Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 januari 1995.
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 januari 1995.
1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 17 maart 1994, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen, dat het Koninkrijk der Nederlanden de krachtens het EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen door niet de nodige maatregelen te nemen voor de omzetting in nationaal recht van richtlijn 90/667/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van richtlijn 90/425/EEG (PB 1990, L 363, blz. 51).
2 Artikel 21, lid 1, van richtlijn 90/667 bepaalt, dat de Lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 31 december 1991 aan de richtlijn te voldoen.
3 In haar verzoekschrift herinnert de Commissie eraan, dat een richtlijn ingevolge artikel 189 van het Verdrag verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke Lid-Staat waarvoor zij is bestemd, doch aan de nationale instanties de bevoegdheid laat vorm en middelen te kiezen. Dit dwingende karakter brengt voor de Lid-Staten de verplichting mee, de in de richtlijnen bepaalde termijnen in acht te nemen, zoals onder meer blijkt uit het arrest van het Hof van 22 september 1976 (zaak 10/76, Commissie/Italië, Jurispr. 1976, blz. 1359).
4 De Commissie concludeert hieruit, dat het Koninkrijk der Nederlanden, door niet de nodige maatregelen te nemen om richtlijn 90/667 binnen de in die richtlijn gestelde termijn, te weten vóór 31 december 1991, in Nederlands recht om te zetten, en aldus afbreuk te doen aan de totstandkoming van de interne markt, de uit hoofde van het gemeenschapsrecht op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
5 De Nederlandse regering weerspreekt niet, dat richtlijn 90/667 niet binnen de daarin gestelde termijn is omgezet. De vertraging zou hoofdzakelijk te wijten zijn aan het feit, dat de richtlijn een geheel nieuwe regeling invoert, die een ingrijpende wetswijziging vergt. De uitvoeringsmaatregelen zouden zich thans evenwel in het stadium van de parlementaire behandeling bevinden.
6 Uit een en ander volgt, dat het Koninkrijk der Nederlanden, door niet binnen de gestelde termijn de nodige maatregelen te nemen ter omzetting in nationaal recht van genoemde richtlijn, de krachtens artikel 21, lid 1, van de richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
rechtdoende, verstaat:
1) Door niet de nodige maatregelen te nemen voor de omzetting in nationaal recht van richtlijn 90/667/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van richtlijn 90/425/EEG, is het Koninkrijk der Nederlanden de krachtens artikel 21, lid 1, van genoemde richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.
2) Het Koninkrijk der Nederlanden wordt verwezen in de kosten van de procedure.
++++
Lid-Staten ° Verplichtingen ° Uitvoering van richtlijnen ° Niet betwiste niet-nakoming
(EEG-Verdrag, art. 169)
Kosten
7 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien het Koninkrijk der Nederlanden in het ongelijk is gesteld, dient het in de kosten te worden verwezen.
In zaak C-93/94,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur Th. van Rijn, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verzoekster,
tegen
Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door J. W. de Zwaan en J. S. van den Oosterkamp, beiden assistent-juridisch adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Nederlandse ambassade, Rue C. M. Spoo 5,
verweerder,
betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen, dat het Koninkrijk der Nederlanden de krachtens het EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen door niet de nodige maatregelen te nemen voor de omzetting in nationaal recht van richtlijn 90/667/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van richtlijn 90/425/EEG (PB 1990, L 363, blz. 51),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: C. Gulmann, president van de Derde kamer, waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, J. C. Moitinho de Almeida en D. A. O. Edward (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: G. Tesauro
griffier: R. Grass
gezien het rapport van de rechter-rapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 22 november 1994,
het navolgende
Arrest