Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 september 1995.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 september 1995.

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 7 februari 1994, heeft Ierland krachtens artikel 173 EG-Verdrag het Hof verzocht om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 93/659/EG van de Commissie van 25 november 1993 betreffende de goedkeuring van de rekeningen die de Lid-Staten voor het begrotingsjaar 1990 hebben ingediend in verband met de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven (PB 1993, L 301, blz. 13), voor zover daarbij 6 343 429 IRL van communautaire financiering wordt uitgesloten.

2 De redenen voor de uitsluiting van dit bedrag zijn te vinden in de syntheseverslagen betreffende de resultaten van de controles voor de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL, afdeling Garantie, voor het begrotingsjaar 1989 (doc. VI/303/91 van de Commissie van 27 juli 1992) en voor het begrotingsjaar 1990 (doc. VI/119/93 van de Commissie van 1 oktober 1993). De Commissie verwijst daarin naar controles waaruit was gebleken dat voor bepaalde hoeveelheden rundvlees die vóór uitvoer waren opgeslagen en waarvoor uitvoerrestituties waren aangevraagd en vooruit waren betaald, de door de communautaire regeling toegestane maximumopslagtermijn was overschreden. De Ierse autoriteiten konden uit de door hen verlangde documenten niet opmaken, of de exporteur had voldaan aan de voorfinancieringsvoorwaarden; met name was er geen enkele uitvoeraangifte in de juiste vorm binnen de gestelde termijn overgelegd, overeenkomstig artikel 30 van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwprodukten (PB 1987, L 351, blz. 1). Er had gebruik gemaakt moeten worden van het enig administratief document (EAD), bedoeld in verordening (EEG) nr. 1900/85 van de Raad van 8 juli 1985 betreffende de invoering van communautaire formulieren van aangifte ten invoer en ten uitvoer (PB 1985, L 179, blz. 4). Ten slotte waren de fysieke controles onvoldoende geweest.

3 In het kader van dit geding verwijt de Commissie Ierland, dat het de communautaire regeling inzake restituties bij uitvoer van rundvlees en, meer bepaald, de bepalingen betreffende de documenten die de exporteurs dienen over te leggen om voor vooruitbetaling van de uitvoerrestituties in aanmerking te komen, niet heeft nageleefd.

4 Volgens artikel 5 van verordening (EEG) nr. 565/80 van de Raad van 4 maart 1980 betreffende de vooruitbetaling van de uitvoerrestituties voor landbouwprodukten (PB 1980, L 62, blz. 5), kan een restitutie worden vooruitbetaald voor de produkten of goederen die onder het stelsel van douane-entrepots of vrije zones zijn gebracht met het oog op uitvoer binnen een bepaalde termijn.

5 In hoofdstuk 3 van titel 2 van verordening nr. 3665/87 wordt de wijze van uitvoering van verordening nr. 565/80 beschreven, met name de formaliteiten die vereist zijn indien een exporteur in aanmerking wenst te komen voor vooruitbetaling van uitvoerrestituties.

6 Artikel 25 van deze verordening bepaalt, dat de exporteur bij een betalingsaangifte zijn voornemen te kennen moet geven, de produkten na opslag uit te voeren met toekenning van een restitutie. Bij het aanvaarden van de betalingsaangifte worden de produkten onder douanecontrole geplaatst tot zij het douanegebied van de Gemeenschap verlaten (artikel 26). De termijn waarbinnen de produkten onder een stelsel van douane-entrepots kunnen blijven, is zes maanden vanaf de datum waarop de betalingsaangifte wordt aanvaard (artikel 28, lid 5). Deze termijn is evenwel bij verordening (EEG) nr. 2675/88 van de Commissie van 29 augustus 1988 (PB 1988, L 239, blz. 20) op negen maanden gesteld voor het verkoopseizoen 1989 en bij verordening (EEG) nr. 2965/89 van de Commissie van 29 september 1989 (PB 1989, L 281, blz. 103) op zeven maanden voor het verkoopseizoen 1990. De exporteur moet uiterlijk op de laatste dag van deze termijn een aangifte ten uitvoer indienen (artikel 30). Binnen 60 dagen na de dag waarop de produkten niet langer zijn onderworpen aan het stelsel van entrepots, moeten de produkten het douanegebied van de Gemeenschap verlaten (artikel 32).

7 Verordening nr. 3665/87 bevat geen beschrijving van de in artikel 30 bedoelde "aangifte ten uitvoer". Er moet evenwel rekening worden gehouden met artikel 3 van deze verordening, dat luidt als volgt:

"1. Onder de 'dag van uitvoer' wordt verstaan de dag waarop de douaneautoriteit de aangifte ten uitvoer aanvaardt, waarin is vermeld dat een restitutie zal worden gevraagd.

2. De dag waarop de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard, is bepalend voor:

a) de restitutievoet, ingeval de restitutie niet vooraf werd vastgesteld,

b) de in voorkomend geval uit te voeren aanpassingen van de restitutievoet, ingeval de restitutie vooraf werd vastgesteld.

3. Elke handeling die dezelfde rechtsgevolgen heeft als de aanvaarding van de aangifte ten uitvoer, wordt met die aanvaarding gelijkgesteld.

4. De dag van uitvoer is bepalend voor de vaststelling van hoeveelheid, aard en kenmerken van het uitgevoerde produkt.

5. Op het document dat bij de uitvoer wordt gebruikt om een restitutie te verkrijgen moeten alle nodige gegevens voor de berekening van de restitutie worden vermeld, met name:

a) de omschrijving van de produkten volgens de voor de restituties gebruikte nomenclatuur;

b) de nettohoeveelheid van deze produkten of, in voorkomend geval, de hoeveelheid in de meeteenheid die voor de berekening van de restitutie in aanmerking moet worden genomen;

c) voor zover nodig voor de berekening van de restitutie, de samenstelling van de betrokken produkten of een verwijzing naar deze samenstelling.

Ingeval het in dit lid bedoelde document de aangifte ten uitvoer is, moet deze eveneens de genoemde gegevens bevatten evenals de vermelding 'restitutiecode' .

6. Op het tijdstip van deze aanvaarding of van deze handeling worden de produkten onder douanecontrole geplaatst tot zij het douanegebied van de Gemeenschap verlaten."

8 In casu hadden de Ierse autoriteiten de volgende documenten verlangd:

1) wanneer het rundvlees werd opgeslagen en uitvoerrestituties werden gevraagd, werden twee formulieren ingevuld:

° een formulier "C & E 977", waarbij het vlees onder het stelsel van douane-entrepots werd geplaatst;

° een formulier "AP", dat een verzoek om vooruitbetaling van de uitvoerrestituties vormde;

2) wanneer de eigenaar van het rundvlees besloot het vlees uit te voeren, vulde hij een formulier "C & E 978" in, waardoor het vlees van het stelsel van douane-entrepots naar het stelsel van uitvoer overging;

3) een laatste formulier "D & C" werd ingevuld op het tijdstip van feitelijke uitvoer van het vlees.

9 Verzoeker voert als eerste middel aan, dat aan de vereisten van artikel 30 van verordening nr. 3665/87 is voldaan. Door voor de aangifte ten uitvoer het gebruik van het in verordening nr. 1900/85 genoemde enig administratief document (EAD) te vereisen, zou de Commissie een onredelijke uitlegging van verordening nr. 3665/87 willen opdringen, die door de bewoordingen van die verordening geenszins wordt ondersteund. Immers, artikel 30 van de verordening geeft geen definitie van het begrip "aangifte ten uitvoer", en uit artikel 3, leden 3 en 5, valt op te maken, dat een reeks handelingen daarvoor in de plaats kan komen. Ten slotte bepaalt artikel 6, lid 1, sub e, van verordening nr. 1900/85, dat deze verordening geen afbreuk doet aan het gebruik van speciale formulieren teneinde de aangifte in bijzondere gevallen te vergemakkelijken.

10 Wanneer de douaneautoriteiten het formulier C & E 978 ontvingen, aldus Ierland, beschikten zij over alle nodige documenten om de naleving van de toepassingsvoorwaarden van de communautaire regeling te kunnen controleren, daar zij zich konden refereren aan het eerdere document C & E 977. Deze twee handelingen te zamen vormden dus de aangifte ten uitvoer.

11 De Commissie is daarentegen van mening, dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 30 van verordening nr. 3665/87, omdat gebruik had moeten worden gemaakt van het standaarduitvoerdocument, of van een document met dezelfde functie en hetzelfde gevolg. Het communautaire standaardformulier is het in verordening nr. 1900/85 bedoelde enig administratief document (EAD), dat door de meeste andere Lid-Staten wordt gebruikt.

12 Voorts hadden de documenten die, naar verzoeker zegt, de aangifte ten uitvoer vormden, in hun vorm of in hun gevolg deze functie niet. Formulier C & E 977 werd beschreven als een "register van landbouwprodukten die vóór de datum van uitvoer onder douanecontrole zijn geplaatst", en formulier C & E 978 als een "bericht van lading van landbouwprodukten met het oog op uitvoer". Op dit laatste formulier werd bovendien geen datum van aanvaarding vermeld. Het "formulier aangifte ten uitvoer en controle voor goederen die vóór uitvoer onder douanecontrole zijn geplaatst" (formulier D & C) zou als aangifte ten uitvoer hebben kunnen dienen, maar het werd ingediend wanneer de goederen het douanegebied verlieten of kort daarna, dat wil zeggen ruim na het verstrijken van de termijn waarbinnen ingevolge verordening nr. 3665/87 een aangifte ten uitvoer moet worden ingediend.

13 De Commissie merkt ten slotte op, dat de zogeheten aangifte ten uitvoer in feite niet de wezenlijke functie van een uitvoeraangifte vervulde, namelijk het mogelijk maken te verifiëren of voldaan is aan de voorfinancieringsvoorwaarden en, meer in het bijzonder, of de uitvoer heeft plaatsgevonden binnen de termijn van 60 dagen bedoeld in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 3665/87. Met name formulier C & E 978 bevatte geen enkele vermelding ten aanzien van de bestemming van het goed en werd door de douane gedateerd noch gestempeld.

14 Volgens artikel 2 van verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB 1970, L 94, blz. 13), worden door de afdeling Garantie van het EOGFL enkel gefinancierd de restituties bij uitvoer naar derde landen, welke volgens de communautaire voorschriften in het kader van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten worden verleend.

15 Volgens de bepalingen van verordening nr. 3665/87 moet een exporteur die voor uitvoerrestituties in aanmerking wenst te komen, een aangifte ten uitvoer indienen en erop toezien, dat de produkten binnen een bepaalde termijn het douanegebied verlaten.

16 Bij verordening nr. 1900/85 heeft de Raad een communautair aangifteformulier vastgesteld voor de uitvoer van goederen uit het douanegebied van de Gemeenschap. Aangezien deze verordening in bepaalde gevallen het gebruik van bijzondere formulieren toestaat en verordening nr. 3665/87 geen enkele verwijzing naar die eerdere verordening bevat, maar uitsluitend beschrijft welke vermeldingen op de aangifte ten uitvoer moeten voorkomen, dient te worden nagegaan, of de door de Ierse autoriteiten vereiste documenten konden worden aangemerkt als een aangifte ten uitvoer in juiste vorm, als bedoeld in artikel 30 van verordening nr. 3665/87.

17 Anders dan verzoeker stelt, kunnen de gedurende de litigieuze periode gebruikte documenten niet als een dergelijke aangifte ten uitvoer worden aangemerkt. Geen ervan vermeldt immers een datum van aanvaarding, dat wil zeggen de datum waarop de douane de aangifte ten uitvoer waarin is aangegeven dat een restitutie zal worden gevraagd, aanvaardt. Ofschoon sommige van de aan het Hof voorgelegde formulieren inderdaad een datum vermelden waarop de goederen het entrepot hebben verlaten ("date ex warehouse"), blijkt uit niets, dat die datum door de douane bij de indiening van de aangifte ten uitvoer erop is geplaatst of zelfs maar is geviseerd. Het eerste middel van Ierland moet derhalve worden afgewezen.

18 Een tweede middel dat Ierland aanvoert, houdt in, dat de bezwaren van de Commissie enkel bijkomstige administratieve vormen betreffen. Ierland zou daarom geen inbreuk hebben gemaakt op de communautaire regeling.

19 Dienaangaande zij erop gewezen, dat verordening nr. 729/70 de Lid-Staten ertoe verplicht, de nodige maatregelen te treffen niet enkel om zich ervan te vergewissen, dat de door het EOGFL gefinancierde verrichtingen daadwerkelijk en op regelmatige wijze hebben plaatsgevonden (artikel 8), maar ook om de controles te vergemakkelijken die de Commissie doelmatig acht (artikel 9).

20 Uit documenten waarop de douaneautoriteit geen datum van aanvaarding heeft geplaatst, kan niet met zekerheid en met uitsluiting van elk risico van dwaling of fraude worden opgemaakt, op welke datum de exporteur een aangifte ten uitvoer heeft ingediend. De datum van aanvaarding van de aangifte is voorts essentieel omdat aan de hand daarvan de toepasselijke restitutievoet wordt bepaald en wordt gecontroleerd, of de produkten binnen de bij de verordening gestelde termijn worden uitgevoerd. Het gaat hier dus om een wezenlijk en niet om een bijkomstig vormvoorschrift, zoals Ierland beweert. Dit middel moet mitsdien worden afgewezen.

21 In zijn derde middel beklemtoont Ierland voorts, dat, gesteld al dat het in zijn verplichting tot vervulling van wezenlijke vormvoorschriften met betrekking tot de toepassing van verordening nr. 3665/87 tekort is geschoten, de weigering van de Commissie om de in geding zijnde uitgaven te erkennen, overtrokken en onevenredig moet worden geacht.

22 Volstaan kan worden met de vaststelling dat, gelet op het wezenlijke karakter van de niet nageleefde vormvoorschriften, de onmogelijkheid om te controleren of de produkten binnen de gestelde termijn waren uitgevoerd, en, bijgevolg, de waarschijnlijkheid van verliezen of zelfs fraudes ten koste van de gemeenschapsbegroting, het niet door de Commissie erkende bedrag ° niet meer dan 2 % van de betrokken uitgaven ° niet overtrokken en onevenredig kan worden geacht. Ook dit middel moet derhalve worden afgewezen.

23 In zijn laatste middel stelt Ierland, dat de uitlegging die de Commissie aan de verordening geeft, schending oplevert van het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.

24 Noch bij lezing van de verschillende gemeenschapsverordeningen noch uit de uitlegging die de Commissie eraan heeft gegeven, blijkt dat die beginselen zijn geschonden. Het laatste middel moet mitsdien worden afgewezen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende:

1) Verwerpt het beroep.

2) Verwijst Ierland in de kosten van de procedure.

1. Documenten die geen datum van aanvaarding vermelden, dat wil zeggen de datum waarop de douane de aangifte ten uitvoer, waarin is aangegeven dat een restitutie zal worden gevraagd, aanvaardt, kunnen niet worden aangemerkt als een aangifte ten uitvoer in de juiste vorm in de zin van artikel 30 van verordening nr. 3665/87 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwprodukten.

2. Verordening nr. 729/70 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, verplicht de Lid-Staten ertoe, de nodige maatregelen te treffen niet enkel om zich ervan te vergewissen, dat de door het EOGFL gefinancierde verrichtingen daadwerkelijk en op regelmatige wijze werden uitgevoerd, maar ook om de controles te vergemakkelijken die de Commissie doelmatig acht. Door van de marktdeelnemers niet de overlegging van een document te verlangen dat een juiste toepassing van de regeling inzake de uitvoerrestituties moet verzekeren, bij gebreke waarvan het risico van dwaling of fraude ten koste van de gemeenschapsbegroting niet kan worden uitgesloten, schendt een Lid-Staat een wezenlijk en niet een bijkomstig vormvoorschrift. Gelet op het wezenlijke karakter van het niet-nageleefde vormvoorschrift, is de weigering van de Commissie om 2 % van de betrokken uitgaven ten laste van het EOGFL te brengen, niet overtrokken noch onevenredig.

++++

1. Landbouw ° Gemeenschappelijke ordening der markten ° Restituties bij uitvoer ° Toekenningsvoorwaarden ° Uitvoeraangifte in juiste vorm ° Documenten die geen datum van aanvaarding door douane vermelden ° Uitsluiting

(Verordening nr. 3665/87 van de Commissie, art. 30)

2. Landbouw ° Gemeenschappelijk landbouwbeleid ° Financiering door EOGFL ° Beginselen ° Restituties bij uitvoer, in Lid-Staat betaald in weerwil van niet-naleving van wezenlijk vormvoorschrift ° Weigering om 2 % van betrokken uitgaven ten laste te brengen ° Buitensporig en onevenredig karakter ° Afwezigheid

(Verordening nr. 729/70 van de Raad)

Kosten

25 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover zulks is gevorderd. Aangezien Ierland in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

In zaak C-49/94,

Ierland, vertegenwoordigd door M. A. Buckley, Chief State Solicitor, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Ierse ambassade, Route d' Arlon 28,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door X. Lewis, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, bijgestaan door J. Handoll, Solicitor, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 93/659/EG van de Commissie van 25 november 1993 betreffende de goedkeuring van de rekeningen die de Lid-Staten voor het begrotingsjaar 1990 hebben ingediend in verband met de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven (PB 1993, L 301, blz. 13),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, P. Jann, J. C. Moitinho de Almeida, D. A. O. Edward en L. Sevón (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 1 juni 1995, waar Ierland was vertegenwoordigd door R. Law Nesbitt, Senior Counsel, en de Commissie door J. Macdonald Flett en K.-D. Borchardt, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door J. Handoll, Solicitor,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 juni 1995,

het navolgende

Arrest