel IV vast te stellen.

49 In zijn memorie in interventie wijst het Verenigd Koninkrijk erop, dat volgens de considerans van verordening nr. 2920/93 de bevoegdheid van de Commissie om een verminderingscoëfficiënt toe te passen, met name voortvloeit uit artikel 20 van verordening nr. 404/93. Het voegt eraan toe, dat de verminderingscoëfficiënt het billijkste en eenvoudigste middel is om het totaal van de referentiehoeveelheden van de marktdeelnemers in overeenstemming te brengen met het beschikbare tariefcontingent, en dat de Commissie deze methode in het verleden heeft toegepast.

Beoordeling door het Gerecht

50 Het Gerecht herinnert eraan, dat volgens artikel 155, vierde streepje, van het Verdrag de Commissie, teneinde de werking en de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt te verzekeren, de bevoegdheden uitoefent welke de Raad haar verleent ter uitvoering van de regels die hij stelt. Artikel 20 van verordening nr. 404/93 legt de Commissie de verplichting op, de bepalingen ter uitvoering van titel IV van die verordening vast te stellen, en preciseert, waarop deze bepalingen met name betrekking kunnen hebben.

51 Volgens vaste rechtspraak van het Hof volgt uit het stelsel van het Verdrag, in het kader waarvan artikel 155 moet worden bezien, en uit de eisen van de praktijk, dat het begrip uitvoering ruim moet worden uitgelegd. Aangezien de Commissie als enige in staat is, de ontwikkeling van de landbouwmarkten voortdurend en oplettend te volgen en de spoedmaatregelen te treffen die de situatie vereist, kan de Raad genoopt zijn, de Commissie op dit gebied een ruime bevoegdheid te laten. De grenzen van die bevoegdheid moeten derhalve met name worden bepaald aan de hand van de algemene hoofddoelen van de marktordening (zie arrest van 29 juni 1989, zaak 22/88, Vreugendenhil e.a., Jurispr. 1989, blz. 2049, r.o. 16 en de aldaar aangehaalde rechtspraak). Aldus heeft het Hof geoordeeld, dat de Commissie op het gebied van de landbouw bevoegd is om alle maatregelen te treffen die nodig of doelmatig zijn voor de uitvoering van de basisregeling, voor zover deze niet in strijd zijn met de basisregeling of de toepassingsvoorschriften van de Raad (zie arrest van 15 mei 1984, zaak 121/83, Zuckerfabrik Franken, Jurispr. 1984, blz. 2039, r.o. 13).

52 Wat met name de invoer van bananen in de Gemeenschap betreft, heeft het Hof reeds geoordeeld, dat uit de hierboven genoemde beginselen volgt, dat artikel 20 van verordening nr. 404/93 de Commissie niet verbiedt uitvoeringsbepalingen vast te stellen die, ofschoon zij niet uitdrukkelijk in deze bepaling worden geviseerd, noodzakelijk zijn voor de werking van de invoerregeling (zie arrest van 17 oktober 1995, zaak C-478/93, Nederland/Commissie, Jurispr. 1995, blz. I-3081, r.o. 31 en 32).

53 Met betrekking tot de vraag, of de Commissie bevoegd was de omstreden verminderingscoëfficiënt vast te stellen, wijst het Gerecht erop, dat de bij verordening nr. 404/93 vastgestelde invoerregeling berust op de opening van een jaarlijks tariefcontingent voor de invoer van bananen uit derde landen en niet-traditionele ACS-bananen. In het kader van die regeling krijgen de marktdeelnemers elk een deel van het tariefcontingent toegewezen. Dat deel wordt berekend op basis van de gemiddelde hoeveelheden bananen die zij hebben verkocht in de laatste drie jaren waarover gegevens beschikbaar zijn. Zij krijgen geen recht op de invoer van een welbepaalde hoeveelheid tegen een gunstig tarief.

54 Volgens het Gerecht is het voor de werking van een dergelijk tariefcontingent nodig, dat een verminderingscoëfficiënt kan worden vastgesteld. Zodra de aanvragen om invoercertificaten het contingent overschrijden, is het zonder verminderingscoëfficiënt immers onmogelijk de inachtneming van het contingent te verzoenen met de eerbiediging van het recht van de marktdeelnemers op een op basis van hun eerdere importen berekend deel van dit contingent.

55 Bijgevolg was de Commissie krachtens artikel 20 van verordening nr. 404/93 bevoegd om een verminderingscoëfficiënt vast te stellen. Mitsdien moet het eerste middel ongegrond worden verklaard.

Tweede en derde middel: de omstreden verminderingscoëfficiënt is op basis van onjuiste referentiehoeveelheden vastgesteld en schendt artikel 40, lid 3, van het Verdrag en het gelijkheidsbeginsel

Argumenten van partijen

56 Verzoeksters herinneren eraan, dat het gelijkheidsbeginsel naar gemeenschapsrecht eist, dat vergelijkbare situaties niet verschillend worden behandeld, tenzij een verschil in behandeling objectief gerechtvaardigd is (zie arresten Hof van 15 juli 1982, zaak 245/81, Edeka, Jurispr. 1982, blz. 2745, en 12 april 1984, zaak 281/82, Unifrex, Jurispr. 1984, blz. 1969).

57 Verzoeksters betogen, dat dit beginsel in het onderhavige geval is geschonden, doordat sommige marktdeelnemers te hoog geschatte referentiehoeveelheden hebben opgegeven, die in feite niet overeenkwamen met de importen die zij tijdens de referentieperiode hadden verricht. De verminderingscoëfficiënt is derhalve in twee opzichten onjuist: enerzijds doordat zij is vastgesteld op basis van onjuiste referentiehoeveelheden, en anderzijds doordat zij vervolgens is toegepast op diezelfde hoeveelheden. Bijgevolg heeft de eenvormige verminderingscoëfficiënt, die op alle referentiehoeveelheden is toegepast, onrechtmatig nadeel opgeleverd voor de marktdeelnemers die, zoals verzoeksters, referentiehoeveelheden hadden opgegeven die precies overeenkwamen met de importen die zij tijdens de referentieperiode hadden verricht. De toepassing van een eenvormige verminderingscoëfficiënt komt dus neer op de toepassing van gelijke bepalingen op ongelijke situaties.

58 Dat sommige marktdeelnemers te hoge cijfers hebben opgegeven, is te wijten aan het feit dat de Commissie bij de opstelling van verordening nr. 1442/93 geen eenvormige en controleerbare referentie voor het bepalen van de rechten van de marktdeelnemers heeft vastgesteld, ofschoon verzoeksters haar te gelegener tijd een andere versie van artikel 3 van die verordening hadden voorgesteld. Verzoeksters beklemtonen, dat de door hen aangevoerde schending van het gelijkheidsbeginsel en van artikel 40, lid 3, van het Verdrag niet voortvloeit uit het feit dat de Commissie de situatie heeft trachten recht te trekken nadat zij tot de bevinding was gekomen dat sommige cijfers overdreven waren, maar uit het feit dat zij valse en te hoge referentiehoeveelheden heeft aanvaard.

59 De Commissie betoogt, dat de correcties die zij na de mededeling van onjuiste cijfers door de Lid-Staten heeft aangebracht, zijn verricht om tot gelijke behandeling te komen. Zij wijst er ook op, dat die correcties in de mate van het mogelijke overeenkwamen met die welke de Lid-Staten zelf hadden verricht. Zij beklemtoont, dat de juistheid van de verklaringen van de Lid-Staten uiteindelijk een zaak van de nationale autoriteiten is, de enige die over de daartoe nodige middelen beschikken. Indien de marktdeelnemers ongelijk zijn behandeld, is dit te wijten aan de marktdeelnemers zelf of aan de Lid-Staten en niet aan de Commissie. Daarbij komt dat, aangezien de Commissie slechts toezicht uitoefent, zij het gevaar voor vergissingen slechts kan beperken, maar het niet volledig kan uitsluiten, aangezien het gaat om een kwestie waarvoor per slot van rekening de Lid-Staten verantwoordelijk zijn.

60 Op verzoeksters' argument, dat een eenvormige en controleerbare referentie had moeten worden vastgesteld, antwoordt de Commissie, dat een dergelijke maatregel niet paste in de bij verordening nr. 404/93 vastgestelde gedecentraliseerde regeling.

61 Verder betogen verzoeksters, dat het doel van de verminderingscoëfficiënt onwettig is geworden, daar deze coëfficiënt op onjuiste referentiehoeveelheden is toegepast. Dienaangaande verwijzen zij naar de eerdere rechtspraak van het Hof, volgens welke een beschikking nietig kan worden verklaard wanneer zij op een onjuiste beoordeling van de feiten is gebaseerd (arresten van 16 december 1963, zaak 18/62, Barge, Jurispr. 1963, blz. 553; 19 maart 1964, 27/63, Raponi, zaak 27/63, Jurispr. 1964, blz. 265; 9 juni 1964, gevoegde zaken 94/63 en 96/63, Bernusset, Jurispr. 1964, blz. 617, en 7 juli 1964, zaak 97/63, De Pascale, Jurispr. 1964, blz. 1063).

62 Tot staving van de onjuistheid van de referentiehoeveelheden voeren verzoeksters drie specifieke punten aan. Zij betogen allereerst, dat de cijfers die de referentiehoeveelheid voor de hele Gemeenschap vormen, veel hoger waren dan de gemiddelde hoeveelheden op basis van de cijfers die Eurostat voor de referentieperiode 1989-1991 had verstrekt; ten tweede bleek uit de door de Lid-Staten meegedeelde cijfers zelf, dat er een fout was gemaakt, en ten derde heeft de Commissie zelf erkend, dat er een fout was gemaakt en dat zij deze heeft trachten weg te werken. Verzoeksters wijzen erop, dat tijdens de referentieperiode de cijfers van Eurostat betreffende de totale invoer van bananen in de Gemeenschap veel lager waren dan de totale referentiehoeveelheden van de eerste importeurs, de tweede importeurs en de rijpers (zie hierboven, r.o. 13). Zij leggen uit, dat elke ingevoerde partij bananen moet worden behandeld in de drie verschillende stadia van de handelsketen die in de definitie van het begrip "marktdeelnemer" in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1442/93 worden genoemd, te weten eerste invoer, tweede invoer en rijping (zie hierboven, r.o. 16). Dezelfde hoeveelheid bananen moet, op kleine afwijkingen na, in de geconsolideerde cijfers van elk stadium voorkomen. Verzoeksters betwisten, dat de cijfers van Eurostat slechts een van de maatstaven voor de vaststelling van de hoeveelheid ingevoerde bananen zijn, en betogen, dat deze cijfers de definitieve raming zijn van de reële importen die tijdens de referentieperiode in het vrije verkeer zijn gebracht en als zodanig vatbaar zijn voor openbare controle.

63 Verzoeksters beklemtonen ook, dat de Commissie in de considerans van de verlengingsverordeningen (zie hierboven, r.o. 17) uiting had gegeven aan haar bezorgdheid over de juistheid van de referentiehoeveelheden en de vijfde overweging van de considerans van verordening nr. 2920/93 en van verordening nr. 3190/93 heeft erkend, dat was gebleken dat "in verscheidene Lid-Staten hoeveelheden in het kader van dezelfde functie voor verschillende marktdeelnemers tweemaal zijn geteld".

64 De Commissie ontkent, dat verordening nr. 3190/93 op onjuiste referentiehoeveelheden is gebaseerd, en betoogt, dat de verminderingscoëfficiënt is toegepast op referentiehoeveelheden die door of op aansporing van haar diensten waren gecorrigeerd en dus waren berekend met inachtneming van de bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 404/93.

65 Zij geeft toe, dat zij in de door de Lid-Staten aanvankelijk meegedeelde referentiehoeveelheden dubbeltellingen en overlappingen had vastgesteld bij de cijfers betreffende de marktdeelnemers die activiteiten van verschillend type verrichten, en dat zij deze cijfers dus heeft proberen te corrigeren alvorens de verminderingscoëfficiënt toe te passen.

66 De Commissie wijst erop, dat volgens de regeling van verordening nr. 404/93 de invoercertificaten moesten worden afgegeven op basis van de hoeveelheden "verkochte" en "afgezette" bananen en niet op de enkele basis van de in de Gemeenschap ingevoerde hoeveelheden. De cijfers van Eurostat hebben evenwel enkel betrekking op de importen en kunnen derhalve niet worden gebruikt voor de vaststelling van de referentiehoeveelheden die moeten worden toegekend aan marktdeelnemers die activiteiten van verschillend type verrichten. Zij kunnen slechts worden gebruikt als een algemene aanwijzing van dubbeltelling. Het is juist de omstandigheid dat de door de Lid-Staten meegedeelde referentiehoeveelheden niet overeenkwamen met de cijfers van Eurostat betreffende de importen, die de Commissie attent heeft gemaakt op mogelijkheid van dubbeltellingen. De Commissie heeft toen geprobeerd, de cijfers te corrigeren voor zover dat mogelijk was. Wat de eerste importeurs betreft, heeft zij het probleem opgelost in overleg met de Lid-Staten. Voor de tweede importeurs kon met de betrokken Lid-Staten geen overeenstemming worden bereikt en zag de Commissie zich verplicht, de cijfers voor Italië en Nederland met 170 000 ton te verminderen. Met betrekking tot de rijpers ontdekte de Commissie, niettegenstaande enkele verschillen in de cijfers, geen specifieke problemen en aanvaardde zij de door de Lid-Staten verstrekte cijfers derhalve als zodanig.

Beoordeling door het Gerecht

67 Met betrekking tot het tweede middel, volgens hetwelk de omstreden verminderingscoëfficiënt onwettig is doordat zij op basis van onjuiste referentiehoeveelheden is vastgesteld, staat vast, gelijk de Commissie in de considerans van sommige van haar verordeningen heeft erkend en gelijk zij in haar antwoorden op de schriftelijke vragen van het Gerecht heeft uitgelegd, dat de door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten meegedeelde cijfers betreffende de aan de verschillende marktdeelnemers toe te kennen referentiehoeveelheden, althans aanvankelijk, hoger waren dan zij hadden mogen zijn, daar in verscheidene Lid-Staten hoeveelheden in het kader van dezelfde functie voor verschillende marktdeelnemers tweemaal waren geteld (zie, bij voorbeeld, de vijfde overweging van de considerans van verordening nr. 2920/93 en van verordening nr. 3190/93). Verzoeksters voeren verder aan, dat de juiste omvang van de bij de berekening van de referentiehoeveelheden gemaakte fouten kan worden vastgesteld door het totaal van de door de Lid-Staten meegedeelde referentiehoeveelheden te vergelijken met de cijfers van Eurostat betreffende de invoer in de Gemeenschap tijdens de referentieperiode, en dat deze vergelijking een foutenpercentage van 14,8 % oplevert.

68 Het Gerecht is niet van mening, dat de cijfers van Eurostat betreffende de invoer in de Gemeenschap moeten worden gebruikt als definitieve referentie voor de beoordeling van de geldigheid van de referentiehoeveelheden die de Commissie heeft goedgekeurd nadat zij deze in overleg met de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten had bijgesteld. Verzoeksters hebben geen gedetailleerde bewijzen verstrekt over de wijze waarop de cijfers van Eurostat tot stand zijn gekomen, doch het lijdt geen twijfel, dat deze cijfers op door de Lid-Staten verstrekte cijfers zijn gebaseerd en nadien herhaaldelijk worden gewijzigd naargelang nauwkeuriger gegevens beschikbaar worden.

69 Daarbij komt dat, gelijk de Commissie heeft opgemerkt, in verordening nr. 404/93 wordt gepreciseerd, dat de voor de verdeling van het tariefcontingent gebruikte referentiehoeveelheden moeten worden gebaseerd op de door de marktdeelnemers "afgezette" hoeveelheden en niet op de invoer. Bovendien moeten de referentiehoeveelheden overeenkomstig artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1442/93 worden gesplitst volgens de aard van de door de marktdeelnemers verrichte activiteiten, zoals die in artikel 3, lid 1, van die verordening zijn beschreven, en zijn de cijfers betreffende de invoer daarvoor van geen enkel belang. Het Gerecht is derhalve van mening, dat de Commissie de cijfers van Eurostat betreffende de invoer weliswaar terecht als een algemene aanwijzing bij het onderzoek naar eventuele dispariteiten in de door de bevoegde nationale autoriteiten meegedeelde cijfers heeft gebruikt, doch in het kader van de relevante regeling het recht noch de plicht had, de op de "afgezette" hoeveelheden gebaseerde cijfers, na correctie om elke dispariteit zoveel mogelijk weg te werken, te vervangen door op de ingevoerde hoeveelheden gebaseerde cijfers.

70 Al mag de totale hoeveelheid in de Gemeenschap afgezette bananen uit derde landen in geen enkele van de drie in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1442/93 genoemde stadia meer dan de totale hoeveelheid van de invoer in de Gemeenschap bedragen, hieruit volgt niet noodzakelijk, anders dan verzoeksters hebben gesteld, dat de in elk van de betrokken stadia afgezette hoeveelheden grosso modo dezelfde moeten zijn. Dit zou namelijk onderstellen, dat alle ingevoerde bananen en elk van de drie stadia worden behandeld en afzonderlijk in rekening worden gebracht. Nog afgezien van het feit, dat in elke stadium rekening moet worden gehouden met de gevolgen van het verlies van produkten en de wederuitvoer uit de Gemeenschap, is voor het Gerecht geen enkel element aangedragen waaruit blijkt, dat dit in deze sector een gebruikelijke handelspraktijk is. In de definitie van het begrip "marktdeelnemer" in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1442/93 wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met het feit, dat een marktdeelnemer "een of meer" van de aldaar genoemde activiteiten verricht. Met betrekking tot het intracommunautaire handelsverkeer in het betrokken produkt in de drie stadia van de afzet is het bovendien duidelijk, dat een zelfde partij in elk stadium door een in een andere Lid-Staat gevestigde marktdeelnemer kan worden behandeld. De in de verschillende stadia vastgestelde omvang van de activiteiten kan daardoor in elke Lid-Staat variëren.

71 Het lijdt geen twijfel, dat de inwerkingtreding van verordening nr. 404/93 substantiële wijzigingen heeft gebracht in de manier waarop de nationale bananenmarkten tot dan toe in de Lid-Staten hadden gefunctioneerd, en dat de gevolgen en implicaties van deze noodzakelijke wijzigingen de Commissie voor uitzonderlijke problemen heeft gesteld.

72 De totstandbrenging van één gemeenschappelijke markt in deze sector hield immers in, dat de verschillende tot dan toe bestaande nationale regelingen werden vervangen. Daardoor heeft de inwerkingtreding van verordening nr. 404/93 onvermijdelijk verstoringen en gevaar voor commerciële verliezen meegebracht voor de ondernemingen die hun activiteiten tot dan toe volgens de regels van die nationale regelingen hadden verricht.

73 Aangezien de eerdere nationale regelingen op zeer uiteenlopende wijze hadden gefunctioneerd, was het onvermijdelijk dat de Commissie moeilijkheden ondervond bij de vaststelling van de juiste hoeveelheid bananen die de verschillende categorieën marktdeelnemers hadden verhandeld in de jaren die aan de totstandbrenging van de gemeenschappelijke marktordening voorafgingen. Volgens artikel 19, lid 1, van verordening nr. 404/93 stond het evenwel in de eerste plaats aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten de hoeveelheden vast te stellen die de betrokken marktdeelnemers gemiddeld afzetten.

74 In het kader van haar toezicht op de uitvoering van de bij verordening nr. 404/93 vastgestelde regeling was de Commissie niet verplicht de door de Lid-Staten meegedeelde cijfers zonder controle te aanvaarden en in feite heeft zij die cijfers ook niet als zodanig aanvaard. Zij was evenwel ook niet verplicht de toepassing van de nieuwe regeling voor onbepaalde tijd uit te stellen nadat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de gevallen van dubbeltelling weg te werken.

75 Het Gerecht is van mening, dat de verschillen die nog bleven bestaan nadat de Commissie althans een aantal van de haar aanvankelijk door de Lid-Staten meegedeelde referentiehoeveelheden had gecorrigeerd, niet van dien aard zijn dat zij de geldigheid van de op basis van de gecorrigeerde cijfers vastgestelde verminderingscoëfficiënt kunnen aantasten. Deze verschillen zijn slechts de uitdrukking van de praktische moeilijkheden die inherent zijn aan de totstandbrenging van een nieuwe, gemeenschappelijke marktordening die de verschillende tot dan toe bestaande regelingen vervangt. De moeilijkheden die de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten bij de toepassing van een communautaire regeling ondervinden, kunnen de geldigheid van de uitvoeringsmaatregelen zelf evenwel niet in het geding brengen.

76 Met betrekking tot het derde middel, volgens hetwelk de betrokken verminderingscoëfficiënt in strijd met artikel 40, lid 3, van het Verdrag en met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld, herinnert het Gerecht eraan, dat het in dat artikel geformuleerde discriminatieverbod slechts een bijzondere uitdrukking is van het algemene gelijkheidsbeginsel, dat een der grondbeginselen van het gemeenschapsrecht is en volgens hetwelk vergelijkbare situaties niet verschillend mogen worden behandeld, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is (zie arresten Hof van 25 november 1986, gevoegde zaken 201/85 en 202/85, Klensch e.a., Jurispr. 1986, blz. 3477, r.o. 9, en 21 februari 1990, gevoegde zaken C-267/88-C-285/88, Wuidart e.a., Jurispr. 1990, blz. I-435, r.o. 13).

77 De gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen organiseert weliswaar marktdeelnemers die producent noch consument zijn, doch wegens de algemeenheid van het non-discriminatiebeginsel is het discriminatieverbod ook van toepassing op dergelijke categorieën marktdeelnemers die aan een gemeenschappelijke marktordening zijn onderworpen (zie arrest Duitsland/Raad, reeds aangehaald, r.o. 68).

78 Vóór de vaststelling van verordening nr. 404/93 werd de betrokken sector gekenmerkt door het naast elkaar bestaan van zeer verschillende nationale markten, waarvan de meeste grotendeels op dezelfde wijze functioneerden sedert een periode vóór de oprichting van de Gemeenschap of de toetreding van de betrokken Lid-Staat. Op de open nationale markten konden de marktdeelnemers zonder kwantitatieve beperkingen bananen betrekken uit derde landen. Op de beschermde markten daarentegen waren de marktdeelnemers die bananen uit de Gemeenschap of traditionele ACS-bananen afzetten, ervan verzekerd, dat zij hun produkten zouden kunnen verkopen zonder te worden blootgesteld aan de concurrentie van distributeurs van bananen uit derde landen. Daardoor waren er grote prijsverschillen tussen de verschillende markten.

79 Derhalve moet worden vastgesteld, dat de respectieve situatie van de marktdeelnemers op de verschillende nationale markten niet vergelijkbaar was. In die omstandigheden is het Gerecht van oordeel, dat de totstandbrenging van de gemeenschappelijke marktordening de betrokken marktdeelnemers weliswaar op verschillende wijze heeft geraakt, maar dat dit verschil in behandeling een onvermijdelijk gevolg is van de noodzaak om rekening te houden met de verschillende situaties waarin de marktdeelnemers zich bevonden, en inherent is aan het doel om tot dan toe gecompartimenteerde markten te integreren (arrest Duitsland/Raad, reeds aangehaald, r.o. 70-74).

80 Bovendien valt uit het door verzoeksters aan het Gerecht overgelegde bewijsmateriaal niet op te maken, dat zij in een specifiek geval anders zijn behandeld dan de andere marktdeelnemers.

81 In die omstandigheden is het Gerecht van oordeel, dat de Commissie, door de omstreden verminderingscoëfficiënt vast te stellen, de beoordelingsbevoegdheid waarover zij bij de uitvoering van de regels betreffende een gemeenschappelijke marktordening in het belang van de Gemeenschap beschikt, niet heeft overschreden en daar evenmin een verkeerd gebruik van heeft gemaakt (zie de hierboven in r.o. 51 aangehaalde arresten).

82 Mitsdien moeten het tweede en het derde middel worden afgewezen.

Vierde middel: schending van artikel 16 van verordening nr. 404/93 wegens de tardieve vaststelling van de geraamde balans op basis waarvan het tariefcontingent had moeten worden vastgesteld waarop de omstreden verminderingscoëfficiënt is toegepast

Argumenten van partijen

83 Verzoeksters voerden aanvankelijk aan, dat de Commissie in strijd met artikel 16 van verordening nr. 404/93 had nagelaten een geraamde balans op te stellen alvorens het tariefcontingent voor 1994 te bepalen. Na de vaststelling van beschikking 94/654/EG van de Commissie van 29 september 1994 tot vaststelling voor de Gemeenschap van de geraamde balans van produktie en verbruik, en van invoer en uitvoer van bananen voor 1994 (PB 1994, L 254, blz. 90), betoogden zij dat deze balans te laat was vastgesteld.

84 Volgens verzoeksters moet de geraamde balans worden gebruikt om het in artikel 18, lid 1, van verordening nr. 404/93 bepaalde tariefcontingent van 2 miljoen ton aan te passen, en bepaalt artikel 9 van verordening nr. 1442/93, dat naar een geraamde balans verwijst, dat op basis van deze balans voor elk kwartaal indicatieve hoeveelheden worden vastgesteld.

85 Volgens hen vloeit uit artikel 16 van verordening nr. 404/93 voort, dat de geraamde balans vóór het begin van het verkoopseizoen moet worden opgesteld, en uit lid 3 van dit artikel, dat zij slechts in geval van uitzonderlijke omstandigheden in de loop van het verkoopseizoen kan worden herzien. Deze uitlegging van artikel 16 zou worden bevestigd door de negende overweging van de considerans van verordening nr. 404/93, volgens welke in de elk jaar op te stellen geraamde balans "de vooruitzichten ten aanzien van produktie en verbruik in de Gemeenschap moeten worden geëvalueerd". Aangezien de geraamde balans voor 1994 pas op 29 september 1994, dus na de afgifte van alle invoercertificaten, is opgesteld, is zij door deze vertraging overbodig geworden en heeft de Commissie daardoor verordening nr. 404/93 geschonden.

86 De Commissie legt uit, dat zij, anders dan in artikel 16 van verordening nr. 404/93 wordt bepaald, geen formele geraamde balans heeft opgesteld alvorens de verminderingscoëfficiënt voor 1994 vast te stellen, omdat zij niet voldoende gegevens bezat. Zij voegt eraan toe, dat zij de geraamde balans heeft opgesteld zodra zij over die gegevens beschikte.

87 De Commissie betoogt, dat het ontbreken van een geraamde balans op de daartoe gestelde datum niet als een schending van wezenlijke vormvoorschriften kan worden aangemerkt. Allereerst was dit ontbreken te wijten aan vertragingen of vergissingen van de bevoegde nationale autoriteiten, terwijl de Commissie al het mogelijke heeft gedaan om de gegevens tijdig te verkrijgen. Ten tweede is het ontbreken van een geraamde balans alleen van belang ingeval de invoercontingenten moeten worden verhoogd; in alle andere gevallen is het in verordening nr. 404/93 bepaalde contingent zonder meer van toepassing. Ten derde zou het aanvaarden van de zienswijze van verzoeksters de werking van de gemeenschappelijke marktordening in gevaar brengen. Ten vierde heeft het ontbreken van een geraamde balans geen gevolgen voor de geldigheid van de regeling volgens welke een verminderingscoëfficiënt moet worden toepast op de correcte referentiehoeveelheden. Zij heeft betrekking op de vaststelling van het contingent, hetgeen volgens de Commissie een ander probleem is. Bijgevolg kan de opstelling van een geraamde balans vóór het betrokken verkoopseizoen niet als een voorwaarde voor de geldigheid van verordening nr. 3190/93 worden beschouwd. Ten slotte wijst de Commissie erop, dat in de relevante regeling geen datum voor de vaststelling van de geraamde balans wordt genoemd. Dit stilzwijgen impliceert, dat de Raad van oordeel was, dat de opstelling van een dergelijke balans vóór het begin van het verkoopseizoen een nuttig maar niet wezenlijk instrument voor een passende organisatie van de markt was.

Beoordeling door het Gerecht

88 Aangezien dit middel is ontleend aan de tardieve opstelling van de geraamde balans op basis waarvan het tariefcontingent had moeten worden vastgesteld waarop de omstreden verminderingscoëfficiënt is toegepast, dient te worden herinnerd aan de functie van deze balans in het kader van de gemeenschappelijke marktordening in de sector bananen, zoals deze in de artikelen 16 en 18 van verordening nr. 404/93 is gepreciseerd.

89 Artikel 18, lid 1, eerste alinea, bepaalt, dat voor elk jaar een tariefcontingent van 2 miljoen ton wordt geopend. In de derde alinea van die bepaling wordt het tariefcontingent voor de tweede helft van het jaar 1993 specifiek vastgesteld op 1 miljoen ton. In de vierde alinea wordt bepaald, dat wanneer de communautaire vraag die is bepaald op basis van de in artikel 16 bedoelde geraamde balans stijgt, de grootte van het contingent dienovereenkomstig wordt verhoogd, en dat indien daartoe aanleiding bestaat, deze herziening plaatsvindt "vóór de datum van 30 november voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen". Dit impliceert dus, dat de geraamde balans vóór 30 november van elk jaar beschikbaar moet zijn om te kunnen bepalen, of voor het volgende verkoopseizoen een verhoging noodzakelijk is.

90 Artikel 16, lid 3, voorziet in de mogelijkheid van een andere herziening voor een ander doel. Daarin wordt namelijk bepaald, dat de balans in de loop van het verkoopseizoen kan worden herzien "met name om rekening te houden met de gevolgen van uitzonderlijke omstandigheden die van invloed zijn op de voorwaarden voor produktie of invoer".

91 Volgens het Gerecht vloeit uit het samenstel van deze bepalingen voort, dat de geraamde balans normaliter moet worden opgesteld op een tijdstip dat het nemen van een besluit over de noodzaak van herziening van het tariefcontingent vóór 30 november voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen mogelijk maakt.

92 Verder is het Gerecht van mening, dat het recht van de marktdeelnemers om vóór 30 november voorafgaand aan het nieuwe verkoopseizoen op de hoogte te worden gebracht van een eventuele herziening van het contingent, een belangrijk recht is dat door de Lid-Staten en de Commissie moet worden geëerbiedigd en beschermd.

93 Hieruit volgt evenwel niet, dat verordening nr. 3190/93 ongeldig moet worden verklaard om de enkele reden dat zij is vastgesteld vóór de opstelling van een geraamde balans voor het jaar 1994 en dus vóór een beslissing kon worden genomen over de noodzaak van een herziening als bedoeld in artikel 18, lid 1, vierde alinea.

94 De Commissie heeft aangetoond, dat zij moeilijkheden heeft ondervonden om van de Lid-Staten de nauwkeurige cijfers te krijgen die zij nodig had voor de opstelling van een juiste geraamde balans, en dat zij in die omstandigheden geen andere keuze had dan de omstreden verminderingscoëfficiënt uitsluitend op basis van het contingent van 2 miljoen ton te berekenen zonder, wegens het ontbreken van een passende referentie, eerst de noodzaak van een herziening als bedoeld in artikel 18, lid 1, vierde alinea, te onderzoeken. Dat de geraamde balans met vertraging is opgesteld, kan derhalve niet als een schending van artikel 16 van verordening nr. 404/93 worden aangemerkt.

95 Verder wijst het Gerecht erop, dat de Commissie, toen zij in september 1994 over nauwkeuriger cijfers beschikte, een geraamde balans voor dat jaar heeft opgesteld, de nodig gebleken herziening van het contingent heeft verricht en de omstreden verminderingscoëfficiënt dienovereenkomstig heeft gewijzigd. Volgens het Gerecht hebben deze maatregelen geleid tot een aanzienlijke vermindering van de schade die verzoeksters door de tardieve opstelling van de geraamde balans kunnen hebben geleden en waarvan zij overigens ter terechtzitting hebben toegegeven, dat die "niet zo groot" was.

96 Uit een en ander volgt, dat de tardieve opstelling van de geraamde balans op basis waarvan het tariefcontingent had moeten worden opgesteld waarop de omstreden verminderingscoëfficiënt is toegepast, niet van dien aard is, dat zij de geldigheid van die verminderingscoëfficiënt kan aantasten.

97 Mitsdien moet het vierde middel worden afgewezen.

Vijfde middel: het besluit om de omstreden verminderingscoëfficiënt toe te passen, berust op onwettige bepalingen van verordening nr. 1442/93

98 Verzoeksters stellen met een beroep op artikel 184 van het Verdrag, dat sommige bepalingen van verordening nr. 1442/93 niet kunnen worden toegepast en dat het besluit om de verminderingscoëfficiënt toe te passen, derhalve nietig en van nul en gene waarde is. Hun betoog bestaat uit vijf onderdelen. Zij voeren aan:

1) dat de Commissie met de definitie van het begrip "marktdeelnemer" in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1442/93 de bevoegdheden overschrijdt die haar bij verordening nr. 404/93 zijn verleend;

2) dat de definitie van het begrip "tweede importeur" in artikel 3, lid 1, sub b, onduidelijk is en een deel van het contingent lijkt toe te kennen aan marktdeelnemers die slechts het risico van verlies of kwaliteitsverslechtering, maar geen commercieel risico dragen, en dat de Commissie, voor zover daarin een vierde groep marktdeelnemers wordt gecreëerd, met die definitie de bevoegdheden overschrijdt die haar bij verordening nr. 404/93 zijn verleend;

3) dat door de rijpers op te nemen in de in artikel 3, lid 1, sub c, van verordening nr. 1442/93 bedoelde categorie van marktdeelnemers die recht hebben op een deel van het tariefcontingent, de Commissie de bevoegdheden overschrijdt die haar bij verordening nr. 404/93 zijn verleend;

4) dat door de toepassing van een wegingscoëfficiënt als bedoeld in artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1442/93 de Commissie de bevoegdheden overschrijdt die haar bij verordening nr. 404/93 zijn verleend;

5) dat de in artikel 4, lid 3, en de artikelen 7 en 8 van verordening nr. 1442/93 neergelegde bepalingen betreffende de bewijsstukken die moeten worden overgelegd ter ondersteuning van de aanvragen om toekenning van een deel van het contingent, wegens hun onduidelijkheid een schending van het beginsel van de rechtszekerheid alsmede een niet-nakoming door de Commissie van haar verplichting om het communautaire contingent overeenkomstig de gemeeenschapsregeling te beheren, opleveren.

99 Het Gerecht zal deze onderdelen achtereenvolgens onderzoeken

100 Gelijk het Gerecht reeds in het kader van de beoordeling van het eerste middel van verzoeksters heeft opgemerkt, heeft de Raad de Commissie bij verordening nr. 404/93 een ruime beoordelingsbevoegdheid voor het vaststellen van de uitvoeringsbepalingen verleend en omvat deze beoordelingsbevoegdheid noodzakelijkerwijze de bevoegdheid om passende definities op te stellen. Opgemerkt zij evenwel, dat verzoeksters in het eerste en het tweede onderdeel van het onderhavige middel stellen, dat sommige van de in verordening nr. 1442/93 gegeven definities onwettig zijn doordat de Commissie daarbij de bevoegdheden overschrijdt die haar bij verordening nr. 404/93 zijn verleend.

1) Met de definitie van het begrip "marktdeelnemer" in artikel 3 van verordening nr. 1442/93 overschrijdt de Commissie de bevoegdheden die haar bij verordening nr. 404/93 zijn verleend

Argumenten van partijen

101 Verzoeksters herinneren eraan, dat in de veertiende en de vijftiende overweging van de considerans van verordening nr. 404/93 wordt gewezen op de noodzaak om zowel de afzetstructuren als de bestaande commerciële betrekkingen niet te verstoren. In de vijftiende overweging van de considerans wordt gepreciseerd, dat de invoercertificaten moeten worden toegekend aan natuurlijke of rechtspersonen die het commerciële risico van de afzet van de bananen op zich hebben genomen, en dat moet worden voorkomen dat de handelsbetrekkingen tussen personen op verschillende punten in de afzetketen worden verstoord.

102 De definitie van het begrip "marktdeelnemer" in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1442/93, waarin activiteiten van de eerste importeurs, de tweede importeurs en de rijpers worden onderscheiden, verdraagt zich niet met de in verordening nr. 404/93 genoemde beginselen. Met name het opnemen van de rijpers ontwricht de bestaande handelsketen. Het commerciële risico waarnaar verordening nr. 404/93 verwijst, is het risico van winst en verlies op de markt en niet het risico van kwaliteitsverslechtering of verlies van het produkt, dat een verzekerbaar risico is. Bovendien heeft de Commissie, door een recht op het verrichten van invoer toe te kennen aan personen die geen traditionele importeurs waren, een aanzienlijke bres geslagen in de handelsketen.

103 Verzoeksters voegen eraan toe, dat de in verordening nr. 1442/93 gegeven definitie van marktdeelnemer onduidelijk is en het risico van dubbeltellingen niet uitsluit. Deze onduidelijkheid heeft tot gevolg gehad, dat bij de bevoegde nationale autoriteiten onzekerheid is ontstaan omtrent de personen die recht hebben op een deel van het tariefcontingent en dat een groot aantal marktdeelnemers ten onrechte een deel van het contingent hebben aangevraagd. Dit heeft geleid tot een vermindering van het aan alle deelnemers toegekende deel van het tariefcontingent ten nadele van legitieme marktdeelnemers zoals verzoeksters.

104 Zij herinneren eraan, dat zij een andere - door de Commissie niet aanvaarde - definitie van het begrip "marktdeelnemer" hadden gesuggereerd, volgens welke als marktdeelnemer wordt beschouwd degene die de goederen in de Gemeenschap heeft ingeklaard en instaat voor de betaling van de invoerrechten.

105 Alvorens op de specifieke argumenten van verzoeksters te antwoorden, wijst de Commissie erop, dat, anders dan verzoeksters stellen, artikel 20 van verordening nr. 404/93 en niet verordening nr. 1442/93 de rechtsgrondslag van verordening nr. 3190/93 is. Dit blijkt ook uit de considerans van verordening nr. 3190/93 en uit het feit, dat de Commissie voor de vaststelling ervan de zogenoemde "beheerscomitéprocedure" van artikel 27 van verordening nr. 404/93 heeft gevolgd. Bijgevolg is de wettigheid van verordening nr. 1442/93 niet relevant voor het onderzoek van de wettigheid van verordening nr. 3190/93.

106 Met betrekking tot de verschillende activiteiten waarnaar in de definitie van het begrip "marktdeelnemer" wordt verwezen, betoogt de Commissie, dat artikel 3 van verordening nr. 1442/93 in overeenstemming is met de in verordening nr. 404/93 geformuleerde beginselen. Allereerst moet rekening worden gehouden met de verscheidenheid van de bevoorradings- en afzetstructuren in de Lid-Staten. Ten tweede moet het contingent ook worden opengesteld voor de marktdeelnemers wier activiteit rechtstreeks afhankelijk is van de toegang tot het contingent en die een aanzienlijk commercieel risico dragen. Dienaangaande verwerpt de Commissie de suggestie, dat zij zich in haar definitie van het begrip "marktdeelnemer" had moeten beperken tot degenen die de douanerechten hebben betaald. Zij wijst erop, dat daardoor een bijzondere groep marktdeelnemers zou zijn bevoordeeld ten nadele van andere rechtstreeks betrokken marktdeelnemers. Bovendien is de bij verordening nr. 404/93 ingevoerde en bij verordening nr. 1442/93 ten uitvoer gelegde regeling niet gebaseerd op de invoer, maar op de afzet, die in artikel 15, lid 5, van verordening nr. 404/93 wordt omschreven als "het in de handel brengen van het produkt, met uitzondering van de distributie aan de eindverbruiker".

107 De Commissie erkent, dat er gevaar voor verkeerde uitlegging en dubbeltelling bestaat, maar betoogt, dat dit een onvermijdelijk gevolg is van de complexiteit van de toepasselijke regeling en dat dit gevaar het nut van het onderscheiden van drie verschillende types van activiteiten niet in het geding kan brengen.

Beoordeling door het Gerecht

VERVOLG VAN DE RECHTSOVERWEGINGEN ONDER NUMMER: 694A0070.1

108 In dit onderdeel van het middel voeren verzoeksters in wezen een tweeledig argument aan. Zij betogen allereerst, dat de Commissie, door het begrip "marktdeelnemer" te omschrijven aan de hand van activiteiten die recht geven op een deel van het tariefcontingent en door daarvoor ook de activiteiten van de rijpers in aanmerking te nemen, de haar bij verordening nr. 404/93 verleende bevoegdheid heeft overschreden. Ten tweede betogen zij, dat de onduidelijkheid van deze definitie heeft geleid tot dubbeltellingen, die distorsies bij de verdeling van het tariefcontingent hebben veroorzaakt.

109 Met betrekking tot het eerste punt merkt het Gerecht op, dat in verordening nr. 404/93 bij de vaststelling van de criteria waaraan de marktdeelnemers moeten voldoen om in het kader van de nieuwe gemeenschappelijke marktordening toegang te krijgen tot het tariefcontingent, het commerciële risico van de afzet van het produkt "voor eigen rekening" als een gemeenschappelijk criterium voor het bepalen van de marktdeelnemers van de eerste twee in artikel 19, lid 1, van de verordening bedoelde categorieën (A en B) is gehanteerd. Geen enkele bepaling van de verordening beperkt de toegang tot het tariefcontingent tot de marktdeelnemers die in het kader van de vroegere nationale regelingen bananen hadden afgezet, of, meer algemeen, tot de marktdeelnemers die bananen hadden ingevoerd.

110 Gelijk verzoeksters in punt 40 van hun repliek hebben erkend, hebben de rijpers evenwel een centrale rol gespeeld in de afzet van het betrokken produkt en doen zij dit nog steeds. In zijn opmerkingen heeft het Verenigd Koninkrijk immers aangevoerd, zonder op dit punt te zijn weersproken, dat de op zijn grondgebied gevestigde rijpers vóór 1992 "voor eigen rekening" bananen hadden afgezet en het commerciële risico van die afzet hadden gedragen, daar er in het Verenigd Koninkrijk tussen rijpers en importeurs geen stelsel van financiële compensatie van het door verzoeksters beschreven type bestaat. In die omstandigheden moet worden vastgesteld, dat de in de veertiende en de vijftiende overweging van de considerans van verordening nr. 404/93 geuite bezorgdheid, de huidige commerciële betrekkingen niet te verstoren, niet alleen niet onverenigbaar is met het begrip "marktdeelnemer" in artikel 3 van verordening nr. 1442/93, maar tevens rechtvaardigt, dat de rijpers zijn opgenomen onder degenen die in het kader van de gemeenschappelijke marktordening recht hebben op een deel van het tariefcontingent.

111 Anders dan verzoeksters betogen, kan het in verordening nr. 404/93 bedoelde commerciële risico niet aldus worden uitgelegd, dat het is beperkt tot het risico van winst of verlies op de markt met uitsluiting van de verzekerbare risico's. Er bestaan in het leven van een handelaar immers risico's, zoals het risico van vorderingen die niet kunnen worden geïnd of van faillissement van een belangrijke klant, die kunnen worden verzekerd, maar niettemin commerciële risico's blijven. De rijpers die voor eigen rekening bepaalde hoeveelheden van het produkt kopen met het oog op wederverkoop, dragen het commerciële risico van eventuele prijsschommelingen en het risico van kwaliteitsverslechtering of verlies van het produkt zelf.

112 Ten slotte blijkt uit diezelfde overwegingen van de considerans van verordening nr. 404/93, dat de invoering van de gemeenschappelijke marktordening, niettegenstaande de bezorgdheid om de bestaande handelsbetrekkingen en afzetstructuren niet te verstoren, niet tot doel had die betrekkingen en structuren als zodanig te beschermen, maar een bepaalde evolutie mogelijk wilde maken door nieuwe marktdeelnemers toegang te geven tot de markt.

113 Met betrekking tot het tweede punt is het Gerecht van oordeel, dat de definitie van het begrip "marktdeelnemer" in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1442/93 niet als onduidelijk of onverenigbaar met de opzet van verordening nr. 404/93 kan worden beschouwd. Artikel 3, lid 1, tracht aan te sluiten bij de reële toestand op de betrokken markt, waar sommige marktdeelnemers daadwerkelijk voor eigen rekening een of meer van de bedoelde handelsactiviteiten verrichten. De eventuele dubbeltellingen die in de door de nationale autoriteiten verrichte berekeningen kunnen zijn geslopen, moeten worden geacht hun oorsprong te vinden in de complexiteit en de verscheidenheid van de afzetstructuren in de betrokken sector en mogen niet worden beschouwd als een onvermijdelijk gevolg van een aan de definitie van het begrip "marktdeelnemer" inherente onwettigheid.

114 Mitsdien moet dit onderdeel van het vijfde middel worden afgewezen.

2) De definitie van het begrip "tweede importeur" in artikel 3, lid 1, sub b, van verordening nr. 1442/93 is onduidelijk en lijkt een deel van het contingent toe te kennen aan marktdeelnemers die slechts het risico van verlies of kwaliteitsverslechtering, maar geen commercieel risico dragen, en voor zover daarin een vierde groep marktdeelnemers wordt gecreëerd, overschrijdt de Commissie met die definitie de bevoegdheden die haar bij verordening nr. 404/93 zijn verleend

Argumenten van partijen

115 Verzoeksters betogen, dat de onduidelijkheid van de definitie van het begrip "tweede importeur" in artikel 3, lid 1, sub b, van verordening nr. 1442/93 (zie hierboven, r.o. 13) tot gevolg heeft, dat een vierde groep marktdeelnemers wordt gecreëerd, en dat de Commissie in zoverre de bevoegdheden heeft overschreden die haar bij verordening nr. 404/93 zijn verleend. De Commissie heeft de onduidelijkheid van deze definitie erkend en ter verduidelijking ervan een interpretatieve nota opgesteld. Volgens deze nota is "het in het vrije verkeer brengen van het produkt bepalend om tot de categorie van tweede importeurs in de zin van artikel 3, lid 1, te behoren". Deze nota heeft de onduidelijkheid evenwel niet weggenomen en sommige Lid-Staten hebben de tweede zin van artikel 3, lid 1, sub b, aldus uitgelegd, dat het gevaar voor kwaliteitsverslechtering en verlies wordt gelijkgesteld met het commerciële risico dat de eigenaar normaliter draagt. Deze uitlegging heeft tot een kunstmatige verhoging van de voor de tweede importeurs aangevraagde referentiehoeveelheden geleid. Daar de Commissie niet de passende maatregelen heeft genomen om dit te verhelpen, is zij aansprakelijk voor die situatie.

116 In repliek hebben verzoeksters hieraan toegevoegd, dat artikel 3 van verordening nr. 1442/93 een systeem in het leven roept waarin de rijpers uiteindelijk beslag zullen leggen op het volledige tariefcontingent. De rijpers zullen een deel van het contingent krijgen uit hoofde van hun activiteiten als rijpers en een ander deel door de uitoefening van het bij artikel 3 erkende recht om importen te verrichten. Zij zullen aldus de rol van tweede importeurs kunnen spelen en deze laatsten uit de markt werken.

117 De Commissie betoogt, dat verzoeksters de definitie van tweede importeur verkeerd hebben begrepen. Artikel 3 van verordening nr. 1442/93 bepaalt, dat de tweede importeur de bananen als eigenaar in vrije verkeer moet brengen; indien de importeur die de bananen in het vrije verkeer brengt, evenwel niet de eigenaar is, maar het risico van kwaliteitsverslechtering of verlies draagt, zal hij als eigenaar kunnen worden behandeld. De Commissie herhaalt, dat het begrip "commercieel risico" het gevaar van kwaliteitsverslechtering of verlies omvat.

118 Met betrekking tot het argument, dat de rijpers de rol van tweede importeurs zullen kunnen spelen, betoogt de Commissie, dat de bij verordening nr. 404/93 ingevoerde regeling op zichzelf niet leidt tot een overgang van rechten tussen de marktdeelnemers van categorie A die activiteiten van verschillende types verrichten. De onderlinge posities van deze marktdeelnemers zijn evenwel niet vastgelegd. Het was derhalve correct, de eerste importeurs en de rijpers bij voorbeeld de vrijheid te laten rechten in verband met verrichtingen van tweede invoer te verwerven, en het feit dat rijpers en eerste importeurs van deze vrijheid gebruik hebben gemaakt, toont de ongegrondheid aan van verzoeksters' stelling, dat de rijpers uiteindelijk beslag zullen leggen op het volledige tariefcontingent.

Beoordeling door het Gerecht

119 Het Gerecht is van oordeel, dat dit onderdeel van het middel op een verkeerde uitlegging van artikel 3, lid 1, sub b, van verordening nr. 1442/93 berust. Deze bepaling stelt drie cumulatieve voorwaarden om als "marktdeelnemer" die activiteiten van het type b verricht of als "tweede importeur" te kunnen worden aangemerkt, namelijk voorziening met groene bananen en in het vrije verkeer brengen ervan, verkoop met het oog op een latere afzet op de communautaire markt en de hoedanigheid van eigenaar.

120 Gelijk het Hof in het reeds aangehaalde arrest Nederland/Commissie (r.o. 22 en 23), heeft geoordeeld, blijkt bij onderzoek van deze bepaling, dat de genoemde voorwaarden cumulatief zijn en dat het dragen van de risico's van kwaliteitsverslechtering of verlies van het produkt een alternatieve voorwaarde is, die een rol kan spelen in het geval dat niet wordt voldaan aan de eigendomsvoorwaarde.

121 Mitsdien is artikel 3, lid 1, sub b, van verordening nr. 1442/93 bij correcte uitlegging niet onduidelijk en moet dit onderdeel van het vijfde middel derhalve worden afgewezen.

3) Door de rijpers op te nemen in de in artikel 3, lid 1, sub c, van verordening nr. 1442/93 bedoelde categorie van marktdeelnemers die recht hebben op een deel van het tariefcontingent, overschrijdt de Commissie de bevoegdheden die haar bij verordening nr. 404/93 zijn verleend

Argumenten van partijen

122 Verzoeksters betogen, dat het opnemen van de rijpers ingaat tegen de traditionele definitie van de handelaar die het commerciële risico van het in het vrije verkeer brengen van het produkt op de communautaire markt draagt, en dat de beginselen inzake de verdeling van het tariefcontingent, zoals die in de considerans van verordening nr. 404/93 zij geformuleerd, niet zien op deze ondernemingen, daar er tussen deze ondernemingen en de importeurs een stelsel van financiële compensatie bestaat waardoor deze ondernemingen geen afzetrisico dragen. Bovendien kunnen de rijpers, doordat zij aanspraak kunnen maken op invoercertificaten, voortaan rechtstreeks importeren uit derde landen. Daardoor worden zij eerste en tweede importeurs en verbreken zij de traditionele handelsbetrekkingen die zij met de oorspronkelijke eerste en tweede importeurs onderhielden.

123 De Commissie antwoordt, dat de rijpers als marktdeelnemers worden behandeld omdat zij een commercieel risico dragen, en dat de vraag, of dit risico verzekerbaar is, niet ter zake dienend is. De rijpers kopen groene bananen, lopen het risico van prijsschommelingen en dragen aanzienlijke investerings- en distributiekosten. Bovendien heeft de Commissie de rijpers die in het kader van de vroegere nationale regelingen bananen afzetten, niet van de markt willen verdrijven. Zij verwijst dienaangaande naar de situatie in het Verenigd Koninkrijk vóór de vaststelling van verordening nr. 404/93. Zij voegt daaraan toe, dat ook al weerspiegelt de regeling op dit ogenblik de situatie op de markt, zij daarom nog niet tot doel heeft de positie van de op de markt aanwezige importeurs vast te leggen voor de toekomst, en dat rijpers eventueel van de ene naar een andere categorie van marktdeelnemers kunnen overgaan.

124 Het Verenigd Koninkrijk betoogt allereerst, dat verzoeksters' stelling, dat de rijpers geen commercieel risico dragen, niet juist is, althans niet voor bepaalde Lid-Staten. In het Verenigd Koninkrijk bestaat er geen mechanisme van financiële compensatie en dragen de rijpers die groene bananen kopen, derhalve het risico van een daling van de marktprijs of van de vraag. Onjuist is verder ook de stelling, dat de rijpers traditioneel geen bananen invoerden, daar volgens de regeling die vóór de totstandbrenging van de gemeenschappelijke marktordening op zijn grondgebied van kracht was, 35 % van de invoercertificaten voor bananen uit derde landen werd toegekend aan onafhankelijke handelaars, waarvan de meesten rijpers waren. Ten derde bepaalt artikel 19, lid 1, van verordening nr. 404/93, dat het tariefcontingent wordt geopend voor de "marktdeelnemers" en niet alleen voor de "importeurs".

Beoordeling door het Gerecht

125 In dit onderdeel van het middel stellen verzoeksters, zakelijke weergegeven, dat de rijpers niet hadden mogen worden opgenomen onder de marktdeelnemers die recht hebben op een deel van het tariefcontingent, omdat zij geen commercieel risico dragen. Deze stelling, die verzoeksters met geen enkel bewijsmiddel hebben gestaafd, is weersproken door het Verenigd Koninkrijk, dat heeft uitgelegd, dat er in de regeling die vóór de totstandbrenging van de gemeenschappelijke marktordening op zijn grondgebied van kracht was, geen mechanisme van financiële compensatie tussen importeurs en rijpers bestond, waardoor deze laatsten een commercieel risico droegen en in feite handelden als importeurs met een invoercertificaat.

126 Het Gerecht stelt vast, dat verzoeksters dit betoog reeds in het kader van het eerste onderdeel van dit middel hebben gevoerd, en wijst het af om dezelfde redenen als die welke hierboven in de rechtsoverwegingen 109 tot en met 112 zijn genoemd.

4) Door de toepassing van een wegingscoëfficiënt als bedoeld in artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1442/93 overschrijdt de Commissie de bevoegdheden die haar bij verordening nr. 404/93 zijn verleend

Argumenten van partijen

127 Volgens verzoeksters voorzag verordening nr. 1442/93 niet in de bij artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1442/93 ingevoerde wegingscoëfficiënt. Bovendien zijn de percentages willekeurig vastgesteld, met name omdat de rijpers een deel van het tariefcontingent krijgen toegekend dat bijna dubbel zo groot is als dat van de tweede importeurs, ondanks het feit dat zij, anders dan deze laatsten, slechts een te verwaarlozen risico dragen. Bovendien wordt in de derde overweging van de considerans van verordening nr. 1442/93, volgens welke deze coëfficiënt "de negatieve effecten van een meervoudige telling van dezelfde hoeveelheden produkten in verschillende stadia van de handelsketen corrigeert", niet uitgelegd, hoe dit in zijn werk gaat.

128 De Commissie, ondersteund door het Verenigd Koninkrijk, betoogt allereerst, dat volgens de considerans van verordening nr. 404/93 de invoercertificaten moeten worden toegekend aan personen die het commerciële risico van de afzet van de bananen dragen, en dat er, gelet op de afzetsystemen in sommige Lid-Staten, geen goede gronden zijn om het contingent enkel open te stellen voor de marktdeelnemers die vroeger bananen hadden ingevoerd.

129 De Commissie voegt daaraan toe, dat de in artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1442/92 genoemde percentages zijn vastgesteld na een marktstudie en na raadpleging van de Lid-Staten in het beheerscomité, en dat deze percentages de feitelijke toestand op de markt weerspiegelen. Geoordeeld is, dat de eerste importeurs het grootste risico bij de afzet van de bananen dragen, en om deze reden is hun een wegingscoëfficiënt van 57 % toegekend; wegens de minder belangrijke rol van de tweede importeurs, die zich ertoe beperken bij de eerste importeurs gekochte bananen voor eigen rekening in het vrije verkeer te brengen en deze vervolgens door te verkopen aan de rijpers, en wegens het feit dat de tweede importeurs niet dezelfde risico's dragen als de twee andere categorieën, is op hen een wegingscoëfficiënt van 15 % toegepast; wegens het feit dat de rijpers, die de bananen aan de groothandelaars verkopen, het risico van eventuele schommelingen van de prijs en van de vraag dragen, is hun een wegingscoëfficiënt van 28 % toegekend. Dergelijke coëfficiënten zijn inherent aan een contingentsysteem.

Beoordeling door het Gerecht

130 Gelijk het Gerecht reeds in zijn beoordeling van het eerste middel, inzake de toepassing van een verminderingscoëfficiënt (zie hierboven, r.o. 50-55) heeft opgemerkt, is het voor de werking van een tariefcontingent noodzakelijk, dat een wegingscoëfficiënt kan worden vastgesteld om rekening te houden met het feit dat dezelfde hoeveelheden produkten door verschillende marktdeelnemers in de achtereenvolgende stadia van de handelsketen kunnen worden behandeld.

131 Door na onderzoek van de markt en raadpleging van het beheerscomité de wegingscoëfficiënten op de hierboven genoemde percentages te bepalen, heeft de Commissie gebruik gemaakt van de beoordelingsvrijheid die zij ten aanzien van ingewikkelde economische situaties bezit. Aangezien verzoeksters de daartoe nodige bewijzen niet hebben geleverd, kan het Gerecht niet concluderen, dat de Commissie zich op materieel onjuiste feiten heeft gebaseerd of een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt.

132 Bijgevolg heeft de Commissie op goede gronden wegingscoëfficiënten naar gelang van de omvang van de door de verschillende marktdeelnemers gedragen risico's kunnen vaststellen.

133 Mitsdien moet dit onderdeel van het vijfde middel worden afgewezen.

5) De in artikel 4, lid 3, en de artikelen 7 en 8, van verordening nr. 1442/93 neergelegde bepalingen betreffende de bewijsstukken die moeten worden overgelegd ter ondersteuning van de aanvragen om toekenning van een deel van het contingent, leveren wegens hun onduidelijkheid een schending van het beginsel van de rechtszekerheid op alsmede een niet-nakoming door de Commissie van haar verplichting om het communautaire contingent overeenkomstig de gemeeenschapsregeling te beheren

Argumenten van partijen

134 Volgens verzoeksters moeten de betrokken artikelen, waarin wordt bepaald, hoe de bevoegde nationale autoriteiten de lijsten van de marktdeelnemers van de categorieën A en B en de aan dezen toe te kennen referentiehoeveelheden moeten opstellen, aldus worden uitgelegd, dat zij de Lid-Staten een verplichting opleggen. Artikel 4, lid 3, bepaalt, dat "de betrokken marktdeelnemers de in artikel 7 bedoelde bewijsstukken ter beschikking van de autoriteiten houden". Volgens artikel 7 daarentegen lijkt de overlegging van bewijsstukken facultatief te zijn, aangezien daarin sprake is van "soorten documenten die op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten kunnen worden overlegd voor de vaststelling van de hoeveelheden die door elke marktdeelnemer zijn afgezet".

135 Volgens verzoeksters heeft de door die bepalingen gecreëerde onduidelijkheid ertoe geleid, dat die bepalingen door de Lid-Staten verschillend worden uitgelegd, zodat de criteria om recht te hebben op een deel van het contingent, in sommige Lid-Staten strikter worden toegepast dan in andere. Daarbij komt, dat zelfs al zou de overlegging van documenten verplicht zijn, artikel 7, lid 1, in elk geval niet aangeeft, of een enkel dan wel alle genoemde documenten moeten worden overgelegd. Ten slotte verstrekt artikel 8 de nationale autoriteiten geen enkele aanwijzing voor het beantwoorden van de vraag, welk samenstel van de in artikel 7 genoemde documenten als een afdoend bewijs van de gegrondheid van de aanvraag moet worden beschouwd. Elk van deze tekortkomingen levert een schending van het rechtszekerheidsbeginsel op.

136 Volgens de Commissie zijn de betrokken artikelen niet in tegenspraak met elkaar. Artikel 4, lid 3, ziet op de documenten die de betrokken marktdeelnemers ter beschikking van de nationale autoriteiten moeten houden, terwijl de beslissing over de noodzaak om bepaalde documenten over te leggen, aan het discretionaire oordeel van de nationale autoriteiten wordt overgelaten. De Commissie geeft weliswaar toe, dat een dergelijk systeem door elke Lid-Staat verschillend kan worden toegepast, doch herinnert eraan, dat de Lid-Staten in elk geval verplicht zijn minimale bewijseisen te stellen.

137 Het Verenigd Koninkrijk betoogt, dat er geen onverenigbaarheid bestaat tussen artikelen 4, lid 3, en 7, aangezien deze artikelen enkel tot doel hebben, de marktdeelnemers te verplichten de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten desgevraagd het ene of het andere van de in artikel 7 genoemde documenten te verstrekken.

Beoordeling door het Gerecht

138 Het Gerecht is van oordeel, dat uit een correcte lezing van artikel 4, lid 3, en artikel 7 van verordening nr. 1442/93 blijkt, dat deze bepalingen niet onverenigbaar zijn. Het eerste artikel doelt immers duidelijk op de betrokken marktdeelnemers, aan wie het de verplichting oplegt om op verzoek van de bevoegde nationale autoriteiten de in artikel 7 genoemde bewijsstukken over te leggen. Dat artikel 7 laat het evenwel aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten over, de omvang van die verplichting te preciseren doordat deze autoriteiten zelf dienen te bepalen, welke documenten ter ondersteuning van een aanvraag om vaststelling van een referentiehoeveelheid moeten worden overgelegd. De in artikel 7 gegeven opsomming vormt een voorbeeld van de eisen die de bevoegde nationale autoriteiten ter zake van het bewijs kunnen stellen. Wegens de verscheidenheid van de regelingen die vroeger in de verschillende Lid-Staten van kracht waren, wordt aan die autoriteiten dienaangaande enige beoordelingsvrijheid gelaten ter invulling van de flexibiliteit die wegens deze verscheidenheid bij de tenuitvoerlegging van de nieuwe gemeenschappelijke marktordening is vereist.

139 Gepreciseerd zij evenwel, dat de bevoegde nationale autoriteiten, wanneer zij gebruik maken van de beoordelingsvrijheid die artikel 7 hun verleent, de beginselen van goede trouw en zorgvuldigheid in acht moeten nemen door ervoor te zorgen dat de geëiste bewijsstukken in de mate van het mogelijke een doeltreffende en juiste vaststelling mogelijk maken van de cijfers die de situatie in de betrokken Lid-Staat weerspiegelen.

140 In die omstandigheden is het Gerecht van oordeel, dat de Commissie het beginsel van rechtszekerheid niet heeft geschonden door niet zelf te bepalen, welke bewijsstukken de marktdeelnemers moeten overleggen.

141 Derhalve dient dit onderdeel van het vijfde middel en dus het hele middel te worden afgewezen.

142 Mitsdien moet de vordering tot nietigverklaring ongegrond worden verklaard.

B - De vordering tot schadevergoeding

143 Verzoeksters vorderen vergoeding van de verliezen en de schade die zij huns inziens hebben geleden door:

- de in artikel 1 van verordening nr. 2920/93 vervatte onwettige beslissing van de Commissie om een verminderingscoëfficiënt toe te passen op de referentiehoeveelheden die voor de periode van 1 juli tot en met 31 december 1993 aan de marktdeelnemers van categorie A zijn toegekend;

- de in artikel 1 van verordening nr. 3190/93 vervatte onwettige beslissing van de Commissie om een verminderingscoëfficiënt toe te passen op de referentiehoeveelheden die voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 1994 aan de marktdeelnemers van categorie A zijn toegekend;

- de niet-nakoming door de Commissie van haar verplichting om het communautaire contingent overeenkomstig het gemeenschapsrecht, inzonderheid artikel 155 van het Verdrag en artikel 20 van verordening nr. 404/93, te besturen en te beheren.

Argumenten van partijen

144 Verzoeksters herinneren eraan, dat de Commissie bij de nakoming van de verplichtingen die krachtens artikel 155 van het Verdrag en artikel 20 van verordening nr. 404/93 op haar rusten, het beginsel van goed bestuur in acht moet nemen, en dat de in strijd met dat beginsel vastgestelde besluiten ongeldig zijn (arrest Hof van 27 maart 1990, zaak C-10/88, Italië/Commissie, Jurispr. 1990, blz. I-1229). Onder verwijzing naar de resolutie 93/C 166/01 van de Raad van 8 juni 1993 betreffende de redactionele kwaliteit van de communautaire wetgeving (PB 1993, L 166, blz. 1) en naar de conclusie van advocaat-generaal Gulmann bij het arrest van het Hof van 20 januari 1993 (gevoegde zaken C-106/90, C-317/90 en C-129/91, Emerald Meats, Jurispr. 1993, blz. I-209, I-260) voegen zij daaraan toe, dat de Commissie zich ook dient te houden aan het beginsel dat de communautaire wetgeving duidelijk moet zijn. Om de reeds in het kader van de vordering tot nietigverklaring genoemde redenen, is de Commissie de krachtens deze beginselen op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

145 Verder voeren verzoeksters aan, dat de Commissie slechts onvolledig heeft gecontroleerd, of de door de nationale autoriteiten meegedeelde referentiehoeveelheden en lijsten van marktdeelnememers correct waren, en er niet op heeft toegezien, hoe de Lid-Staten de krachtens verordening nr. 1442/93 op hen rustende verplichtingen nakwamen. Daartoe was de Commissie evenwel verplicht krachtens artikel 4, lid 5, van deze verordening of krachtens het algemene beginsel, dat niet uitdrukkelijk voorziene bevoegdheden die evenwel noodzakelijk zijn voor een correcte uitvoering van een communautaire maatregel, kunnen worden geacht stilzwijgend te zijn verleend.

Beoordeling door het Gerecht

146 Het Gerecht heeft hierboven (zie r.o. 44-142) geoordeeld, dat de Commissie niet onwettig heeft gehandeld door bij artikel 1 van verordening nr. 3190/93 een verminderingscoëfficiënt toe te passen op de referentiehoeveelheden van de marktdeelnemers van categorie A. Bijgevolg moet de vordering tot schadevergoeding ongegrond worden verklaard voor zover zij is gebaseerd op de onwettigheid van de besluiten van de Commissie om tijdens de perioden van 1 januari tot en met 31 december 1994 en van 1 juli tot en met 31 december 1993 een dergelijke coëfficiënt toe te passen.

147 Artikel 155 van het Verdrag en artikel 20 van verordening nr. 404/93 bepalen de grenzen waarbinnen de Commissie de bepalingen mag vaststellen die nodig zijn ter uitvoering van een gemeenschappelijke marktordening. Die artikelen kunnen als zodanig niet door particulieren worden ingeroepen om die instelling aansprakelijk te stellen op basis van de artikelen 178 en 215, tweede alinea, van het Verdrag.

148 Uit de door het Gerecht hierboven gegeven beoordeling van het tweede (zie r.o. 67-75), het derde (zie r.o. 76-81), en het vijfde middel (zie r.o. 108, 114, 119-121, 125, 126, 130-133 en 138-141), alsmede uit het reeds aangehaalde arrest Nederland/Commissie volgt, dat de andere door verzoeksters ten bewijze van een onwettige gedraging van de Commissie aangevoerde argumenten eveneens moeten worden afgewezen.

149 Mitsdien moet de vordering tot schadevergoeding worden afgewezen.

150 Uit al het voorgaande volgt, dat het beroep in zijn geheel moet worden verworpen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende:

1) Verwerpt het beroep.

2) Verwijst verzoeksters hoofdelijk in de kosten.

3) Verstaat dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zijn eigen kosten zal dragen.

5 Verordening nr. 3190/93 tot vaststelling van de uniforme verminderingscoëfficiënt voor het bepalen van de hoeveelheid bananen die in het kader van het tariefcontingent voor 1994 aan elke marktdeelnemer van de categorieën A en B wordt toegewezen, raakt de marktdeelnemers van die categorieën individueel. Aangezien zij enkel van toepassing is op de marktdeelnemers van categorie A of van categorie B die voor 1994 referentiehoeveelheden voor de invoer van bananen hadden aangevraagd en verkregen, geeft zij immers voor ieder van de betrokken markdeelnemers aan, dat de hoeveelheid bananen die hij in het kader van het betrokken tariefcontingent mag invoeren, kan worden bepaald door op zijn referentiehoeveelheid de vastgestelde verminderingscoëfficiënt toe te passen. Aangezien de verordening als enige wetgevende functie heeft, die coëfficiënt vast te stellen en bekend te maken, heeft zij tot onmiddellijk en rechtstreeks gevolg, dat iedere marktdeelnemer in staat wordt gesteld, te bepalen welke definitieve hoeveelheid hem individueel zal worden toegewezen. Derhalve moet de verordening worden beschouwd als een bundel individuele beschikkingen waarbij in feite aan iedere marktdeelnemer precies wordt meegedeeld, welke hoeveelheid hij in 1994 zal mogen invoeren.

Daar de verordening de Lid-Staten geen enkele beoordelingsmarge laat ter zake van de afgifte van de invoercertificaten, raakt zij die marktdeelnemers ook rechtstreeks en kan daartegen derhalve door laatstgenoemden een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag worden ingesteld.

6 Artikel 20 van verordening nr. 404/93 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen, verbiedt de Commissie niet uitvoeringsbepalingen vast te stellen die, ofschoon zij in deze bepaling niet uitdrukkelijk worden geviseerd, noodzakelijk zijn voor de werking van de invoerregeling in deze sector. In dit verband is het voor de werking van het tariefcontingent, dat deel uitmaakt van die regeling, nodig, dat een verminderingscoëfficiënt wordt vastgesteld waarmee, zodra de aanvragen om invoercertificaten het contingent overschrijden, de handhaving van dat contingent kan worden verzoend met de eerbiediging van het recht van de marktdeelnemers op een deel van dit contingent.

Door bij artikel 1 van verordening nr. 3190/93 de omstreden verminderingscoëfficiënt vast te stellen, heeft de Commissie de beoordelingsbevoegdheid waarover zij bij de uitvoering van de regels betreffende een gemeenschappelijke marktordening in het belang van de Gemeenschap beschikt, niet overschreden en daar evenmin een verkeerd gebruik van gemaakt. Al heeft de totstandbrenging van de gemeenschappelijke marktordening de betrokken marktdeelnemers op verschillende wijze geraakt, dit verschil in behandeling is een onvermijdelijk gevolg van de noodzaak om rekening te houden met de verschillende situaties waarin de marktdeelnemers zich bevonden, en is inherent aan het doel om tot dan toe gecompartimenteerde markten te integreren.

De Commissie was overigens niet verplicht de door de Lid-Staten meegedeelde cijfers over de aan de verschillende marktdeelnemers toe te kennen referentiehoeveelheden zonder controle te aanvaarden. In dit verband zijn de verschillen die nog bleven bestaan nadat de Commissie althans een aantal van de haar aanvankelijk door de Lid-Staten meegedeelde referentiehoeveelheden had gecorrigeerd, niet van dien aard dat zij de geldigheid van de op basis van de gecorrigeerde cijfers vastgestelde verminderingscoëfficiënt kunnen aantasten.

Ten slotte is de tardieve opstelling van de geraamde balans op basis waarvan het tariefcontingent had moeten worden opgesteld waarop de omstreden verminderingscoëfficiënt is toegepast, evenmin van dien aard, dat zij de geldigheid van die coëfficiënt kan aantasten, daar de Commissie moeilijkheden heeft ondervonden om van de Lid-Staten de nauwkeurige cijfers te krijgen die zij nodig had en zij in die omstandigheden geen andere keuze had dan de omstreden verminderingscoëfficiënt uitsluitend op een voorlopige basis vast te stellen.

7 Door in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1442/93 houdende bepalingen ter toepassing van de regeling voor de invoer van bananen in de Gemeenschap, een definitie van de begrippen "marktdeelnemer" en "tweede importeur" te geven, door in artikel 3, lid 1, sub c, de rijpers op te nemen in de categorie van marktdeelnemers die recht hebben op een deel van het tariefcontingent, en door in artikel 5, lid 2, van die verordening wegingscoëfficiënten naar gelang van de omvang van de door de verschillende marktdeelnemers gedragen risico's vast te stellen, heeft de Commissie de haar door verordening nr. 404/93 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen, verleende bevoegdheden niet overschreden. Verder heeft de Commissie het beginsel van rechtszekerheid niet geschonden door in artikel 7 van die verordening niet zelf te bepalen, welke bewijsstukken de marktdeelnemers aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten moeten overleggen.

8 Aangezien artikel 155 van het Verdrag en artikel 20 van verordening nr. 404/93 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen, slechts de grenzen bepalen waarbinnen de Commissie de bepalingen mag vaststellen die nodig zijn ter uitvoering van die gemeenschappelijke marktordening, kunnen die artikelen als zodanig door particulieren niet worden ingeroepen om die instelling aansprakelijk te stellen op basis van de artikelen 178 en 215, tweede alinea, van het Verdrag.

1 Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke en rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Tariefcontingent voor invoer van bananen - Verordening houdende vaststelling van verminderingscoëfficiënt die betrokken importeurs in staat stelt te bepalen welke hoeveelheid hun zal worden toegewezen

(EG-Verdrag, art. 173, vierde alinea; verordening nr. 3190/93 van de Commissie)

2 Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Bananen - Invoerregeling - Tariefcontingent - Verdeling - Toepassingsmodaliteiten - Bevoegdheid van Commissie om verminderingcoëfficiënt vast te stellen waarmee contingent kan worden gehandhaafd - Draagwijdte - Verkeerd gebruik van bevoegdheid - Geen

(Verordening nr. 404/93 van de Raad, art. 20; verordening nr. 3190/93 van de Commissie, art. 1)

3 Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Bananen - Invoerregeling - Tariefcontingent - Verdeling - Toepassingsmodaliteiten - Maatregelen door Commissie vastgesteld bij verordening nr. 1442/93 - Overschrijding van door basisverordening verleende bevoegdheid - Geen

(Verordening nr. 404/93 van de Raad; verordening nr. 1442/93 van de Commissie, art. 3, lid 1, 5, lid 2, en 7)

4 Niet-contractuele aansprakelijkheid - Aansprakelijkheid van Commissie - Mogelijkheid voor particulieren om zich te beroepen op bepalingen die kader van aan deze instelling verleende machtigingen bepalen - Geen

(EG-Verdrag, art. 155, 178 en 215, tweede alinea; verordening nr. 404/93 van de Raad, art. 20)

Kosten

151 Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld en de Commissie een desbetreffende vordering heeft geformuleerd, moeten zij in de kosten worden verwezen.

152 Ingevolge artikel 87, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering dragen de Lid-Staten die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. Het Verenigd Koninkrijk zal derhalve zijn eigen kosten dragen.

In zaak T-70/94,

Comafrica SpA, vennootschap naar Italiaans recht, gevestigd te Genua (Italië),

Dole Fresh Fruit Europe Ltd & Co., vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Hamburg (Duitsland),

vertegenwoordigd door B. O'Connor, Solicitor, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij Stanbrook and Hooper ten kantore van A. Kronshagen, advocaat aldaar, Boulevard de la Foire 12,

verzoeksters,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur E. De March en X. Lewis, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door J. Handoll, solicitor, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

ondersteund door

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, aanvankelijk vertegenwoordigd door S. L. Hudson en vervolgens door J. E. Collins en L. Nicoll, van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigden, en door D. Anderson, Barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter ambassade van het Verenigd Koninkrijk, Boulevard Roosevelt 14,

interveniënt,

betreffende een beroep tot, enerzijds, nietigverklaring van artikel 1 van verordening (EG) nr. 3190/93 van de Commissie van 19 november 1993 tot vaststelling van de uniforme verminderingscoëfficiënt voor het bepalen van de hoeveelheid bananen die in het kader van het tariefcontingent voor 1994 aan elke marktdeelnemer van de categorieën A en B wordt toegewezen, en anderzijds, vergoeding van de schade die verzoeksters hebben geleden door de huns inziens onwettige besluiten houdende vaststelling van de verminderingscoëfficiënten voor 1993 en 1994,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

(Vierde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, P. Lindh en J. D. Cooke, rechters,

griffier: J. Palacio González, administrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 13 maart 1996,

het navolgende

Arrest