Home

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 oktober 1995.

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 oktober 1995.

1 Bij een op 18 augustus 1994 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en, subsidiair, aan de Commissie mee te delen, die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 91/339/EEG van de Raad van 18 juni 1991 tot elfde wijziging van richtlijn 76/769/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PB 1991, L 186, blz. 64; hierna: "richtlijn"), de krachtens het EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Ingevolge artikel 2, lid 1, van de richtlijn moesten de Lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 18 juni 1992 aan de richtlijn te voldoen, en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

3 Het Koninkrijk België betwist de gestelde niet-nakoming niet, doch voert aan, dat weldra een koninklijk besluit zal worden vastgesteld om deze te verhelpen.

4 Aangezien de richtlijn dus niet binnen de daarin gestelde termijn is omgezet, moet de in dit verband door de Commissie aangevoerde niet-nakoming worden vastgesteld.

5 Mitsdien moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 91/339/EEG van de Raad van 18 juni 1991 tot elfde wijziging van richtlijn 76/769/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten, de krachtens het EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 91/339/EEG van de Raad van 18 juni 1991 tot elfde wijziging van richtlijn 76/769/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten, is het Koninkrijk België de krachtens het EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.

++++

Lid-Staten ° Verplichtingen ° Uitvoering van richtlijnen ° Niet-betwiste niet-nakoming

(EG-Verdrag, art. 169)

Kosten

6 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, moet het in de kosten worden verwezen.

In zaak C-236/94,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur H. van Lier als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk België, vertegenwoordigd door J. Devadder, bestuursdirecteur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Belgische ambassade, Rue des Girondins 4,

verweerder,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en, subsidiair, aan de Commissie mee te delen, die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 91/339/EEG van de Raad van 18 juni 1991 tot elfde wijziging van richtlijn 76/769/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PB 1991, L 186, blz. 64), de krachtens het EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. N. Kakouris, kamerpresident, G. Hirsch (rapporteur), G. F. Mancini, F. A. Schockweiler en P. J. G. Kapteyn, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 juli 1995,

het navolgende

Arrest