Home

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 oktober 1995.

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 oktober 1995.

1 Bij verzoekschrift, ingeschreven ter griffie van het Hof op 6 september 1994, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de Tweede richtlijn (90/619/EEG) van de Raad van 8 november 1990 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 79/267/EEG (PB 1990, L 330, blz. 50), en deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens het EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Artikel 30, eerste alinea, van richtlijn 90/619 van de Raad bepaalt, dat de Lid-Staten binnen vierentwintig maanden na kennisgeving van de richtlijn ° die plaatsvond op 20 november 1990 ° de maatregelen nemen die nodig zijn om aan de bepalingen daarvan te voldoen en de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis stellen.

3 Aangezien de Commissie door het Koninkrijk Spanje niet in kennis was gesteld van de omzetting van de richtlijn in het nationale recht, zond zij het Koninkrijk Spanje op 21 december 1992 een aanmaningsbrief. Toen op deze brief geen antwoord kwam, deelde zij het Koninkrijk Spanje op 15 februari 1994 een met redenen omkleed advies mee met het verzoek, de nodige maatregelen te nemen om binnen twee maanden aan de bepalingen van de richtlijn te voldoen. Het Koninkrijk Spanje reageerde evenmin op dit met redenen omkleed advies. Daarop heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld. In haar verzoekschrift herinnert zij eraan, dat een richtlijn overeenkomstig artikel 189 van het Verdrag verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke Lid-Staat waarvoor zij bestemd is.

4 De Spaanse regering voert aan, dat een wetsontwerp dat de omzetting van richtlijn 90/619 moet verzekeren, in voorbereiding is. Bovendien zou het directoraat-generaal Verzekeringen bestuursrechtelijke bepalingen in de vorm van een "protocolo" hebben vastgesteld, die moeten waarborgen dat richtlijn 90/619 in de praktijk reeds wordt toegepast nog voordat zij formeel in Spaans recht wordt omgezet.

5 In dit verband zij allereerst opgemerkt, dat het Koninkrijk Spanje richtlijn 90/619 niet binnen de daarin gestelde termijn heeft omgezet.

6 Vervolgens zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak eenvoudige administratieve praktijken, die naar hun aard volgens goeddunken van de administratie kunnen worden gewijzigd en waaraan onvoldoende bekendheid is gegeven, niet zijn te beschouwen als een correcte uitvoering van de verplichting die uit hoofde van artikel 189 van het Verdrag rust op de Lid-Staten waarvoor een richtlijn bestemd is (zie arrest van 26 januari 1994, zaak C-381/92, Commissie/Ierland, Jurispr. 1994, blz. I-215, r.o. 7).

7 Mitsdien moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk Spanje, door niet binnen de voorgeschreven termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te doen treden die nodig zijn om te voldoen aan de Tweede richtlijn (90/619/EEG) van de Raad van 8 november 1990 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 79/267/EEG (PB 1990, L 330, blz. 50), de krachtens het EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de voorgeschreven termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te doen treden die nodig zijn om te voldoen aan de Tweede richtlijn (90/619/EEG) van de Raad van 8 november 1990 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 79/267/EEG, is het Koninkrijk Spanje de krachtens het EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.

Eenvoudige administratieve praktijken, die naar hun aard volgens goeddunken van de administratie kunnen worden gewijzigd en waaraan onvoldoende bekendheid is gegeven, zijn niet te beschouwen als een correcte uitvoering van de verplichting die uit hoofde van artikel 189 van het Verdrag rust op de Lid-Staten waarvoor een richtlijn bestemd is.

++++

Handelingen van de instellingen ° Richtlijnen ° Uitvoering door Lid-Staten ° Ontoereikendheid van eenvoudige administratieve praktijken

(EG-Verdrag, art. 189, derde alinea)

Kosten

8 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, moet het in de kosten worden verwezen.

In zaak C-242/94,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Gouloussis, juridisch adviseur, en F. E. Gonzalez Diaz, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door A. J. Navarro González, directeur-generaal Cooerdinatie juridische en institutionele aangelegenheden van de Gemeenschappen, en door G. Calvo Diaz, abogado del Estado voor het Hof van Justitie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Spaanse ambassade, Boulevard Emmanuel Servais 4-6,

verweerder,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de Tweede richtlijn (90/619/EEG) van de Raad van 8 november 1990 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 79/267/EEG (PB 1990, L 330, blz. 50), en deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens het EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: G. Hirsch, kamerpresident, waarnemend voor de president van de Zesde kamer, G. F. Mancini (rapporteur), F. A. Schockweiler, J. L. Murray en H. Ragnemalm, rechters,

advocaat-generaal: C. O. Lenz

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 juli 1995,

het navolgende

Arrest