Home

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (EERSTE KAMER) VAN 4 JULI 1994. - CENTURY OILS HELLAS AE TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - ONTVANKELIJKHEID. - ZAAK T-13/94.

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (EERSTE KAMER) VAN 4 JULI 1994. - CENTURY OILS HELLAS AE TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - ONTVANKELIJKHEID. - ZAAK T-13/94.

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (EERSTE KAMER) VAN 4 JULI 1994. - CENTURY OILS HELLAS AE TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - ONTVANKELIJKHEID. - ZAAK T-13/94.

Jurisprudentie 1994 bladzijde II-00431


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum


++++

1. Beroep wegens nalaten ° Natuurlijke of rechtspersonen ° Voor beroep vatbaar nalaten ° Nalaten niet-nakomingsprocedure in te leiden ° Niet-ontvankelijkheid

(EEG-Verdrag, art. 169, 173, vierde alinea, en 175, derde alinea)

2. Beroep wegens niet-nakoming ° Bevoegdheid tot instellen beroep voorbehouden aan Commissie en Lid-Staten ° Beroep van natuurlijk of rechtspersoon ° Niet-ontvankelijkheid

(EEG-Verdrag, art. 169 en 170)


1. Een beroep wegens nalaten, ingesteld door een natuurlijke of rechtspersoon, teneinde te doen vaststellen dat de Commissie, door tegen een Lid-Staat geen niet-nakomingsprocedure in te leiden, in strijd met het Verdrag heeft nagelaten een besluit te nemen, is niet ontvankelijk.

In de eerste plaats is de Commissie immers niet verplicht de procedure van artikel 169 van het Verdrag in te leiden, maar beschikt zij op dit punt over een discretionaire bevoegdheid, zodat een recht voor particulieren om van haar te eisen dat zij een bepaald standpunt inneemt, is uitgesloten.

In de tweede plaats kunnen natuurlijke en rechtspersonen zich op grond van artikel 175, derde alinea, van het Verdrag slechts tot de gemeenschapsrechter wenden om te doen vaststellen, dat een van de instellingen in strijd met het Verdrag heeft nagelaten handelingen te verrichten waarvan zij de potentiële adressaten zijn. In het kader van de in artikel 169 geregelde niet-nakomingsprocedure kan de Commissie echter uitsluitend handelingen verrichten die tot de Lid-Staten zijn gericht.

In de derde plaats wenst de natuurlijke of rechtspersoon die de Commissie verzoekt een procedure krachtens artikel 169 in te leiden, in feite handelingen verricht te zien die haar niet rechtstreeks en individueel zouden raken in de zin van artikel 173, vierde alinea, en waartegen zij dus hoe dan ook niet zou kunnen opkomen met een beroep tot nietigverklaring.

2. Blijkens de bewoordingen van de artikelen 169 en 170 van het Verdrag komt de bevoegdheid zich tot de gemeenschapsrechter te wenden om te doen vaststellen dat een Lid-Staat zijn verplichtingen niet is nagekomen, niet toe aan natuurlijke of rechtspersonen, maar uitsluitend aan de Commissie en de andere Lid-Staten.


In zaak T-13/94,

Century Oils Hellas AE, vennootschap naar Grieks recht, te Athene, vertegenwoordigd door G. Kalavros, advocaat te Athene, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van C. Thill-Kamitaki, Boulevard Royal 17,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Gouloussis, lid van de juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van de juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Commissie, door na te laten tegen de Helleense Republiek de procedure van artikel 169 EG-Verdrag in te leiden, de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 175 EG-Verdrag op haar rusten,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. Schintgen, kamerpresident, R. García-Valdecasas, H. Kirschner, K. Lenaerts en C. W. Bellamy, rechters,

griffier: H. Jung

de navolgende

Beschikking


1 In het belastingjaar 1981 heeft verzoekster een hoeveelheid gerede smeerolie verkocht, die volgens de Griekse belastingdienst onder de verbruiksbelasting viel van artikel 57, leden 1 en 3, van de Griekse wet nr. 12/1975. De belastingdienst legde verzoekster derhalve een aanslag op van 5 097 016 DR, alsmede een verhoging ad 7 645 524 DR (150 % van de belasting wegens niet-aangifte).

2 Verzoekster stelde tegen deze aanslag beroep in voor de bevoegde nationale rechterlijke instanties. In hoogste instantie voor de Symvoulio tis Epikratias stelde verzoekster onder meer, dat de nationale regeling zoals die ten tijde van de betrokken feiten luidde, in strijd was met artikel 2 van richtlijn 67/227/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting (PB 1967, nr. 71, blz. 1301) juncto artikel 17, lid 2, sub a en b, van richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting ° Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1). Bij beschikking nr. 3043/1992 van 23 september 1992 verwierp de Symvoulio tis Epikratias het beroep van verzoekster.

3 Inmiddels had verzoekster bij brief van 11 april 1992 de Commissie verzocht de procedure van artikel 169 EEG-Verdrag tegen Griekenland in te leiden wegens niet-nakoming van de onder meer uit hoofde van voornoemde richtlijnen op die Lid-Staat rustende verplichtingen.

4 In antwoord op een andere brief van verzoekster van 4 november 1993 deelde de Commissie haar bij schrijven van 30 november 1993 mede, geen termen aanwezig te achten voor het inleiden van de bedoelde procedure, in de eerste plaats omdat de betrokken Lid-Staat de gewraakte praktijk had beëindigd en in de tweede plaats omdat de belasting waartegen de klacht van verzoekster zich richtte, een verbruiksbelasting was waarvan de maatstaf van heffing niet volgens de regels en beginselen werd berekend, die krachtens de communautaire richtlijnen voor de belasting over de toegevoegde waarde gelden.

5 Bij verzoekschrift, ingediend bij de griffie van het Gerecht op 18 januari 1994, stelde verzoekster het onderhavige beroep in.

6 Bij afzonderlijke akte, ingediend ter griffie van het Gerecht op 16 februari 1994, heeft de Commissie krachtens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen en het Gerecht verzocht om op die exceptie uitspraak te doen zonder op de zaak ten principale in te gaan. Verzoekster heeft op 24 maart 1994 haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid ingediend.

7 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

° vast te stellen dat de Helleense Republiek de bovengenoemde bepalingen van het nationale Griekse recht en van het gemeenschapsrecht heeft geschonden;

° vast te stellen dat de Commissie, door na te laten tegen Griekenland een procedure krachtens artikel 169 EG-Verdrag in te leiden, haar verplichtingen uit hoofde van artikel 175 EG-Verdrag niet is nagekomen,

° dit nalaten van de Commissie onwettig te verklaren teneinde haar te verplichten dienovereenkomstig tot handelen over te gaan.

8 De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

° het beroep niet-ontvankelijk te verklaren,

° verzoekster te verwijzen in de kosten van het geding.

9 Ingevolge artikel 114, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering geschiedt de verdere behandeling van de exceptie van niet-ontvankelijkheid mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist. In casu acht het Gerecht (Eerste kamer) zich door het dossier voldoende geïnformeerd, zodat geen mondelinge behandeling behoeft plaats te vinden.

De ontvankelijkheid

Samenvatting van de argumenten van partijen

10 Verweerster bepleit in haar exceptie van niet-ontvankelijkheid de verwerping van het beroep als kennelijk niet-ontvankelijk. Blijkens vaste rechtspraak en de bewoordingen van artikel 175, derde alinea, EEG-Verdrag kan een particulier geen beroep wegens nalaten instellen tegen de weigering van de Commissie de procedure van artikel 169 tegen een Lid-Staat in te leiden (zie bij voorbeeld het arrest van 14 februari 1989, zaak 247/87, Star Fruit, Jurispr. 1989, blz. 291, r.o. 11 en 13).

11 Verzoekster stelt, dat de Commissie, door niet een met redenen omkleed advies als bedoeld in artikel 169 EG-Verdrag uit te brengen, heeft nagelaten "een besluit te nemen" in de zin van artikel 175 EG-Verdrag. Zou de Commissie naar aanleiding van een door verzoekster overeenkomstig haar individuele recht bij de Commissie ingediende klacht een met redenen omkleed advies hebben uitgebracht, dan zou dat namelijk een standpuntbepaling van de Commissie hebben ingehouden, in die zin dat de Helleense Republiek het aan verzoekster toekomende persoonlijke recht op bescherming van eigendom zou hebben geschonden, welk recht wordt beschermd door het eerste aanvullende protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en eveneens als zodanig wordt erkend in artikel F, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Het met redenen omkleed advies zou aldus een ten aanzien van verzoekster te verrichten handeling zijn geweest in de zin van artikel 175, derde alinea, EEG-Verdrag. Met haar weigering een met redenen omkleed advies uit te brengen overeenkomstig artikel 169 EG-Verdrag, heeft de Commissie gehandeld in strijd met genoemd artikel F van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Oordeel van het Gerecht

12 Volgens vaste rechtspraak is de Commissie niet verplicht de procedure van artikel 169 EG-Verdrag in te leiden, maar beschikt zij op dit punt over een discretionaire bevoegdheid, zodat een recht voor particulieren om van haar te eisen dat zij een bepaald standpunt inneemt, is uitgesloten (zie het reeds aangehaalde arrest Star Fruit, r.o. 11, het arrest van het Hof van 17 mei 1990, zaak C-87/89, Sonito, Jurispr. 1990, blz. I-1981, r.o. 6 en 7, en de beschikking van het Gerecht van 14 december 1993, zaak T-29/93, Calvo Alonso-Cortés, Jurispr. 1993, blz. II-1389, r.o. 55).

13 Voor zover bovendien het beroep steunt op artikel 175, derde alinea, EEG-Verdrag, is het eveneens vaste rechtspraak, dat natuurlijke en rechtspersonen zich op grond van artikel 175, derde alinea, van het Verdrag enkel tot het Gerecht kunnen wenden teneinde te doen vaststellen, dat een van de instellingen in strijd met het Verdrag heeft nagelaten handelingen te verrichten waarvan zij de potentiële adressaten zijn. In het kader van de in artikel 169 geregelde niet-nakomingsprocedure kan de Commissie echter uitsluitend handelingen verrichten die tot de Lid-Staten zijn gericht (beschikkingen van het Hof van 30 maart 1990, zaak C-371/89, Emrich, Jurispr. 1990, blz. I-1555, r.o. 5 en 6, en 23 mei 1990, zaak C-72/90, Asia Motor France, Jurispr. 1990, blz. I-2181, r.o. 10 en 11, en beschikking van het Gerecht van 4 maart 1994, zaak T-5/94, J., Jurispr. 1994, blz. II-0000, r.o. 12).

14 Hoewel deze vaststelling volstaat om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, zij subsidiair nog toegevoegd, dat waar verzoekster de Commissie vraagt om een procedure krachtens artikel 169 EG-Verdrag in te leiden, zij in feite vraagt om het verrichten van handelingen die haar niet rechtstreeks en individueel zouden raken in de zin van artikel 173, vierde alinea, EG-Verdrag en waartegen zij dus hoe dan ook niet zou kunnen opkomen met een beroep tot nietigverklaring (zie het aangehaalde arrest Star Fruit, r.o. 13).

15 Het Gerecht is van oordeel, dat aan de uit genoemde rechtspraak af te leiden beginselen niet kan worden afgedaan door de ernst van de schending van het gemeenschapsrecht die in casu door verzoekster wordt gesteld. Het gestelde over een inbreuk op haar eigendomsrecht, dat wordt beschermd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel F van het Verdrag betreffende de Europese Unie, is van geen enkele invloed op de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep.

16 Derhalve is het beroep niet-ontvankelijk voor zover dit ertoe strekt, enerzijds een nalaten van de Commissie en anderzijds de onwettigheid van het niet-inleiden van de procedure van artikel 169 EG-Verdrag vast te stellen.

17 Voor zover het beroep ten slotte ertoe strekt vast te stellen, dat de Helleense Republiek bepaalde rechtsregels heeft geschonden, zij erop gewezen dat blijkens de bewoordingen van de artikelen 169 en 170 EEG-Verdrag de bevoegdheid zich tot de gemeenschapsrechter te wenden om te doen vaststellen dat een Lid-Staat zijn verplichtingen niet is nagekomen, niet toekomt aan natuurlijke of rechtspersonen, maar uitsluitend aan de Commissie en de andere Lid-Staten.

18 Uit al deze overwegingen volgt, dat het beroep in zijn geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.


Kosten

19 Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, wanneer zulks is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer)

beschikt:

1) Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2) Verzoekster wordt verwezen in de kosten.

Luxemburg, 4 juli 1994.