Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer - uitgebreid) van 14 mei 1998.
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer - uitgebreid) van 14 mei 1998.
De feiten
1 De onderhavige zaak heeft betrekking op beschikking 94/601/EG van de Commissie van 13 juli 1994 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/C/33.833 - Karton) (PB L 243, blz. 1), zoals gerectificeerd bij beschikking van de Commissie van 26 juli 1994 [C(94) 2135 def.] (hierna: "beschikking"). Bij de beschikking is aan negentien producenten die in de Gemeenschap karton leveren, een geldboete opgelegd wegens inbreuken op artikel 85, lid 1, EG-Verdrag.
2 De beschikking heeft betrekking op het product karton. Drie typen karton, die worden aangeduid als karton van de kwaliteiten "GC", "GD" en "SBS", worden in de beschikking vermeld.
3 Karton van de kwaliteit GD (hierna: "GD-karton") is karton dat van binnen grijs is (gerecycleerd papier) en gewoonlijk wordt gebruikt voor het verpakken van andere dan levensmiddelen.
4 Karton van de kwaliteit GC (hierna: "GC-karton") is karton met een witte buitenlaag, dat gewoonlijk wordt gebruikt voor het verpakken van levensmiddelen. GC-karton is van betere kwaliteit dan GD-karton. In de door de beschikking bestreken periode bestond tussen deze beide producten in het algemeen een prijsverschil van ongeveer 30 %. In geringere omvang wordt GC-karton van hoge kwaliteit ook gebruikt voor grafische doeleinden.
5 De afkorting SBS wordt gebruikt voor geheel wit karton (hierna: "SBS-karton"). De prijs van dit product is ongeveer 20 % hoger dan die van GC-karton. Het wordt gebruikt voor de verpakking van levensmiddelen, cosmetische producten, farmaceutische producten en sigaretten, doch voornamelijk voor grafische doeleinden.
6 Bij schrijven van 22 november 1990 diende de British Printing Industries Federation, een branchevereniging die de meerderheid van de kartonbedrukkers in het Verenigd Koninkrijk vertegenwoordigt (hierna: "BPIF"), bij de Commissie een informele klacht in. Daarin stelde zij, dat de kartonproducenten die in het Verenigd Koninkrijk leverden, een reeks gelijktijdige en uniforme prijsstijgingen hadden doorgevoerd, en verzocht zij de Commissie, te onderzoeken of eventueel inbreuk werd gemaakt op de communautaire mededingingsregels. Om ervoor te zorgen dat haar initiatief publiciteit kreeg, bracht de BPIF een perscommuniqué uit. Over de inhoud van dit communiqué is in de gespecialiseerde vakpers bericht in een nieuwsbrief van december 1990.
7 Op 12 december 1990 diende ook de Fédération française du cartonnage bij de Commissie een informele klacht in, waarin in soortgelijke bewoordingen als in de klacht van de BPIF beschuldigingen werden geuit betreffende de Franse kartonmarkt.
8 Op 23 en 24 april 1991 voerden ambtenaren van de Commissie krachtens artikel 14, lid 3, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (PB 13, blz. 204; hierna: "verordening nr. 17"), tegelijkertijd en onaangekondigd verificaties uit bij verscheidene ondernemingen en brancheverenigingen in de bedrijfstak karton.
9 Na die verificaties zond de Commissie uit hoofde van artikel 11 van verordening nr. 17 verzoeken om inlichtingen en om overlegging van documenten aan alle producenten tot wie de beschikking is gericht.
10 Op basis van het in het kader van die verificaties en die verzoeken om inlichtingen en documenten verkregen materiaal kwam de Commissie tot de conclusie, dat de betrokken ondernemingen vanaf medio 1986 tot ten minste april 1991 (in het merendeel der gevallen) hadden deelgenomen aan een inbreuk in de zin van artikel 85 van het Verdrag.
11 Zij besloot derhalve, een procedure krachtens dit laatste artikel in te leiden en deed elk van de betrokken ondernemingen bij brief van 21 december 1992 een mededeling van de punten van bezwaar toekomen. Alle geadresseerden gaven schriftelijk antwoord en negen ondernemingen verzochten mondeling te worden gehoord. Van 7 tot en met 9 juni 1993 werd een hoorzitting gehouden, tijdens welke deze laatsten werden gehoord.
12 Aan het einde van die procedure stelde de Commissie de beschikking vast, die de navolgende bepalingen bevat:
"Artikel 1
Buchmann GmbH, Cascades SA, Enso-Gutzeit Oy, Europa Carton AG, Finnboard-the Finnish Board Mills Association, Fiskeby Board AB, Gruber & Weber GmbH & Co KG, Kartonfabriek $De Eendracht' NV (handelende onder de naam $BPB de Eendracht'), NV Koninklijke KNP BT NV (voorheen Koninklijke Nederlandse Papierfabrieken NV), Laakmann Karton GmbH & Co KG, Mo Och Domsjö AB (MoDo), Mayr-Melnhof Gesellschaft mbH, Papeteries de Lancey SA, Rena Kartonfabrik A/S, Sarrió SpA, SCA Holding Ltd [voorheen Reed Paper & Board (UK) Ltd], Stora Kopparbergs Bergslags AB, Tampella Española SA en Moritz J. Weig GmbH & Co KG hebben inbreuk gemaakt op artikel 85, lid 1, van het EG-Verdrag door hun deelname,
- in het geval van Buchmann en Rena, vanaf ongeveer maart 1988 tot ten minste eind 1990;
- in het geval van Enso Española, minstens van maart 1988 tot ten minste eind april 1991;
- in het geval van Gruber & Weber, vanaf ten minste 1988 tot eind 1990;
- in de andere gevallen, vanaf medio 1986 tot ten minste april 1991,
aan een overeenstemming en onderling afgestemde feitelijke gedraging die van medio [1986] stammen en waarbij de kartonleveranciers in de Gemeenschap:
- regelmatig in een reeks geheime en geïnstitutionaliseerde vergaderingen bijeenkwamen met het oog op het bespreken van en het bereiken van overeenstemming over een gemeenschappelijk beleid in de bedrijfstak ter beperking van de mededinging;
- voor elke productkwaliteit in elke nationale valuta regelmatige prijsverhogingen overeenkwamen;
- gelijktijdige en uniforme prijsverhogingen in de gehele Gemeenschap planden en ten uitvoer legden;
- een afspraak maakten over handhaving van de marktaandelen van de grote producenten op vaste niveaus die van tijd tot tijd konden worden gewijzigd;
- in toenemende mate vanaf vooraan in 1990 ter beheersing van het aanbod van het product in de Gemeenschap onderling afgestemde maatregelen namen teneinde de tenuitvoerlegging van de genoemde onderling afgestemde prijsverhogingen te waarborgen;
- ter ondersteuning van de bovengenoemde maatregelen, commerciële informatie uitwisselden over leveringen, prijzen, machinestilstand, orderportefeuilles en bezettingsgraden.
(...)
Artikel 3
De hierna vermelde ondernemingen worden met betrekking tot de in artikel 1 vastgestelde inbreuk de volgende geldboeten opgelegd:
(...)
iii) Enso Gutzeit Oy, een geldboete van 3 250 000 ECU;
(...)"
13 Volgens de beschikking vond de inbreuk plaats in het kader van een organisatie met de naam "Product Group Paperboard" (hierna: "PG Paperboard"), die bestond uit verscheidene groepen of comités.
14 In het kader van deze organisatie werd medio 1986 de zogeheten "Presidents Working Group" (hierna: "PWG") opgericht. Deze groep bestond uit leidinggevende personen van de (ongeveer acht) grootste kartonproducenten in de Gemeenschap.
15 De werkzaamheden van de PWG bestonden onder meer in bespreking van en onderlinge afstemming over markten, marktaandelen, prijzen en capaciteit. De PWG nam in het bijzonder algemene beslissingen over het tijdstip en het niveau van door de producenten door te voeren prijsverhogingen.
16 De PWG bracht verslag uit aan de "President Conference" (hierna: "PC"), die (met meer of minder grote regelmaat) werd bijgewoond door nagenoeg alle algemeen-directeuren van de betrokken ondernemingen. De PC kwam in de betrokken periode tweemaal per jaar bijeen.
17 Eind 1987 werd het "Joint Marketing Committee" (hierna: "JMC") opgericht. Dit had vooral tot taak om te bepalen of, en zo ja hoe, prijsverhogingen konden worden doorgevoerd, alsmede om per land en voor de grote afnemers de door de PWG overeengekomen prijsinitiatieven in detail uit te werken, met het doel een systeem van equivalente prijzen in Europa tot stand te brengen.
18 Het "Economic Committee" (hierna: "EC") ten slotte besprak onder meer de prijsontwikkelingen op de nationale markten en de orderportefeuilles en bracht over zijn bevindingen verslag uit aan het JMC of, tot eind 1987, het Marketing Committee. De bijeenkomsten van het EC werden bijgewoond door marketing- en verkoopmanagers van het merendeel van de betrokken ondernemingen en vonden enige malen per jaar plaats.
19 Uit de beschikking blijkt voorts, dat naar het oordeel van de Commissie de activiteiten van de PG Paperboard werden ondersteund door een systeem voor gegevensuitwisseling dat werd beheerd door de trustmaatschappij Fides, gevestigd te Zürich (Zwitserland). Volgens de beschikking stuurden de meeste leden van de PG Paperboard Fides periodieke verslagen over orders, productie, verkoop en bezettingsgraad. Die verslagen werden in het Fides-systeem centraal samengevoegd en de geaggregeerde gegevens werden aan de deelnemers toegestuurd.
20 Verzoekster Enso-Gutzeit Oy (hierna: "Enso-Gutzeit"), die slechts SBS-karton produceert, heeft volgens de beschikking de vergaderingen van de PC bijgewoond. Zij was eveneens lid van het Nordic Paperboard Institute (hierna: "NPI"). De Commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster vanaf medio 1986 tot april 1991 aan de in artikel 1 van de bestreden beschikking ten laste gelegde inbreuk heeft deelgenomen.
Procesverloop
21 Bij op 14 oktober 1994 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster onderhavig beroep ingesteld.
22 Zestien van de achttien andere ondernemingen die aansprakelijk worden gesteld voor de inbreuk, hebben eveneens beroep ingesteld tegen de beschikking (zaken T-295/94, T-301/94, T-304/94, T-308/94, T-309/94, T-310/94, T-311/94, T-317/94, T-319/94, T-327/94, T-334/94, T-338/94, T-347/94, T-348/94, T-352/94 en T-354/94).
23 Verzoekster in zaak T-301/94, Laakmann Karton GmbH heeft haar beroep bij op 10 juni 1996 ter griffie van het Gerecht neergelegde brief ingetrokken en bij beschikking van 18 juli 1996, Laakmann Karton/Commissie (T-301/94, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), is de zaak doorgehaald in het register van het Gerecht.
24 Vier Finse ondernemingen, leden van de handelsvereniging Finnboard, die om die reden hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de betaling van de aan de vereniging opgelegde geldboete, hebben eveneens beroep tegen de beschikking ingesteld (gevoegde zaken T-339/94, T-340/94, T-341/94 en T-342/94).
25 Ten slotte is beroep ingesteld door de vereniging CEPI-Cartonboard, tot wie de beschikking niet is gericht. Bij op 8 januari 1997 ter griffie van het Gerecht neergelegde brief heeft zij haar beroep evenwel ingetrokken en bij beschikking van 6 maart 1997, CEPI-Cartonboard/Commissie (T-312/94, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), is de zaak doorgehaald in het register van het Gerecht.
26 Bij brief van 5 februari 1997 heeft het Gerecht partijen verzocht, aanwezig te zijn bij een informele bijeenkomst, vooral om hun opmerkingen in te dienen betreffende de eventuele voeging van de zaken T-295/94, T-304/94, T-308/94, T-309/94, T-310/94, T-311/94, T-317/94, T-319/94, T-327/94, T-334/94, T-337/94, T-338/94, T-347/94, T-348/94, T-352/94 en T-354/94 voor de mondelinge behandeling. Tijdens deze bijeenkomst, die plaatshad op 29 april 1997, hebben partijen met een dergelijke voeging ingestemd.
27 Bij beschikking van 4 juni 1997 heeft de president van de Derde kamer (uitgebreid) van het Gerecht de vorengenoemde zaken overeenkomstig artikel 50 van het Reglement voor de procesvoering wegens hun verknochtheid gevoegd voor de mondelinge behandeling en heeft hij een door verzoekster in zaak T-334/94 ingediend verzoek om vertrouwelijke behandeling ingewilligd.
28 Bij beschikking van 20 juni 1997 heeft hij een door verzoekster in onderhavige zaak ingediend verzoek om vertrouwelijke behandeling van een in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht overgelegd document ingewilligd.
29 Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Derde kamer - uitgebreid) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en heeft het maatregelen tot organisatie van de procesgang genomen, waarbij het partijen heeft verzocht, een aantal schriftelijke vragen te beantwoorden en bepaalde documenten over te leggen. Partijen hebben aan deze verzoeken voldaan.
30 De partijen in de in punt 26 vermelde zaken zijn in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord tijdens de terechtzitting die heeft plaatsgevonden van 25 juni tot en met 8 juli 1997.
Conclusies van partijen
31 Verzoekster concludeert, dat het het Gerecht behage:
- artikel 1 van de beschikking nietig te verklaren, voor zover het op haar betrekking heeft;
- subsidiair, de geldboete in te trekken of te verlagen;
- verweerster te verwijzen in de kosten.
32 De Commissie concludeert, dat het het Gerecht behage:
- het beroep te verwerpen;
- verzoekster te verwijzen in de kosten.
De vordering tot nietigverklaring van de beschikking
33 Tot staving van haar vordering tot nietigverklaring van de beschikking, voor zover zij op haar betrekking heeft, voert verzoekster vier middelen aan: (a) SBS-karton had van de werkingssfeer van de beschikking moeten worden uitgesloten; (b) het ontbreken van bewijs dat verzoekster aan een inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag heeft deelgenomen; (c) schending van artikel 190 van het Verdrag, en (d) schending van haar rechten van de verdediging.
34 Het tweede middel dient in de eerste plaats te worden onderzocht.
Het middel: ontbreken van bewijs dat verzoekster aan enig kartel heeft deelgenomen
Korte uiteenzetting van de argumenten van partijen
- Argumenten van verzoekster
35 Verzoekster stelt, dat de Commissie niet heeft bewezen dat zij aan enig kartel heeft deelgenomen.
36 In de eerste plaats betwist zij de verklaring in punt 121 van de considerans van de beschikking, dat bijlage 102 bij de mededeling van de punten van bezwaar, een van Rena verkregen notitie die betrekking zou hebben op een vergadering van het NPI van 3 oktober 1988 op de luchthaven van Arlanda (Zweden), een bewijs oplevert van haar deelneming aan de door de beschikking bedoelde onrechtmatige praktijken. Op basis van een uitnodiging voor een dergelijke vergadering (bijlage 101 bij de mededeling van de punten van bezwaar) concludeert de Commissie namelijk, dat deze notitie een bijzondere vergadering van het bestuur van het NPI betrof. Er is evenwel niets in deze notitie dat erop wijst, dat zij op de door deze uitnodiging bedoelde vergadering betrekking had.
37 De vergadering van het bestuur van het NPI van 3 oktober 1988 was belegd, omdat Iggesunds Bruk AB (hierna: "Iggesunds Bruk"), een producent van SBS-karton die thans tot de MoDo-groep behoort, van plan was elke deelneming aan en elke financiering van de "pro-carton"-activiteiten te beëindigen. Tijdens deze vergadering is niet over prijzen gesproken. De verwijzing naar de "pro-carton"-activiteiten ("hoe verkopen en aan wie") in bovengenoemde bijlage 102 toont niet aan, dat het om de bijzondere vergadering van het NPI ging, omdat zij niet het tijdens de betrokken vergadering besproken onderwerp betreft.
38 Indien bijlage 102 bij de mededeling van de punten van bezwaar aldus moet worden gelezen dat zij inlichtingen betreffende prijsverhogingen van april 1989 in het Verenigd Koninkrijk bevatte, hadden deze inlichtingen overigens geen betrekking op verzoekster. De prijzen van het door haar gefabriceerde karton zijn in het Verenigd Koninkrijk namelijk niet in april 1989, doch in januari 1989 verhoogd. De vermelde prijsverhoging voor karton voor de sigarettenindustrie had evenmin betrekking op verzoekster, omdat zij sedert 1987 geen karton meer aan deze bedrijfstak had geleverd en verzoeksters kartonprijs veel hoger was dan de in de betrokken notitie vermelde prijs. SBS-karton wordt in bijlage 102 overigens niet uitdrukkelijk vermeld.
39 In de tweede plaats betwist verzoekster de verklaring in punt 97, eerste alinea, van de considerans van de beschikking, dat bijlage 133 bij de mededeling van de punten van bezwaar - een notitie die is aangetroffen bij Iggesund Board Sales Ltd, die eveneens tot de MoDo-groep behoort - duidelijk wijst "op een heimelijke verstandhouding over het prijsbeleid tussen de producenten van gecoat karton voor grafische doeleinden (...) in verband met de prijsverhoging die op 2 april 1990 in het Verenigd Koninkrijk inging".
40 De opsteller van deze notitie verklaart, dat het ging om een aantekening betreffende een telefonisch onderhoud tussen twee personeelsleden van Iggesund en dat met de daarin voorkomende term "presidents/Enso" werd verwezen naar de praktijk van een aantal concurrenten om leidinggevend personeel van hun hoofdkantoor in het Verenigd Koninkrijk te sturen om over de prijzen te onderhandelen. Die praktijk, die nog steeds wordt gevolgd, is noodzakelijk voor de grootste afnemers, die de onderhandeling over prijzen als van primordiaal belang beschouwen. De vermelding "presidents/Enso" levert dus geen bewijs op van een onderlinge afstemming tussen ondernemingen, in het bijzonder niet van een waarbij verzoekster betrokken is.
41 Bovendien worden de beweringen van de Commissie aangaande een heimelijke verstandhouding betreffende de prijzen tussen verzoekster en de andere in bijlage 133 bij de mededeling van de punten van bezwaar vermelde producenten niet gestaafd door tabel F in bijlage bij de beschikking, betreffende de prijsverhoging van april 1990 in het Verenigd Koninkrijk. Zowel de aankondiging als de tenuitvoerlegging van verzoeksters prijsverhoging vonden meer dan een week na de aankondigingen en de feitelijke prijsverhogingen door de andere betrokken producenten plaats.
42 In de derde plaats brengt bijlage 44 bij de mededeling van de punten van bezwaar, een aantekening in de agenda van een personeelslid van Feldmühle (van de Stora-groep), geen onderlinge afstemming betreffende prijzen en beheersing van de productiehoeveelheden tussen Feldmühle en andere producenten, in het bijzonder verzoekster, in het kader van de prijsverhoging van januari 1987 in het Verenigd Koninkrijk aan het licht.
43 De enige vermelding van verzoeksters prijzen in deze aantekening ("Enso 86 zelfde prijzen als 85") betreft een situatie die begin 1987, de periode waarop de notitie betrekking zou hebben, algemeen bekend was. Overigens heeft verzoekster haar prijzen in het Verenigd Koninkrijk met UKL 10/ton verhoogd op 1 december 1986, hetgeen niet in overeenstemming is met hetgeen de Commissie verklaart.
44 De verwijzing naar verzoeksters orderportefeuille ("ongeveer twee weken werk") toont geen onderlinge afstemming aan. Een orderportefeuille van twee weken is normaal aan het begin van het jaar, hetgeen evident is voor een ieder die de bedrijfstak kent. Afnemers die met een prijsverhoging van hun vaste leverancier worden geconfronteerd, zullen normaliter bij andere producenten inlichtingen over de leveringstermijn inwinnen en vervolgens de verkregen informatie gebruiken om de aangekondigde prijsverhoging af te slaan of te vertragen. Inlichtingen over de orderportefeuilles van verschillende producenten zijn dus snel binnen de gehele bedrijfstak beschikbaar.
45 In de vierde plaats betwist verzoekster de verklaring van de Commissie, dat een bewijs van haar deelneming aan een heimelijke verstandhouding betreffende de prijzen wordt geleverd door de "vrijwel volledige overeenstemming" van haar prijsverhogingen met de gegevens in bijlage 111 bij de mededeling van de punten van bezwaar, de van Rena verkregen prijslijst. Rena heeft namelijk verklaard, dat zij de prijslijst niet van het NPI had ontvangen, doch dat een andere Scandinavische producent deze tijdens een vergadering had gegeven. Aangezien het een niet-gedateerde, van een onbekende Scandinavische producent ontvangen lijst betreft, kan deze dus niet als bewijs tegen verzoekster worden gebruikt. Bovendien had verzoekster haar prijsverhogingen in het Verenigd Koninkrijk en in Duitsland 6 dagen respectievelijk 21 dagen na Iggesunds Bruk aangekondigd, zodat haar feitelijk prijsgedrag bevestigt dat zij niet aan een onderlinge afstemming op dit gebied heeft deelgenomen.
46 In de vijfde plaats betwist verzoekster de juistheid van Stora's overtuiging (bijlage 38 bij de mededeling van de punten van bezwaar), dat Finnboard haar op de hoogte had gebracht van de resultaten van de vergaderingen van de PWG. Verzoekster was nooit lid van Finnboard geweest en Finnboard heeft nooit als haar vertegenwoordiger gehandeld. Eventuele banden tussen Finnboard, de PWG, het JMC en het NPI zijn niet relevant voor de vraag of Finnboard verzoekster van de resultaten van de vergaderingen van de PWG op de hoogte heeft gesteld. Bovendien heeft Stora nooit verklaard, dat de informatie in het kader van de activiteiten van het NPI was doorgegeven en besproken, zoals de Commissie stelt.
47 Bovendien heeft de Commissie de betrokken bijlage niet als bewijs van een band tussen de PG Paperboard en verschillende andere door Stora vermelde producenten beschouwd. Als ondernemingen die van de resultaten van de vergaderingen van de PWG op de hoogte zouden zijn gesteld, noemt Stora niet enkel Strömsdahl, een Fins lid van het NPI, doch ook twee Spaanse ondernemingen op wie de beschikking geen betrekking heeft.
48 In de zesde plaats betwist verzoekster, dat zij als lid van het NPI inlichtingen over de vergaderingen van de PWG of het EC ontving. Evenmin kan worden aangenomen, dat zij dergelijke inlichtingen heeft ontvangen.
49 In de zevende plaats is de verklaring van de Commissie, dat de PC voor 1987 onrechtmatige activiteiten ontplooide (punt 35 van de considerans van de beschikking) niet gefundeerd. Deze verklaring is gebaseerd op een verkeerde uitleg van de verklaringen van Stora (bijlage 39 bij de mededeling van de punten van bezwaar).
50 In tegenstelling tot hetgeen in punt 41 van de considerans van de beschikking wordt verklaard, waren de notulen van de vergaderingen van de PC niet misleidend. Verzoeksters vertegenwoordigers in de vergaderingen van de PC hebben bevestigd, dat in hun aanwezigheid niet over prijzen is gesproken.
51 Evenmin kan de bij de handelsagent van Mayr-Melnhof aangetroffen notitie (bijlage 61 bij de mededeling van de punten van bezwaar) als een bewijs worden beschouwd, dat in de PC over prijzen is gesproken. In de mededeling van de punten van bezwaar heeft de Commissie namelijk verklaard, dat zelfs zij niet wist of deze notitie op een vergadering van de PC betrekking had.
52 In de achtste plaats betwist verzoekster de juistheid van de bewering in de beschikking (punten 38 en 41 van de considerans), dat de PWG aan de PC verslag uitbracht over de precieze situatie van vraag en aanbod en dat de algemeen-directeuren die de vergaderingen van de PC bijwoonden, werden ingelicht over de door de PWG genomen prijsbesluiten en over de aanwijzingen die aan hun verkoopdivisies moesten worden gegeven ter uitvoering van de prijsinitiatieven. Deze bewering wordt enkel bewezen door een verwijzing naar de verklaringen van Stora.
53 De vier voorbeelden die de Commissie in haar verweerschrift aanvoert om een verband te leggen tussen de vergaderingen van de PC, de PWG en verzoeksters prijsgedrag, leveren geen bewijs op van deze bewering. Het is onmogelijk om enig verband tussen de door verzoekster bijgewoonde vergaderingen van de PC en haar prijsgedrag vast te stellen.
54 Ten slotte stelt verzoekster in de negende plaats, dat de documenten betreffende de prijsverhogingen geen bewijs opleveren van verzoeksters deelneming aan een inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag. Integendeel, uit deze documenten blijkt, dat zij aan geen enkele inbreuk heeft deelgenomen. Een algemene vergelijking van haar eigen prijsverhogingen met die van Iggesunds Bruk en Finnboard laat grote verschillen in data en bedragen van de prijsverhogingen zien.
55 Het feit dat de prijzen van Iggesunds Bruk en die van verzoekster bij een aantal prijsverhogingen betrekkelijk vergelijkbaar zijn, is te verklaren door de normale concurrentie op de markt. Door de wijze waarop de markt werkt, ontstaat voor de bedrijven op min of meer hetzelfde moment de mogelijkheid om de prijzen te verhogen. Verzoeksters prijsverhogingen zijn dan ook ofwel het gevolg van druk van de productiekosten, of van prijsbewegingen op de markt. Wanneer zij van afnemers en/of uit de vakpers vernam dat een andere producent een prijsverhoging had aangekondigd, probeerde zij van deze aankondiging gebruik te maken om haar eigen prijzen te verhogen indien zij dacht dat de situatie op de markt een dergelijke verhoging toestond.
56 In dit verband kan een parallel gedrag slechts als bewijs van een onderlinge afstemming worden beschouwd, indien de onderlinge afstemming de enige aannemelijke verklaring daarvoor is (arrest Hof van 31 maart 1993, Ahlström Osakeyhtiö e.a./Commissie, C-89/85, C-104/85, C-114/85, C-116/85, C-117/85 en C-125/85-C-129/85, Jurispr. blz. I-1307, punt 71). Gesteld al dat de Commissie over ander bewijsmateriaal beschikte dan de documenten betreffende de prijzen - quod non -, dan nog hadden de verschillende punten van overeenstemming tussen de prijzen moeten worden onderzocht om na te gaan of zij op een andere wijze konden worden verklaard dan door een onderlinge afstemming.
57 Ten slotte onderwerpt verzoekster elk van de beweerde onderling afgestemde prijsinitiatieven waaraan zij zou hebben deelgenomen, aan een gedetailleerd onderzoek. Volgens haar blijkt uit dit onderzoek eveneens, dat zij aan geen enkele heimelijke verstandhouding heeft deelgenomen, omdat dit bij elk van de prijsverhogingen grote verschillen in data en bedragen van de verhogingen laat zien.
- Argumenten van de Commissie
58 De Commissie verklaart, dat zij heeft vastgesteld dat één enkele inbreuk was gepleegd, bestaande in een "gemeenschappelijk beleid in de bedrijfstak ter beperking van de mededinging", dat prijsverhogingen, een afspraak over marktaandelen, onderling afgestemde maatregelen tot beheersing van het aanbod op de markt en een uitwisseling van commerciële informatie ter ondersteuning van deze acties inhield (punten 116 e.v. van de considerans van de beschikking). Verder waren alle ondernemingen tot wie de beschikking was gericht, betrokken bij deze inbreuk, bestaande in het "prijs vóór tonnage"-beleid (punten 129 e.v. van de considerans van de beschikking), dat door alle producenten is toegepast. Bijgevolg is het niet relevant, of een bepaalde producent niet aan een of andere vergadering heeft deelgenomen dan wel niet elk der acties van het kartel heeft uitgevoerd.
59 Verzoekster kan niet al het tegen haar aangevoerde bewijsmateriaal proberen op te delen, door te stellen dat elk bewijsstuk op zichzelf niets aantoont. Alle bewijzen van een deelneming aan een kartel moeten namelijk in hun totaliteit worden beschouwd en bepaald moet worden, of er voldoende overeenstemmende aanwijzingen zijn om de door de Commissie gestelde feiten te staven (arrest Hof van 14 juli 1972, ICI/Commissie, 48/69, Jurispr. blz. 619). Alle argumenten van de Commissie moeten in het licht van deze algemene overwegingen worden bezien, omdat zij nooit heeft verklaard, dat elk tegen verzoekster in aanmerking genomen bewijsstuk volstond om alle tegen haar aangevoerde punten van bezwaar te bewijzen.
60 Wat verzoeksters argumenten met betrekking tot elk van de bewijsstukken betreft, stelt de Commissie in de eerste plaats, dat bijlage 102 bij de mededeling van de punten van bezwaar (zie punt 36 supra) verzoeksters deelneming aan de inbreuk bevestigt.
61 Zij verklaart dat de uitnodiging voor een vergadering van 3 oktober 1988 van het NPI op de luchthaven van Arlanda (bijlage 101 bij de mededeling van de punten van bezwaar) onder meer was gericht tot de heer Paronen (Enso-Gutzeit) en de heer Kordal (Rena), en dat bijlage 102 bij de mededeling van de punten van bezwaar aantekeningen weergeeft die door de heer Kordal tijdens deze vergadering zijn gemaakt. Bovendien geeft verzoekster toe, dat de heer Paronen op 3 oktober 1988 een vergadering op de luchthaven van Arlanda heeft bijgewoond om over de "pro-carton"-activiteiten te spreken. In de betrokken notitie is sprake van de "pro-carton"-activiteiten.
62 Ook al wordt in de betrokken notitie niet naar SBS-karton als zodanig verwezen, dit doet niets af aan het feit dat de door verzoekster geproduceerde Ensocoat-kwaliteit rechtstreeks concurreert met een aantal GC 1-kartonkwaliteiten die voor grafische doeleinden bestemd zijn. Verzoekster heeft haar prijzen in een aantal landen in april 1989 verhoogd (tabel D in bijlage bij de beschikking) en zij behoefde haar prijzen in het Verenigd Koninkrijk niet te verhogen, omdat zij haar prijzen in dit land reeds met ingang van 23 januari 1989 met UKL 50, dat wil zeggen precies het in bijlage 102 bij de mededeling van de punten van bezwaar genoemde bedrag, had verhoogd. Voor de meeste afnemers was deze verhoging uitgesteld tot april 1989.
63 Ten slotte had Iggesunds Bruk haar prijzen in het Verenigd Koninkrijk met ingang van 9 januari 1989 met hetzelfde bedrag verhoogd.
64 Wat in de tweede plaats bijlage 133 bij de mededeling van de punten van bezwaar betreft (punt 39 supra), Iggesunds gekunstelde verklaring van de betekenis van het woord "presidents" in de betrokken notitie is onaannemelijk, omdat deze door geen enkel schriftelijk bewijsstuk in het bezit van de Commissie wordt bevestigd en in feite met geen daarvan is te rijmen.
65 Het bewijsmateriaal bevestigt het gestelde feit, dat uit bijlage 133 bij de mededeling van de punten van bezwaar blijkt, dat de prijsverhoging van april 1990 in het Verenigd Koninkrijk voor grafische kwaliteiten onderling is afgestemd. De door verzoekster vermelde verschillen betreffende de ondernemingen die de prijsverhoging hebben aangekondigd, en de data van deze aankondigingen zijn niet in tegenspraak met het bestaan van een heimelijke verstandhouding. Voor elk van de prijsinitiatieven werd in de PWG een afspraak gemaakt over de volgorde waarin de prijsverhogingen door de leden van de PWG zouden worden aangekondigd, terwijl de overige ondernemingen zelf het moment konden kiezen waarop zij hun eigen verhoging aankondigden (punten 72 en 73 van de considerans van de beschikking). Bijgevolg is de aard van de prijsverhoging van april 1990 afdoend bewijs van het bestaan van een heimelijke verstandhouding.
66 Het feit dat de auteur van bijlage 133 bij de mededeling van de punten van bezwaar regelmatig de vergaderingen van de Paper Agents Association (hierna: "PAA") heeft bijgewoond en in het bijzonder de vergadering waarin de prijsverhoging van april 1990 is gepland, en het feit dat de datum van de notitie dicht bij die van de betrokken vergadering van het JMC is gelegen, bevestigen dat de notitie als bewijs van de onderlinge afstemming kan worden gebruikt. In dit verband is het niet relevant, dat verzoekster de vergaderingen van het JMC en de betrokken vergadering van de PAA niet heeft bijgewoond. Hoewel zij niet aan alle activiteiten van het kartel heeft deelgenomen, heeft verzoekster namelijk een rol gehad in het stelsel als geheel (punt 121 van de considerans van de beschikking).
67 De opmerkelijke gelijkenissen tussen de in bijlage 133 bij de mededeling van de punten van bezwaar genoemde prijzen en die welke worden genoemd in andere bewijsstukken (bijlagen 113 en 130 bij de mededeling van de punten van bezwaar), vormen ook een bevestiging van de juistheid van hetgeen de Commissie omtrent de heimelijke verstandhouding betreffende de prijs van april 1990 heeft gesteld.
68 Alle in bijlage 133 bij de mededeling van de punten van bezwaar genoemde producenten hebben hun catalogusprijs voor het Verenigd Koninkrijk met vergelijkbare of identieke bedragen verhoogd. De prijsverhogingen in het Verenigd Koninkrijk lagen voor de verschillende kwaliteiten tussen UKL 50 en UKL 60 (documenten F-5-6, F-12-7 tot en met F-12-9 en F-3-2 van de prijsbijlagen) en - wat beslissend is - de procentuele prijsverhogingen van verzoekster, Finnboard en Iggesunds Bruk voor de desbetreffende kwaliteiten vertoonden een sterke gelijkenis. Finnboard heeft haar prijzen voor de grafische kwaliteiten namelijk met 8,5 % verhoogd, dat wil zeggen dezelfde verhoging als verzoekster, en Iggesunds Bruk met 8 %. In andere jaren zijn de gelijkenissen tussen de prijsverhogingen nog frappanter, omdat verzoekster en Iggesunds Bruk hun prijs in oktober 1988 met UKL 50 hebben verhoogd en in oktober 1989 met UKL 60. Met betrekking tot deze laatste prijsverhoging dient eveneens rekening te worden gehouden met het feit dat verzoeksters prijsverhogingen overeenstemden met die welke worden vermeld in bijlage 111 bij de mededeling van de punten van bezwaar (punt 72 e.v. infra).
69 In de derde plaats merkt de Commissie met betrekking tot bijlage 44 bij de mededeling van de punten van bezwaar op, dat verzoeksters naam voorkomt op een lijst van een aantal producenten, tezamen met inlichtingen over de prijzen, orderportefeuilles en machinestilstand, inlichtingen die niet als algemeen bekend kunnen worden beschouwd. Onder deze omstandigheden is het van weinig belang dat het welbekend was dat verzoeksters prijzen in 1986 gelijk waren aan die van 1985 en dat de verwijzing naar verzoeksters prijzen als op zichzelf onschuldig kan worden beschouwd.
70 Verzoekster heeft in feite haar prijzen verhoogd in december 1986, op hetzelfde tijdstip als de andere producenten van GC-karton van grafische kwaliteiten en van SBS-karton. Het door de agenda-aantekening geleverde bewijs van een onderlinge afstemming wordt derhalve bevestigd door de prijsverhogingen die door de betreffende producenten zijn toegepast.
71 De in bijlage 44 bij de mededeling van de punten van bezwaar vermelde stand van verzoeksters orderportefeuille kan overigens niet als algemeen bekend worden beschouwd.
72 In de vierde plaats merkt de Commissie met betrekking tot de van Rena verkregen prijslijst (bijlage 111 bij de mededeling van de punten van bezwaar) op, dat deze lijst volgens Rena aan haar toenmalige directeur werd uitgereikt tijdens vergaderingen te Stockholm met andere Scandinavische producenten ter gelegenheid van een NPI-bijeenkomst (punt 80 van de considerans van de beschikking). De lijst is aangetroffen tussen documenten betreffende het NPI en Rena kon niet precies aangeven waar en van wie zij deze had ontvangen, ofschoon de betrokken persoon niet dacht dat hij de lijst van het NPI zelf had ontvangen.
73 Deze prijslijst is een sterk bewijs van de onderlinge afstemming, omdat verzoeksters prijsverhogingen in oktober 1989 op alle markten in bijna alle gevallen identiek waren met de in deze lijst vermelde prijzen voor gecoat SBS-karton (zie tabel E in bijlage bij de beschikking). De door de overige producenten aangekondigde prijsverhogingen kwamen eveneens overeen met die van de lijst. Bijgevolg zijn de door verzoekster aangevoerde verschillen tussen de data van aankondiging van de prijsverhogingen niet relevant.
74 In de vijfde plaats stelt de Commissie, dat Stora's verklaring (bijlage 38 bij de mededeling van de punten van bezwaar), dat verzoekster door Finnboard van de resultaten van de vergaderingen van de PWG op de hoogte werd gesteld, een aanvullend bewijs van haar deelneming aan het kartel oplevert. De vertegenwoordiger van Finnboard was namelijk voorzitter van het NPI waarvan verzoekster lid was, en hij vertegenwoordigde het NPI in de PWG en het JMC. Vanaf mei 1988 was hij zelfs voorzitter van de PWG. Bovendien wordt de wijze waarop de informatie volgens Stora in het kader van het NPI werd doorgegeven en besproken, bevestigd door andere bewijsstukken, zoals bijlage 102 bij de mededeling van de punten van bezwaar (zie punten 60 e.v. supra), de overhandiging van prijslijsten aan Rena tijdens vergaderingen van het NPI en de erkenning door Fiskeby dat dit inderdaad de praktijk was (punt 46 van de considerans van de beschikking).
75 De Commissie beklemtoont, dat zij niet enkel op grond van het lidmaatschap van een branche-organisatie een verband tussen verzoekster en het kartel heeft vastgesteld.
76 In de zesde plaats merkt de Commissie met betrekking tot verzoeksters lidmaatschap van het NPI op, dat weliswaar uit het feit dat een onderneming lid is van een branche-organisatie, niet kan worden afgeleid, dat deze onderneming op de hoogte is van alle informatie die in bezit van die organisatie is, doch in casu is er overvloedig bewijs dat verzoekster, lid van het bestuur en van het Marketing Committee van het NPI, relevante informatie heeft ontvangen en op basis daarvan heeft gehandeld.
77 In de zevende plaats blijft de Commissie bij de op Stora's verklaringen gebaseerde bewering in de beschikking, dat de vergaderingen van de PC een concurrentieverstorend doel hadden. De onschuldige notulen van de vergaderingen van de PC zijn niet relevant, omdat de leden van een kartel natuurlijk proberen het bestaan daarvan te verheimelijken. In casu wordt de werkelijke aard van de besprekingen in de PC evenwel door de verklaringen van Stora aangetoond. Deze verklaringen worden enerzijds bevestigd door de verklaring van de heer Roos (een voormalig lid van de directie van Feldmühle van de Stora-groep), welke door Weich aan de Commissie ter hand is gesteld, en door de bij de handelsagent van Mayr-Melnhof aangetroffen notitie (bijlage 61 bij de mededeling van de punten van bezwaar).
78 In de achtste plaats verwerpt de Commissie verzoeksters verklaring, dat niet bewezen is dat de resultaten van de vergaderingen van de PWG tijdens de vergaderingen van de PC aan de andere ondernemingen zijn medegedeeld. Volgens Stora is in de PC over de situatie van de prijzen en de overcapaciteit gesproken. Vanaf 1986 stelde de PWG de PC op de hoogte van de precieze situatie van vraag en aanbod op de markt en van de maatregelen die moesten worden genomen om orde op de markt te scheppen. De deelnemers aan de vergaderingen van de PC werden dus ingelicht over de besluiten van de PWG in het bijzonder op het gebied van de prijzen en over de aanwijzingen die aan hun commerciële vertegenwoordigers moesten worden gegeven om deze besluiten uit te voeren. Gelet op de verklaringen van Stora kan Enso-Gutzeit dus niet stellen, dat zij nooit aan besprekingen over de prijzen in de PC heeft deelgenomen.
79 De verklaringen van Stora worden bevestigd door de verklaring van de heer Roos (zie punt 77 supra). Daaruit blijkt, dat wanneer een vergadering van de PC volgde op een vergadering van de PWG, over de inhoud van de besprekingen tijdens deze laatste vergadering verslag werd uitgebracht aan de PC.
80 De Commissie geeft voorbeelden van de relatie tussen een aantal vergaderingen van de PC, de PWG en verzoeksters prijsgedrag. De vaststelling dat verzoekster op de hoogte is gesteld van de prijsbesluiten van de PWG wordt bevestigd door de prijsverhogingen die na de vergaderingen van de PC zijn aangekondigd en ten uitvoer gelegd.
81 Ten slotte herinnert de Commissie er in de negende plaats aan, dat de precieze datum van ingang van een voorgestelde prijsverhoging naar gelang van de afnemer, het product of de betrokken nationale markt kon verschillen (punt 72 van de considerans van de beschikking). Deze datum kon zelfs van de ene tot de andere onderneming verschillen, omdat een van de ondernemingen het initiatief tot de prijsverhoging nam en de andere volgden (punt 73 van de considerans van de beschikking). Het is dus onvermijdelijk dat bij onderzoek van de prijsverhogingen verschillen tussen de ondernemingen aan het licht treden.
82 Het door verzoekster aangevoerde arrest Ahlström Osakeyhtiö e.a./Commissie (reeds aangehaald) is in casu niet relevant. Dit arrest betrof enkel de vraag, of parallelle prijsstelling als zodanig het bewijs van een onderlinge afstemming kan opleveren. Daarentegen moeten in onderhavige zaak de activiteiten van de leden van de PG Paperboard betreffende de prijsvaststelling in het licht van het totale bewijsmateriaal worden beschouwd; aangezien er overvloedig bewijs van een heimelijke verstandhouding is, bevestigen de prijsovereenkomsten deze bewijzen en kunnen zij niet worden verklaard door een eenvoudig parallel gedrag.
83 Verzoeksters zeer gedetailleerde vergelijking van haar eigen prijsverhogingen met die van Iggesunds Bruk en Finnboard onthult enkel, dat de verschillen tussen de data van aankondigingen miniem zijn.
Beoordeling door het Gerecht
84 Volgens artikel 1 van de beschikking hebben de in deze bepaling genoemde ondernemingen inbreuk gemaakt op artikel 85, lid 1, van het Verdrag door hun deelname, gedurende de relevante periode, aan een overeenstemming en onderling afgestemde feitelijke gedraging, waarbij de kartonleveranciers in de Gemeenschap "voor elke productkwaliteit in elke nationale valuta regelmatige prijsverhogingen overeenkwamen", "een afspraak maakten over handhaving van de marktaandelen van de grote producenten op vaste niveaus die van tijd tot tijd konden worden gewijzigd" en "in toenemende mate vanaf vooraan in 1990 ter beheersing van het aanbod van het product in de Gemeenschap onderling afgestemde maatregelen namen teneinde de tenuitvoerlegging van de genoemde onderling afgestemde prijsverhogingen te waarborgen".
85 De Commissie zet uiteen, welke bewijsstukken zij in aanmerking heeft genomen om verzoeksters betrokkenheid bij de in het dispositief van de beschikking ten laste gelegde heimelijke verstandhoudingen te bewijzen.
86 In punt 121 van de considerans wordt verklaard:
"[(...) Verzoekster] nam alleen deel aan de $President Conferences' en was de enige producent die geen vergaderingen van het JMC bijwoonde. De Commissie steunt echter wat het bewijs voor de deelneming van deze onderneming aan de inbreuk betreft, niet alleen op haar tegenwoordigheid bij $President Conferences'. Aanvullend bewijs van haar betrokkenheid wordt verstrekt (onder meer) door haar lidmaatschap van zowel het bestuur als het $Marketing Committee' van het NPI, een orgaan waarvan de rol bij de heimelijke verstandhouding ruimschoots is aangetoond; haar tegenwoordigheid op de Arlanda-vergadering blijkt uit de notitie van Rena (punt 58), de verschillende verwijzingen in de notitie van Iggesund over de prijsverhoging van april 1990 (punt 97) en haar eigen commerciële documentatie waaruit (voorzover die beschikbaar is) niet alleen een aanhoudende gedragslijn blijkt van prijsverhogingen welke identiek zijn met die van de andere grote SBS-producent Iggesunds Bruk, doch ook voor oktober 1989 een vrijwel volledige overeenstemming met de van Rena verkregen NPI-prijslijst (punt 80). Het cumulatieve effect van deze verschillende punten van rechtstreeks en onrechtstreeks bewijs is van dien aard, dat er geen redelijke twijfel bestaat aan de betrokkenheid van Enso-Gutzeit bij een stelsel van heimelijke verstandhouding."
87 Teneinde te beoordelen of de Commissie verzoeksters betrokkenheid bij een inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag heeft bewezen voor de periode van medio 1986 tot april 1991, dienen in de eerste plaats het doel van de vergaderingen van de PC, het orgaan waaraan verzoekster gedurende de betrokken periode heeft deelgenomen, in de tweede plaats de bewijzen van de Commissie die rechtstreeks betrekking hebben op verzoekster, in de derde plaats de vraag of verzoekster als lid van het NPI bij het ten laste gelegde kartel betrokken was, en ten slotte in de vierde plaats verzoeksters feitelijke prijsgedrag te worden onderzocht.
- Het doel van de vergaderingen van de PC
88 Vaststaat, dat verzoekster regelmatig aan de vergaderingen van dit orgaan heeft deelgenomen (zie tabel 3 in bijlage bij de beschikking). De Commissie voert evenwel geen enkel bewijs aan van het doel van de vergaderingen waarvan is aangetoond dat verzoekster deze heeft bijgewoond. Wanneer zij zich op deze bijwoning beroept als bewijs van de deelneming van de onderneming aan een inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag, baseert zij zich noodzakelijkerwijze op de algemene beschrijving in de beschikking van het doel van de vergaderingen van dit orgaan, alsmede op de bewijzen die in de beschikking zijn aangevoerd om deze beschrijving te staven.
89 De beschrijving van de doelstellingen en activiteiten van de PC, in het bijzonder in de punten 41 tot en met 43 van de considerans van de beschikking, is gebaseerd op verklaringen van Stora (bijlage 39 bij de mededeling van de punten van bezwaar). De Commissie stelt, dat Stora heeft toegegeven "dat tijdens de $President Conference' wel degelijk besprekingen zijn gevoerd over heimelijke prijsafspraken" (punt 41, derde alinea, van de considerans; zie eveneens punt 75, tweede alinea, van de considerans). Dit toegegeven feit zou worden bevestigd door een bij de handelsagent van Mayr-Melnhof in het Verenigd Koninkrijk aangetroffen notitie (bijlage 61 bij de mededeling van de punten van bezwaar). Bovendien werden volgens haar de algemeen-directeuren die de vergaderingen van de PC bijwoonden, ingelicht over de door de PWG genomen besluiten en over de aanwijzingen die aan hun verkoopdivisies moesten worden gegeven ter uitvoering van de overeengekomen prijsinitiatieven (punt 41, eerste alinea, van de considerans). Eveneens wordt verklaard, dat de PWG verslag uitbracht aan de PC over "de precieze situatie van vraag en aanbod op de markt, alsmede [over] de maatregelen die genomen moesten worden om orde op de markt tot stand te brengen" (punt 38, eerste alinea, van de considerans van de beschikking).
90 Ten slotte blijkt uit punt 53, eerste alinea, van de considerans van de beschikking, dat door een vertrouwelijke notitie van 28 december 1988, welke door de marketingmanager, verantwoordelijk voor de verkoop van de Mayr-Melnhof-groep in Duitsland (Katzner), aan de algemeen directeur van Mayr-Melnhof in Oostenrijk (Gröller) is toegestuurd (bijlage 73 bij de mededeling van de punten van bezwaar), wordt bevestigd, dat "eind 1987 in het kader van de twee $Presidents'-werkgroepen overeenstemming was bereikt over de met elkaar verband houdende problemen van hoeveelheidsbeheersing en prijsdiscipline".
91 De Commissie baseert haar bewering betreffende het mededingingsverstorende doel van de vergaderingen van de PC in de eerste plaats op de verklaringen van Stora. De juistheid van deze bewering wordt echter betwist door een aantal ondernemingen die de vergaderingen van de PC hebben bijgewoond, waaronder verzoekster. Bijgevolg kunnen de verklaringen van Stora betreffende de rol van de PC niet zonder door andere bewijzen te worden gestaafd, als een genoegzaam bewijs van het doel van de vergaderingen van dit orgaan worden beschouwd.
92 Bijlage 61 bij de mededeling van de punten van bezwaar (punt 68 supra) is een document betreffende een vergadering te Wenen op 12 en 13 december 1986. Het bevat de navolgende inlichtingen:
"Prijszetting in het VK
Op de laatste vergadering van Fides verklaarde de vertegenwoordiger van Weig, dat volgens Weig 9 % te hoog was voor het Verenigd Koninkrijk en dat zij akkoord ging met 7 %! Grote teleurstelling, omdat dit neerkomt op een $onderhandelingsniveau' voor alle anderen. De prijspolitiek in het Verenigd Koninkrijk zal worden overgelaten aan RHU met steun van [Mayr-Melnhof], zelfs indien dit een tijdelijk lager tonnage betekent, terwijl wij proberen (en zullen laten blijken dat wij proberen) de doelstelling van 9 % te halen. [Mayr-Melnhof/FS] handhaven een groeibeleid in het Verenigd Koninkrijk doch de winstdaling is groot en wij moeten alles doen om de prijzen weer onder controle te krijgen. [Mayr-Melnhof] is het ermee eens dat het feit dat bekend is dat zij hun tonnage in Duitsland met 6 000 ton hebben verhoogd, niets oplost!"
93 De Fides-vergadering waarop aan het begin van de aangehaalde passage wordt gedoeld, is volgens Mayr-Melnhof (antwoord op een verzoek om inlichtingen, bijlage 62 bij de mededeling van de punten van bezwaar) waarschijnlijk de vergadering van de PC op 10 november 1986. Uit tabel 3 in bijlage bij de beschikking blijkt evenwel, dat verzoekster niet bij deze vergadering aanwezig was.
94 Vastgesteld moet worden, dat het onderzochte document aantoont, dat Weig heeft gereageerd door informatie te verstrekken omtrent haar toekomstig prijsbeleid in het Verenigd Koninkrijk ten opzichte van een aanvankelijk niveau van prijsverhoging.
95 Het kan evenwel niet als bewijs worden beschouwd, dat Weig heeft gereageerd ten opzichte van een bepaald niveau van prijsverhoging dat op een datum vóór 10 november 1986 was overeengekomen tussen de ondernemingen die lid waren van de PG Paperboard.
96 De Commissie voert namelijk geen enkel ander bewijs dienaangaande aan. Bovendien kan de verwijzing van Weig naar een prijsverhoging van "9 %" worden verklaard door de prijsverhoging in het Verenigd Koninkrijk die door Thames Board Ltd was aangekondigd op 5 november 1986 (bijlage A-12-1). Deze aankondiging is kort nadien bekendgemaakt, zoals blijkt uit een persknipsel (bijlage A-12-3). Ten slotte heeft de Commissie geen enkel ander document overgelegd dat een rechtstreeks bewijs kan opleveren dat tijdens vergaderingen van de PC over prijsverhogingen is gesproken. Onder deze omstandigheden kan niet worden uitgesloten, dat de uitspraken van Weig, zoals weergegeven in bijlage 61 bij de mededeling van de punten van bezwaar, zijn gedaan in de marge van de vergaderingen van de PC van 10 november 1986, zoals Weig ter terechtzitting herhaaldelijk heeft gesteld.
97 Met betrekking tot bijlage 73 bij de mededeling van de punten van bezwaar, waarop de Commissie zich in de beschikking beroept (punt 90 supra), merkt het Gerecht op, dat de opsteller van dit document bij wijze van inleiding wijst op de nauwere samenwerking op Europees niveau in de "Präsidentenkreis", welke uitdrukking door Mayr-Melnhof aldus is geïnterpreteerd, dat zij in het algemeen doelt op zowel de PWG als de PC, dat wil zeggen zonder te verwijzen naar een specifieke gebeurtenis of vergadering (bijlage 75 bij de mededeling van de punten van bezwaar, punt 2.a).
98 Ofschoon in onderhavige procedure niet wordt betwist dat bijlage 73 bij de mededeling van de punten van bezwaar een bewijs oplevert dat de verklaringen van Stora bevestigt omtrent het bestaan van een heimelijke verstandhouding betreffende de marktaandelen tussen de tot de "Präsidentenkreis" toegelaten ondernemingen en omtrent een heimelijke verstandhouding betreffende machinestilstand tussen deze zelfde ondernemingen, heeft de Commissie geen enkel ander bewijs overgelegd, dat bevestigt dat de PC vooral ten doel had, heimelijk afspraken te maken over de marktaandelen en de beheersing van de productiehoeveelheden. Bijgevolg kan de term "Präsidentenkreis" in bijlage 73 bij de mededeling van de punten van bezwaar, ondanks het commentaar van Mayr-Melnhof, niet aldus worden uitgelegd, dat daarin wordt gedoeld op andere organen dan de PWG.
99 De bewering van Stora ten slotte, dat de PC in het bijzonder tot taak had, de algemeen-directeuren in te lichten over de door de PWG genomen besluiten en over de aanwijzingen die aan hun verkoopdivisies moesten worden gegeven ter uitvoering van de overeengekomen prijsinitiatieven (bijlage 39 bij de mededeling van de punten van bezwaar, punt 8), kan niet worden geacht te worden bevestigd door de verklaring van 22 maart 1993 van de heer Roos, een voormalig lid van de directie van Feldmühle.
100 In zijn verklaring, welke gedurende de administratieve procedure aan verzoekster is toegestuurd en waarnaar de Commissie verwijst (zie punt 77 supra), deelt Roos in het bijzonder mee: "De inhoud van de besprekingen binnen de PWG werd aan de niet binnen deze groep vertegenwoordigde ondernemingen doorgegeven tijdens de onmiddellijk daarop volgende President Conference, of, indien niet onmiddellijk een President Conference plaatsvond, tijdens het JMC." Dit document, dat in de beschikking niet uitdrukkelijk tot staving van de beweringen van de Commissie betreffende het doel van de vergaderingen van de PC wordt aangevoerd, kan hoe dan ook niet als een aanvullend bewijs naast de verklaringen van Stora worden beschouwd. Deze verklaringen geven namelijk een synthese van de antwoorden die door elk van de drie ondernemingen in handen van Stora gedurende de periode van de inbreuk zijn verstrekt, en Feldmühle, het voormalige lid van de directie van deze laatste onderneming, moet wel een van de bronnen van de verklaringen van Stora zelf zijn.
101 Gelet op het voorgaande, is niet bewezen dat verzoekster op grond van het feit dat zij de vergaderingen van de PC heeft bijgewoond, aan een inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag heeft deelgenomen.
- Het rechtstreekse bewijs
102 Ten bewijze van verzoeksters deelneming aan een inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag beroept de Commissie zich in de beschikking op twee documenten waarin verzoekster expliciet wordt vermeld. Deze documenten, namelijk de bijlagen 44 en 133 bij de mededeling van de punten van bezwaar, leveren volgens haar een rechtstreeks bewijs van verzoeksters deelneming aan een heimelijke verstandhouding met een mededingingsverstorend doel op. Deze documenten zullen afzonderlijk worden onderzocht.
103 Om te beginnen levert bijlage 44 bij de mededeling van de punten van bezwaar, een met de hand geschreven notitie in de bureau-agenda van een personeelslid van Feldmühle (van de Stora-groep), die de bladzijden van 15, 16 en 17 januari 1987 beslaat, volgens de Commissie "eveneens bewijs op voor een onderlinge afstemming" betreffende de prijsverhoging van januari 1987 in het Verenigd Koninkrijk (punt 75, derde alinea, van de considerans van de beschikking).
104 Deze notitie heeft evenwel niet de bewijskracht die verweerster daaraan toekent. Het betreft hier handgeschreven commentaren waarin verschillende kartonproducenten en - in het algemeen historische - gegevens betreffende prijzen en machinestilstand worden vermeld. De herkomst van deze notitie kan evenwel niet worden bepaald op basis van de daarin vervatte gegevens, noch kan worden vastgesteld, of deze notitie is gemaakt tijdens een vergadering of tijdens een telefoongesprek, dan wel of het gaat om opmerkingen die voor de auteur als geheugensteuntje dienen.
105 Zelfs indien deze notitie een vergadering betreft, is niet aangegeven om welke vergadering het gaat, zodat niet kan worden uitgesloten, dat het een interne vergadering van de onderneming Feldmühle was. Aangezien deze notitie waarschijnlijk van midden januari 1987 dateert, bewijst zij niet, dat de toepassing van de prijsverhoging, "waaraan ook TBM meedoet", een gevolg is van een onderlinge afstemming, aangezien deze mededeling slechts een eenvoudige vaststelling kan zijn. Uit tabel A in bijlage bij de beschikking blijkt namelijk, dat Thames Board Mills Ltd ("TBM") op 5 november 1986 een verhoging van haar prijzen in het Verenigd Koninkrijk had aangekondigd (zie eveneens bijlage A-12-1).
106 Bepaalde informatie in de notitie is zelfs in tegenspraak met de verklaring van de Commissie, dat deze notitie het bestaan van een heimelijke verstandhouding aangaande de beslissing om de prijzen in het Verenigd Koninkrijk te verhogen, zou bevestigen. In het bijzonder de opmerking dat de directeur van Feldmühle "sceptisch" stond tegenover Kopparfors (van de Stora-groep) en ook Mayr-Melnhof beschuldigde van "onverantwoordelijk gedrag" ("ohne Verantwortung"), kan niet worden geacht de stelling van de Commissie te staven. Hetzelfde geldt voor de vermelding "Finnboard: Preisautonomie auch f. Tako" ["Finnboard: prijsautonomie ook voor Tako"].
107 Verder wordt daarin met betrekking tot verzoekster verklaard:
"Productie van Enso beneden plan in 1986 Enso 86 gemiddeld zelfde prijzen als 85 (...) ca. twee weken werk."
108 Het feit dat deze informatie betreffende verzoekster voorkomt in een document dat waarschijnlijk medio januari 1987 is opgesteld door een concurrent, kan geen bewijs opleveren van verzoeksters deelneming aan een onderlinge afstemming tussen ondernemingen. Deze informatie kon namelijk zijn verkregen van afnemers van Feldmühle.
109 De enige informatie betreffende verzoekster die duidelijk niet historisch is, namelijk die betreffende haar orderportefeuille, is niet zo nauwkeurig dat ervan moet worden uitgegaan dat deze van verzoekster afkomstig moet zijn. In dit verband zij opgemerkt, dat de Commissie verzoeksters op het eerste gezicht aannemelijke verklaring dat de afnemers van de kartonproducenten in de regel over inlichtingen betreffende de orderportefeuilles van hun leveranciers beschikten weliswaar heeft betwist, doch zonder deze betwisting te staven.
110 Ten slotte verklaart verzoekster op basis van een document waarin de ontwikkeling van de door haar jegens een van haar Britse afnemers toegepaste prijzen wordt uiteengezet, dat zij haar prijzen van SBS-karton in het Verenigd Koninkrijk in december 1986 met een bedrag van UKL 10/ton heeft verhoogd. Deze prijsverhoging is derhalve veel lager dan de verhogingen die zouden zijn afgesproken tussen de ondernemingen die in het kader van de PG Paperboard bijeenkwamen (zie punt 74, laatste alinea, van de considerans van de beschikking). Aangezien de Commissie geen enkel bewijs heeft aangevoerd om deze verklaring te weerleggen, is het Gerecht van oordeel dat, wat verzoekster betreft, de bewering van de Commissie dat bijlage 44 bij de mededeling van de punten van bezwaar een aanvullend bewijs voor de onderlinge afstemming van de prijsverhogingen van januari 1987 in het Verenigd Koninkrijk oplevert, volstrekt ongefundeerd is.
111 Gelet op de voorgaande overwegingen, bewijst bijlage 44 bij de mededeling van de punten van bezwaar niet, dat verzoekster aan een inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag heeft deelgenomen.
112 Wat vervolgens bijlage 133 bij de mededeling van de punten van bezwaar betreft, een bij Iggesund Board Sales Ltd aangetroffen document, verklaart de Commissie (punt 97, eerste en vijfde alinea, van de considerans van de beschikking):
"Een andere, tijdens de verificatie bij Iggesund Board Sales aangetroffen notitie, wijst duidelijk op een heimelijke verstandhouding over het prijsbeleid tussen de producenten van gecoat karton voor grafische doeleinden (waarbij het om SBS en hoogwaardige GC-kwaliteiten gaat) in verband met de prijsverhoging die op 2 april 1990 in het Verenigd Koninkrijk inging. Naast een aantal losse aantekeningen betreffende het bedrag van de prijsverhoging, twee verwijzingen naar de $Presidents' en een verwijzing naar $Enso/Finnboard/Strömsdahl', bevat de notitie een lijst met de namen van de verantwoordelijke marketing-managers of directeuren van Iggesund, Kopparfors, Enso-Gutzeit en Finnboard. Deze producenten zijn de belangrijkste leveranciers van grafische kwaliteiten in het Verenigd Koninkrijk.
(...)
Er is een aantal opmerkelijke gelijkenissen tussen de in deze notitie vermelde prijzen voor het Verenigd Koninkrijk, de prijzen in de [Mayr-Melnhof]-notitie over het JMC van 11 januari 1990 (punt 84) en de door Kopparfors gemaakte PAA-aantekening van 23 januari 1990."
113 Opgemerkt zij, dat volgens Iggesunds Bruk het document tussen 3 en 14 januari 1990 is opgesteld (punt 97, vierde alinea, van de considerans van de beschikking), dat wil zeggen vóór de data waarop Iggesunds Bruk en verzoekster een prijsverhoging hebben aangekondigd die in april 1990 in werking diende te treden, namelijk op 24 januari, respectievelijk 9 februari 1990.
114 Deze niet-gedateerde bijlage bestaat uit een kennelijk in drie delen verdeeld blad papier met kriskras door elkaar staande handgeschreven aantekeningen. Tussen de op dit blad opgeschreven woorden en cijfers, zoals "SBS", "Presidents", "Anything Goes", "Buddy", "780", "805/850", "£55/850", "£815/35", bestaat geen duidelijk verband. Uit dit blad kan niet worden opgemaakt, of de aantekeningen daarop tijdens een vergadering met concurrenten zijn gemaakt, dan wel tijdens een telefoongesprek met een van hen. Het zouden derhalve aantekeningen met een historisch karakter kunnen zijn om als geheugensteuntje te dienen. Bovendien kan niet worden bepaald, of alle woorden en cijfers op dezelfde dag zijn opgeschreven.
115 Zo gezien, kan bijlage 133 bij de mededeling van de punten van bezwaar niet als een bewijs van verzoeksters deelneming aan een heimelijke verstandhouding betreffende de in april 1990 ten uitvoer gelegde prijsverhoging worden beschouwd.
116 Het gebruik van de term "presidents", de vermelding van de ondernemingen "Enso/Finnboard/Strömsdahl", alsmede het feit dat het document een lijst met namen van verantwoordelijke marketing-managers of directeuren van Iggesunds Bruk, Kopparfors, Enso-Gutzeit en Finnboard bevat, zijn op zichzelf geen bewijzen die de bewering van de Commissie kunnen staven, dat het document een heimelijke verstandhouding tussen de vermelde ondernemingen betreffende de prijzen aantoont. Gesteld al dat de term "presidents" als een verwijzing naar de PC moet worden opgevat, hetgeen zowel door verzoekster als door MoDo wordt betwist (punt 97, tweede alinea, van de considerans), volstaat het op te merken, dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de vergaderingen van dit orgaan een mededingingsverstorend doel hadden.
117 De bewering van de Commissie wordt evenmin gestaafd door de gegevens in een document betreffende de prijzen en de prijsverhogingen van de verschillende kartonkwaliteiten (GC 1, GC 2 en SBS).
118 Weliswaar bevat het document een aantal cijfers die betrekking kunnen hebben op de prijzen van verschillende kartonkwaliteiten en de geplande prijsverhogingen, doch er kan geen enkel verband worden gelegd tussen een bepaald cijfer en de prijzen of de prijsverhogingen van een bepaalde onderneming. In het bijzonder bevat bijlage 133 bij de mededeling van de punten van bezwaar geen enkel gegeven dat aldus kan worden opgevat, dat het betrekking heeft op de prijsverhoging in het Verenigd Koninkrijk met UKL 69/ton, welke door verzoekster op 9 februari 1990 is aangekondigd. Dit bedrag, dat verzoekster in haar memories voor het Gerecht heeft vermeld, is door de Commissie niet betwist.
119 Verder is het verschil tussen de door Iggesunds Bruk, respectievelijk verzoekster aangekondigde prijsverhogingen zo groot, dat zij niet zijn te rijmen met de verklaring van de Commissie, dat de "in de notitie van Iggesund genoemde leveranciers van grafische kartonkwaliteiten hun catalogusprijzen voor het Verenigd Koninkrijk met vergelijkbare of identieke bedragen verhoogden" (punt 97, zesde alinea, van de considerans van de beschikking).
120 Het door verzoekster op 9 februari 1990 aangekondigde bedrag van de prijsverhoging voor SBS-karton - UKL 69/ton - verschilt van de door Iggesunds Bruk op 24 januari 1990 aangekondigde prijsverhoging, welke UKL 50/ton bedroeg. Het verschil tussen deze beide prijsverhogingen is zo groot, dat deze bedragen niet als "vergelijkbaar" of "identiek" kunnen worden aangemerkt.
121 Bovendien heeft de Commissie in de beschikking weliswaar gesproken van de bedragen van de aangekondigde prijsverhogingen, doch in haar memories voor het Gerecht heeft zij verklaard, dat het bedrag van de door Iggesunds Bruk aangekondigde prijsverhoging in het Verenigd Koninkrijk overeenkwam met een prijsverhoging van 8 % en dat deze verhoging "vergelijkbaar" moest worden geacht met de door verzoekster aangekondigde prijsverhoging van 8,5 %. Ongeacht of procentuele prijsverhogingen met elkaar kunnen worden vergeleken, blijkt de verklaring van de Commissie feitelijk onjuist. Uit de documenten betreffende de prijzen in bijlage bij de mededeling van de punten van bezwaar (bijlage F-12-6) blijkt, dat de catalogusprijs van Iggesunds Bruk voor SBS-karton vóór de betrokken verhoging UKL 800/ton bedroeg. De verhoging van haar prijs voor SBS-karton met UKL 50/ton komt dus overeen met een prijsverhoging van 6,25 %. Daaruit volgt, dat de beide betrokken verhogingen zelfs procentueel niet als "vergelijkbaar" of "identiek" kunnen worden aangemerkt.
122 Ten slotte is de bewering dat tussen de in bijlage 133 bij de mededeling van de punten van bezwaar vermelde prijzen en de prijzen in een notitie van Mayr-Melnhof van 11 januari 1990 betreffende een vergadering van het JMC (bijlage 113 bij de mededeling van de punten van bezwaar) en in een notitie van Kopparfors van 23 januari 1990 betreffende een vergadering van de PAA (bijlage 130 bij de mededeling van de punten van bezwaar) "opmerkelijke gelijkenissen" bestonden, niet relevant wat verzoekster betreft, aangezien zij nooit een vergadering van deze organen heeft bijgewoond.
123 Bovendien komen op het betrokken document een aantal met de hand geschreven aantekeningen zonder enig verband met de prijzen van kartonproducten voor.
124 Gelet op deze omstandigheden, stelt het Gerecht vast, dat bijlage 133 bij de mededeling van de punten van bezwaar geen bewijskracht heeft wat verzoeksters deelneming aan een inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag betreft.
125 Uit het voorgaande volgt, dat de stukken waarin verzoekster expliciet wordt vermeld, geen bewijs van haar deelneming aan een inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag opleveren.
- Het lidmaatschap van het NPI
126 Ten bewijze van verzoeksters betrokkenheid bij de inbreuk verklaart de Commissie in punt 121 van de considerans van de beschikking, dat zij lid was "van zowel het bestuur als het $Marketing Committee' van het NPI, een orgaan waarvan de rol bij de heimelijke verstandhouding ruimschoots is aangetoond".
127 Gesteld wordt dat medewerkers van het NPI de vergaderingen van de PC en het EC bijwoonden (punt 42, tweede alinea, van de considerans en tabellen 3 en 6 in bijlage bij de beschikking). Aangezien het NPI niet zelfstandig in de PWG en het JMC vertegenwoordigd was, stelt de Commissie, dat de vertegenwoordigers van Finnboard in deze organen daaraan zowel als vertegenwoordigers van het NPI als op eigen verantwoordelijk hebben deelgenomen en dat verzoekster door Finnboard op de hoogte werd gesteld van de in deze organen genomen besluiten (zie in het bijzonder punten 38, vierde alinea, en 46, eerste alinea, van de considerans). Met betrekking tot het EC lijkt te Commissie te stellen, dat verzoekster van de resultaten van de vergaderingen van dit orgaan op de hoogte werd gesteld door de vertegenwoordiger van NPI die deze had bijgewoond (punt 50, vierde alinea, van de considerans).
128 Om te beginnen zij opgemerkt, dat de Commissie in haar memories uitdrukkelijk heeft erkend, dat zelfs indien zij haars inziens de door het NPI bij de inbreuk gespeelde rol heeft aangetoond, verzoeksters lidmaatschap van het NPI op zichzelf geen genoegzaam bewijs van haar deelneming aan de vastgestelde inbreuk oplevert. Daaruit volgt dat volgens de Commissie zelf moet worden aangetoond, dat verzoekster inderdaad van de in de PWG, het JMC of eventueel het EC genomen besluiten op de hoogte is gesteld door een vertegenwoordiger van het NPI of door de vertegenwoordiger van een onderneming die lid van het NPI was en tevens de vergaderingen van deze organen had bijgewoond. In dit verband moet worden beklemtoond, dat de Commissie evenmin ervan is uitgegaan, dat de betrokkenheid van de andere leden van het NPI bij de vastgestelde inbreuk uit hun lidmaatschap van deze vereniging alleen kon worden afgeleid. Zo wordt bijvoorbeeld aangenomen, dat Rena pas vanaf maart 1988 aan de in artikel 1 van de beschikking vastgestelde inbreuk heeft deelgenomen, ofschoon zij gedurende de gehele door de beschikking bestreken periode lid van het NPI was.
129 In verband hiermee, zullen de bewijsstukken die de Commissie tot staving van haar bewering aanvoert, dat verzoekster van de besluiten van de PWG, het JMC of het EC op de hoogte is gesteld, namelijk de bijlagen 38, 102 en 111 bij de mededeling van de punten van bezwaar, afzonderlijk worden onderzocht.
130 Bijlage 38 bij de mededeling van de punten van bezwaar, een verklaring van Stora, verstrekt inlichtingen omtrent de producenten die van de resultaten van de vergaderingen van de PWG op de hoogte werden gesteld:
"De Scandinavische producenten werden gewoonlijk van de resultaten van de vergaderingen op de hoogte gesteld door de Scandinavische vertegenwoordiger, de vertegenwoordiger van Finnboard. Op deze wijze werd Kopparfors op de hoogte gesteld. De producenten van Stora nemen aan dat de andere producenten die op de hoogte gesteld werden, waren [Rena] (Noorwegen), [Strömsdahl] en [Enso] (beide Finland)."
131 Zoals duidelijk uit de bewoordingen van deze verklaring blijkt, zegt Stora slechts dat zij geloofde, dat verzoekster op de hoogte was gesteld van de resultaten van de vergaderingen van de PWG. Op grond waarvan zij dit geloofde, wordt overigens niet vermeld. Zo gezien kan deze verklaring niet het bewijs van een deelneming van verzoekster aan een inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag opleveren. Deze conclusie dringt zich te meer op, daar Stora in bijlage 38 bij de mededeling van de punten van bezwaar niet enkel een andere onderneming impliceert die lid van het NPI was doch op wie de beschikking geen betrekking heeft (Strömsdahl), doch ook twee Spaanse ondernemingen die lid van de PG Paperboard waren, doch in de beschikking niet zijn aangemerkt als ondernemingen die aan een of andere inbreuk hebben deelgenomen.
VERVOLG VAN DE RECHTSOVERWEGINGEN ONDER NUMMER: 694A0337.1
132 Met betrekking tot bijlage 102 bij de mededeling van de punten van bezwaar verklaart de Commissie, dat dit van Rena verkregen document aantekeningen van besprekingen tijdens de vergadering van het "Marketing Committee" van het NPI op de luchthaven van Arlanda op 3 oktober 1988 bevat. Volgens haar bevestigt dit document, dat in verband met de prijsverhoging van april 1989 machinestilstand was overwogen (punt 58, tweede en derde alinea, van de considerans van de beschikking). Verzoekster, die bij deze vergadering aanwezig was, heeft verklaard dat tijdens deze vergadering vooral werd gesproken over de financiering van de "pro-carton" reclamecampagne. De Commissie heeft ter terechtzitting verklaard, dat de vertegenwoordiger van Rena, die haar dit document ter hand had gesteld, had verklaard dat het in bijlage bij de uitnodiging voor de betrokken vergadering was gevoegd.
133 Teneinde te beoordelen of dit document bewijst dat verzoekster tijdens de vergadering van het NPI van 3 oktober 1988 door een vertegenwoordiger van het NPI of door een vertegenwoordiger van een onderneming die lid van het NPI was en de vergaderingen van de PWG, het JMC of het EC had bijgewoond, op de hoogte is gesteld van een heimelijke verstandhouding tussen de ondernemingen die in het kader van de PG Paperboard bijeenkwamen, moet worden onderzocht, of is bewezen dat de aantekeningen tijdens deze vergadering zijn gemaakt.
134 In dit verband moet worden vastgesteld, dat in bijlage 102 bij de mededeling van de punten van bezwaar niet specifiek naar het NPI wordt verwezen. In dat document wordt evenwel verklaard:
"Hoe? PRO-CARTON in Noordse context. Hoe verkopen en aan wie. Opheldering nodig vóór vergadering te Helsingfor."
135 Op grond van de verwijzing naar "pro-carton" en het door verzoekster gestelde onderwerp van de vergadering, kan deze verklaring erop duiden, dat bijlage 102 bij de mededeling van de punten van bezwaar inderdaad opmerkingen weergeeft die tijdens de vergadering van het NPI van 3 oktober 1988 zijn gemaakt.
136 Aangezien verzoekster evenwel heeft ontkend, dat zij aan de besprekingen met het mededingingsverstorende doel heeft deelgenomen waarover verslag wordt gedaan in dit document, dat geen enkele expliciete of impliciete verwijzing naar haar naam of de door haar geproduceerde kartonkwaliteit bevat, kan niet worden uitgesloten dat het een notitie betreft waarin verslag wordt gedaan van besprekingen die Rena buiten het kader van het NPI met een of meer andere Scandinavische producenten heeft gehad zonder dat verzoekster daarbij aanwezig was. In dit verband zij enerzijds opgemerkt, dat de Commissie geen enkel ander bewijs heeft aangevoerd om aan te tonen dat tijdens de vergaderingen van het NPI besprekingen met een mededingingsverstorend doel zijn gevoerd, en anderzijds dat de verklaringen van de "managing director" van Rena betreffende de herkomst van de prijslijsten in de bijlagen 110 en 111 bij de mededeling van de punten van bezwaar (zie punt 139 infra) lijken aan te tonen, dat de vergaderingen van het NPI door de ondernemingen die lid van deze vereniging waren, als gelegenheid zijn aangegrepen om eveneens vergaderingen te beleggen waaraan door een beperktere kring van ondernemingen werd deelgenomen.
137 Zo gezien bewijst bijlage 102 bij de mededeling van de punten van bezwaar niet, dat verzoekster aan een inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag heeft deelgenomen.
138 Ten slotte bevat bijlage 111 bij de mededeling van de punten van bezwaar, een van Rena verkregen prijslijst, gegevens betreffende de prijsverhogingen voor karton van de kwaliteiten GC 1, GC 2 en SBS, die op 1 oktober 1989 ten uitvoer dienden te worden gelegd.
139 Aangaande de herkomst van deze prijslijst, alsmede van een andere van Rena verkregen prijslijst (bijlage 1110 bij de mededeling van de punten van bezwaar), heeft de "managing director" van deze onderneming in een brief van 10 juli 1992 (bijlage 112 bij de mededeling van de punten van bezwaar) verklaard:
"De door u vermelde prijslijsten bevonden zich tussen de documenten die afkomstig waren van vergaderingen in het [NPI], en ik moet deze ontvangen hebben tijdens een bezoek aan Stockholm voor een [NPI]-vergadering. Tijdens deze bezoeken had ik in het algemeen verschillende vergaderingen met een aantal andere Scandinavische producenten. Op dat tijdstip was ik pas als $managing director' bij Rena in dienst en voerde ik vele besprekingen met andere leden van de bedrijfstak; deze periode was kritiek voor onze kartonfabriek die dat jaar een groot verlies had geleden, en het was voor mij van belang om een zo goed mogelijke basis voor de begroting van 1990 te hebben. Ik heb de lijsten waarschijnlijk gedurende een van deze vergaderingen gekregen.
Ik begrijp dat deze verklaring, gezien de omstandigheden van uw onderzoek, vreemd lijkt, doch voor zover ik mij herinner, kan ik deze lijsten niet van het [NPI] hebben ontvangen."
140 Op grond van deze verklaring is het Gerecht van oordeel, dat niet als bewezen kan worden beschouwd, dat Rena deze lijst tijdens een vergadering van het NPI of tijdens een andere door verzoekster bijgewoonde vergadering heeft ontvangen. In dit verband is er geen enkele reden om te twijfelen aan de waarheidsgetrouwheid van Rena's verklaring betreffende de herkomst van de betrokken prijslijsten.
141 Evenmin kunnen de inlichtingen met betrekking tot de door verzoekster aangekondigde prijsverhogingen waarover de Commissie beschikt, als steun voor haar bewering worden beschouwd, dat bijlage 111 bij de mededeling van de punten van bezwaar verzoeksters deelneming aan de heimelijke verstandhouding betreffende de prijzen aantoont.
142 Verzoekster heeft namelijk een verhoging van haar prijzen in Nederland van HFL 13/100 kg aangekondigd, welke verhoging op 1 oktober 1989 diende in te gaan, doch later is uitgesteld tot 1 januari 1990 (bijlagen E-3-3 tot en met E-3-7 van de documenten betreffende de prijzen). Volgens bijlage 111 bij de mededeling van de punten van bezwaar diende de prijs van SBS-karton in Nederland evenwel op 1 oktober 1989 met HFL 17/100 kg te worden verhoogd. Uit tabel E in bijlage bij de beschikking blijkt eveneens, dat verzoekster een verhoging van haar prijzen in Denemarken heeft aangekondigd op 25 mei 1989, dat wil zeggen bijna twee maanden voor de eerste brief waarin een prijsverhoging werd aangekondigd en welke door een van de andere ondernemingen is verstuurd, waarvan wordt aangenomen dat zij bij de heimelijke verstandhouding betreffende de prijzen betrokken was (zie tabel E in bijlage bij de beschikking). Bovendien is volgens Stora (bijlage 39 bij de mededeling van de punten van bezwaar, punt 34) het besluit om de prijzen voor GC- en SBS-karton met ingang van oktober 1989 te verhogen, in de PWG genomen in juni van dat jaar, dat wil zeggen na de datum waarop verzoekster de verhoging van haar prijzen in Denemarken heeft aangekondigd.
143 Gelet op deze omstandigheden kan dit document, zelfs indien de door verzoekster aangekondigde prijsverhogingen in Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk overeenkomen met die welke in bijlage 111 bij de mededeling van de punten van bezwaar worden vermeld, niet worden geacht, verzoeksters deelneming aan een heimelijke verstandhouding betreffende de prijzen aan te tonen. Het kan namelijk zijn, dat de gegevens betreffende de prijsverhogingen van SBS-karton enkel betrekking hadden op Iggesunds Bruk, de andere producent van deze kartonkwaliteit die wordt geacht aan de inbreuk te hebben deelgenomen.
144 Gelet op het voorgaande, is het Gerecht van oordeel, dat de Commissie niet heeft aangetoond dat verzoekster van de besluiten van de PWG, het JMC of het EC met een mededingingsverstorend doel op de hoogte is gesteld door het NPI of door de vertegenwoordiger van een onderneming die lid van het NPI was en tevens de vergaderingen van dit orgaan had bijgewoond.
- Verzoeksters feitelijke prijsgedrag
145 Volgens de beschikking blijkt uit verzoekster eigen commerciële documentatie, voorzover die beschikbaar is, "niet alleen een aanhoudende gedragslijn van prijsverhogingen welke identiek zijn met die van de andere grote SBS-producent Iggesunds Bruk, doch ook voor oktober 1989 een vrijwel volledige overeenstemming met de van Rena verkregen NPI-prijslijst" (punt 121 van de considerans).
146 Met betrekking tot het initiatief tot prijsverhoging van april 1990 (punt 86, laatste alinea, van de considerans) verklaart de Commissie:
"De door Enso aangekondigde prijsverhoging met 8,5 % voor het VK is ook volkomen gelijk aan die welke door Finnboard bekend werd gemaakt voor zijn grafische GC-kwaliteiten, die met het SBS-product $Ensocoat' van Enso concurreren. Er is inderdaad bewijsmateriaal (zie punt 97 van de considerans) dat op een heimelijke verstandhouding tussen Iggesund, Enso, Kopparfors en Finnboard duidt over de prijsverhoging voor de grafische kwaliteiten in het Verenigd Koninkrijk."
147 Reeds is vastgesteld, dat de gegevens betreffende verzoeksters prijsverhogingen voor karton van oktober 1989 geen zodanige gelijkenissen met de gegevens in bijlage 111 bij de mededeling van de punten van bezwaar (van Rena verkregen prijslijst, zie punt 138 supra) vertonen, dat zij de verklaring van de Commissie bevestigen, dat dit document verzoeksters deelneming aan een heimelijke verstandhouding betreffende de prijzen aantoont (zie punten 141 e.v. supra).
148 Eveneens is vastgesteld, dat bijlage 133 bij de mededeling van de punten van bezwaar, die door de Commissie als bewijs van een deelneming van verzoekster aan een heimelijke verstandhouding betreffende de prijsverhoging in het Verenigd Koninkrijk van april 1990 wordt aangevoerd, geen bewijskracht heeft (zie punten 112 e.v. supra). In dit verband is ook opgemerkt, dat de door Iggesunds Bruk en verzoekster begin 1990 aangekondigde prijsverhogingen in het Verenigd Koninkrijk niet als "vergelijkbaar" of "identiek" kunnen worden beschouwd (zie punten 119-121 supra).
149 Ten slotte zij opgemerkt, dat verzoeksters feitelijke prijsgedrag ten tijde van de prijsverhogingen ten aanzien waarvan de Commissie zich niet op enig, verzoekster betreffend processtuk beroept, namelijk de prijsverhogingen van maart/april 1988, oktober 1988, april 1989 en januari 1991, geen bewijs van haar deelneming aan een heimelijke verstandhouding betreffende de prijzen gedurende de relevante periode oplevert. Het in de tabellen in bijlage bij de beschikking (tabellen B, C, D en G) vermelde prijsgedrag van verzoekster en van de ondernemingen Iggesunds Bruk en Finnboard vertoont niet een zodanige gelijkenis, dat de mogelijkheid dat verzoekster zich aan het marktgedrag van haar concurrenten heeft aangepast, minder aannemelijk lijkt dan de mogelijkheid van haar deelneming aan een heimelijke verstandhouding betreffende de prijzen. Het is vaste rechtspraak dat artikel 85 van het Verdrag weliswaar elke vorm van concurrentievervalsende samenspanning verbiedt, doch het ontneemt marktdeelnemers niet het recht om hun beleid op intelligente wijze aan te passen aan het geconstateerde of te verwachten marktgedrag van hun concurrenten (zie in het bijzonder arrest Ahlström Osakeyhtiö e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 71).
150 Bijgevolg kan verzoeksters prijsgedrag niet als een bewijs van haar deelneming aan een heimelijke verstandhouding betreffende de prijzen worden beschouwd.
- Conclusie
151 De aanwijzingen die door de Commissie in een beschikking worden aangevoerd om te bewijzen dat een onderneming inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag heeft gemaakt, moeten niet afzonderlijk, doch in hun totaliteit worden bezien (arrest ICI/Commissie, reeds aangehaald, punt 68).
152 Bij het onderzoek van het doel van de vergaderingen van de PC, de stukken waarin verzoekster uitdrukkelijk wordt genoemd (bijlagen 44 en 113 bij de mededeling van de punten van bezwaar), de consequentie van verzoeksters lidmaatschap van het NPI en haar feitelijke prijsgedrag heeft het Gerecht vastgesteld, dat geen van deze elementen, afzonderlijk beschouwd, een bewijs van verzoeksters deelneming aan een inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag opleveren.
153 Zelfs indien de stukken in het dossier in hun totaliteit worden beschouwd, stelt het Gerecht vast, dat deze niet een zodanige bewijskracht hebben, dat zij bewijzen dat verzoekster een inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag heeft gepleegd.
154 Bijgevolg dient de beschikking nietig te worden verklaard voor zover zij betrekking heeft op verzoekster, en behoeven de andere middelen die door verzoekster tot staving van haar vordering tot nietigverklaring van de beschikking zijn aangevoerd, niet te worden onderzocht.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer - uitgebreid),
rechtdoende:
1) Verklaart beschikking 94/601/EG van de Commissie van 13 juli 1994 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/C/33.833 - Karton) nietig wat verzoekster betreft.
2) Verwijst de Commissie in de kosten.
De aanwijzingen die door de Commissie in een beschikking worden aangevoerd om te bewijzen dat een onderneming inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag heeft gemaakt, moeten niet afzonderlijk, doch in hun totaliteit worden bezien.
Wanneer de stukken in het dossier zelfs indien zij in hun geheel worden beschouwd, niet een zodanige bewijskracht hebben, dat zij bewijzen dat een onderneming inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag heeft gemaakt, dient de beschikking van de Commissie waarin een dergelijke inbreuk wordt vastgesteld, nietig te worden verklaard voor zover zij op deze onderneming betrekking heeft.
Mededinging - Mededingingsregelingen - Bewijs - Door Commissie aangevoerde aanwijzingen - Ontbreken van toereikende bewijskracht om deelneming van onderneming aan mededingingsregeling aan te tonen - Nietigverklaring van beschikking van Commissie wat betrokken onderneming betreft
(EG-Verdrag, art. 85 en 173)
Kosten
155 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Aangezien de Commissie op de voornaamste punten in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van verzoekster in de kosten te worden verwezen.
In zaak T-337/94,
Enso-Gutzeit Oy, vennootschap naar Fins recht, gevestigd te Helsinki, vertegenwoordigd door I. Van Bael en J.-F. Bellis, advocaten te Brussel en door C. Keaney, Solicitor van de Irish Law Society, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van F. Brausch, advocaat aldaar, Rue Goethe 11,
verzoekster,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. G. Crossland en R. Lyal, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verweerster,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 94/601/EG van de Commissie van 13 juli 1994 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/C/33.833 - Karton) (PB L 243, blz. 1),
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG
(Derde kamer - uitgebreid),
samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, C. P. Briët, P. Lindh, A. Potocki en J. D. Cooke, rechters,
griffier: J. Palacio González, administrateur
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 25 juni 1997-8 juli 1997,
het navolgende
Arrest