Home

Arrest van het Hof van 26 maart 1996.

Arrest van het Hof van 26 maart 1996.

1 Bij vonnis van 7 juni 1994, ingekomen bij het Hof op 22 augustus daaraanvolgend, heeft het Tribunal des affaires de sécurité sociale de Tarn-et-Garonne krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 2, lid 2, van richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (Derde richtlijn schadeverzekering) (PB 1992, L 228, blz. 1).

2 Deze vraag is gerezen in het kader van verscheidene beroepen tegen dwangbevelen van verschillende sociale-zekerheidsorganen ter zake van onbetaalde bijdragen door verzoekers in het hoofdgeding.

3 De sociale-zekerheidsregelingen waar het om gaat, zijn de ziekte- en moederschapsverzekering voor niet in de landbouw werkzame zelfstandigen, de ouderdomsverzekering voor de ambachtelijke beroepen en de ouderdomsverzekering voor de industriële en commerciële beroepen.

4 Volgens verzoekers in het hoofdgeding is het monopolie dat de Franse wetgever op het gebied van sociale verzekeringen heeft ingevoerd, onverenigbaar met het gemeenschapsrecht en meer bepaald met richtlijn 92/49.

5 De verwijzende rechter stelt vast, dat richtlijn 92/49 luidens artikel 2, lid 2, ervan "niet van toepassing is op de verzekeringen en verrichtingen, noch op ondernemingen en instellingen waarop richtlijn 73/239/EEG niet van toepassing is, noch op de in artikel 4 van die richtlijn genoemde instellingen". Volgens artikel 2, lid 1, sub d, van richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PB 1973, L 228, blz. 3), heeft deze richtlijn geen betrekking op "de verzekeringen die zijn opgenomen in een wettelijk stelsel van sociale zekerheid".

6 De verwijzende rechter vraagt zich evenwel af, of gelet op bepaalde overwegingen van de considerans van richtlijn 92/49 artikel 2, lid 2, hiervan niet aldus moet worden begrepen, dat daarin uitsluitend wordt gedoeld op de structuren van de sociale zekerheid, maar dat de inhoud van die stelsels, dat wil zeggen de dekking van de betrokken risico' s (ouderdom, ziekte en invaliditeit), nog wel onder de richtlijn blijft vallen en dus aan het Franse wettelijke monopolie ontsnapt.

7 In dit verband refereert de verwijzende rechter aan de eerste, de derde, de tiende, de vijftiende, de twintigste, de tweeëntwintigste en de drieëntwintigste overweging van de considerans:

"(1) Overwegende dat de interne markt in de sector schadeverzekering zowel uit het oogpunt van de vrijheid van vestiging als uit dat van het vrij verrichten van diensten moet worden voltooid, ten einde het voor verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in de Gemeenschap hebben, gemakkelijker te maken in de Gemeenschap gelegen risico' s te dekken;

(3) Overwegende dat met richtlijn 88/357/EEG derhalve een belangrijke stap is gezet op de weg naar het samenbrengen van de nationale markten in één geïntegreerde markt; dat thans door middel van andere communautaire instrumenten en met waarborging van een adequate bescherming voor de verzekeringnemer verdere stappen op die weg moeten worden gezet, ten einde alle verzekeringnemers, ongeacht hun hoedanigheid, hun grootte of de aard van het te verzekeren risico, de mogelijkheid te geven een beroep te doen op elke verzekeraar die zijn hoofdkantoor in de Gemeenschap heeft en die daar zijn bedrijf uitoefent op grond van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten;

(10) Overwegende dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat en de openstelling van het gehele schadeverzekeringsbedrijf in de gehele Gemeenschap impliceert, zodat elke verzekeraar die een vergunning heeft verkregen, elk in de bijlage bij richtlijn 73/239/EEG genoemd risico kan dekken; dat het daartoe noodzakelijk is alle monopolies op te heffen waarover bepaalde instellingen in een aantal Lid-Staten voor het dekken van bepaalde risico' s beschikken;

(15) Overwegende dat het in afwachting van een richtlijn inzake beleggingsdiensten waarin onder meer de definitie van het begrip gereglementeerde markt wordt geharmoniseerd, noodzakelijk is om, onverminderd deze toekomstige harmonisatie, voor de toepassing van de onderhavige richtlijn een voorlopige definitie van dit begrip te geven, die later zal worden vervangen door de op communautair niveau geharmoniseerde definitie, die aan de Lid-Staat waar de markt is gelegen de verantwoordelijkheden zal toevertrouwen die de onderhavige richtlijn op dit gebied tijdelijk aan de Lid-Staat van herkomst van de verzekeringsonderneming toevertrouwt;

(20) Overwegende dat de Lid-Staten erop moeten kunnen toezien dat de verzekeringsprodukten en de contractuele documenten die worden gebruikt voor de dekking van op hun grondgebied gelegen risico' s op grond van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten, in overeenstemming zijn met de toepasselijke specifieke wettelijke bepalingen van algemeen belang; dat de toe te passen toezichtstelsels moeten worden aangepast aan de eisen van de interne markt, zonder dat zij een voorwaarde mogen zijn voor de uitoefening van het verzekeringsbedrijf; dat stelsels van voorafgaande goedkeuring van de verzekeringsvoorwaarden in dit verband niet gerechtvaardigd lijken; dat bijgevolg moet worden voorzien in stelsels die beter op de eisen van de interne markt zijn afgestemd en die het de Lid-Staten mogelijk maken de verzekeringnemers een wezenlijke bescherming te bieden;

(22) Overwegende dat in sommige Lid-Staten de particuliere of op vrijwillige basis gesloten ziektekostenverzekering de door de stelsels van sociale zekerheid verleende dekking geheel of gedeeltelijk vervangt;

(23) Overwegende dat de aard en de sociale gevolgen van de ziekteverzekeringsovereenkomsten van dien aard zijn dat de autoriteiten van de Lid-Staten waar het risico gelegen is, terecht kunnen verlangen dat zij stelselmatig in kennis worden gesteld van de algemene en bijzondere polisvoorwaarden, ten einde zich ervan te vergewissen dat deze overeenkomsten de door het stelsel van sociale zekerheid geboden dekking geheel of gedeeltelijk kunnen vervangen; dat die controle geen voorwaarde voor het op de markt brengen van de produkten mag vormen; dat de ziektekostenverzekering, wanneer zij de door het stelsel van sociale zekerheid geboden dekking geheel of gedeeltelijk vervangt, zich door haar bijzondere aard in die zin van de andere branches van de schadeverzekering en van de levensverzekering onderscheidt, dat moet worden gegarandeerd dat de verzekeringnemers, ongeacht hun leeftijd en hun gezondheidstoestand, daadwerkelijk toegang hebben tot een particuliere of op vrijwillige basis gesloten ziektekostenverzekering."

8 Onder die omstandigheden heeft de verwijzende rechter besloten, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

"Heeft artikel 2, lid 2, van richtlijn 92/49/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 al dan niet, geheel of gedeeltelijk, betrekking op de materie die valt onder het wettelijk stelsel van sociale zekerheid in Frankrijk?"

9 Vastgesteld moet worden, dat niets erop wijst dat artikel 2, lid 2, van richtlijn 92/49 aldus zou moeten worden uitgelegd, dat de dekking van de in de betrokken stelsels verzekerde risico' s binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt.

10 Deze bepaling geeft immers duidelijk aan, dat niet enkel de organen van de sociale zekerheid ("ondernemingen en instellingen") worden uitgesloten van de werkingssfeer van de richtlijn, maar ook de uit dien hoofde door hen afgesloten verzekeringen evenals hun verrichtingen ter zake.

11 Gezien de duidelijke en nauwkeurige bewoordingen van artikel 2, lid 2, is het niet nodig, de overwegingen van de considerans van de richtlijn te bestuderen teneinde het voorwerp of de draagwijdte van deze bepaling vast te stellen.

12 In elk geval moet met betrekking tot de tiende, de tweeëntwintigste en de drieëntwintigste overweging worden opgemerkt, enerzijds dat de opheffing van de monopolies bedoeld in eerstgenoemde overweging enkel betrekking heeft op de monopolies waarvan de activiteiten onder de richtlijn vallen en die ondernemingen zijn in de zin van de artikelen 85, 86 en 90 EG-Verdrag, en anderzijds dat in de Lid-Staten twee soorten stelsels van ziektekostenverzekering voorkomen, een particulier stelsel, waarop de laatstgenoemde overwegingen betrekking hebben, en een stelsel dat het karakter draagt van een sociale-zekerheidsstelsel, dat buiten de werkingssfeer van de richtlijn valt.

13 Bovendien, zoals de advocaat-generaal in punt 9 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is richtlijn 92/49 vastgesteld op grond van de artikelen 57, lid 2, en 66 EEG-Verdrag, zodat zij de materie van de sociale zekerheid, die onder andere bepalingen van gemeenschapsrecht valt, niet kan regelen.

14 Ten slotte vereisen sociale-zekerheidsstelsels die ° zoals de stelsels in het hoofdgeding ° op het solidariteitsbeginsel gebaseerd zijn, dat aansluiting verplicht is, want enkel zo zijn de toepassing van dit beginsel en het financiële evenwicht van de stelsels gewaarborgd (arrest van 17 februari 1993, gevoegde zaken C-159/91 en C-160/91, Poucet en Pistre, Jurispr. 1993, blz. I-637, r.o. 13). Zou artikel 2, lid 2, van richtlijn 92/49 moeten worden uitgelegd in de door de verwijzende rechter bedoelde zin, dan zou de aansluitingsplicht wegvallen en zouden de betrokken stelsels onmogelijk kunnen voortbestaan.

15 Het Hof heeft er echter reeds op gewezen, dat de Lid-Staten hun bevoegdheid met betrekking tot de inrichting van hun sociale-zekerheidsstelsels behouden (zie arresten Poucet en Pistre, reeds aangehaald, r.o. 6, en 7 februari 1984, zaak 238/82, Duphar, Jurispr. 1984, blz. 523, r.o. 16).

16 Mitsdien moet aan de verwijzende rechter worden geantwoord, dat artikel 2, lid 2, van richtlijn 92/49 aldus moet worden uitgelegd, dat sociale-zekerheidsstelsels als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, buiten de werkingssfeer van richtlijn 92/49 vallen.

HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door het Tribunal des affaires de sécurité sociale du Tarn-et-Garonne bij vonnis van 7 juni 1994 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 2, lid 2, van richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (Derde richtlijn schadeverzekering), moet aldus worden uitgelegd, dat sociale-zekerheidsstelsels als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, buiten de werkingssfeer van de richtlijn vallen.

Artikel 2, lid 2, van richtlijn 92/49 van de Raad van 18 juni 1992 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239 en 88/357 moet aldus worden uitgelegd, dat sociale-zekerheidsstelsels als de Franse wettelijke sociale-zekerheidsstelsels inzake de ziekte- en moederschapsverzekering voor niet in de landbouw werkzame zelfstandigen, de ouderdomsverzekering voor de ambachtelijke beroepen en de ouderdomsverzekering voor de industriële en commerciële beroepen, buiten de werkingssfeer van de richtlijn vallen. Deze bepaling geeft immers duidelijk aan, dat niet enkel de organen van de sociale zekerheid worden uitgesloten van de werkingssfeer van de richtlijn, maar ook de uit dien hoofde door hen afgesloten verzekeringen evenals hun verrichtingen ter zake. Bovendien hebben de Lid-Staten hun bevoegdheid met betrekking tot de inrichting van hun sociale-zekerheidsstelsels behouden, en zijn zij derhalve bevoegd te voorzien in verplichte stelsels die op het solidariteitsbeginsel gebaseerd zijn. Dergelijke stelsels zouden niet kunnen voortbestaan indien de richtlijn die de opheffing van de aansluitingsplicht impliceert, daarop zou moeten worden toegepast.

++++

Vrij verkeer van personen ° Vrijheid van vestiging ° Vrij verkeer van diensten ° Direct verzekeringsbedrijf, met uitzondering van levensverzekeringsbranche ° Richtlijn 92/49 ° Werkingssfeer ° Verzekeringen, opgenomen in wettelijk sociaal-zekerheidsstelsel ° Daarvan uitgesloten

(Richtlijn 92/94/EEG van de Raad, art. 2, lid 2)

Kosten

17 De kosten door de Franse, de Duitse, de Spaanse, de Nederlandse en de Finse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-238/94,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Tribunal des affaires de sécurité sociale du Tarn-et-Garonne (Frankrijk), in de aldaar aanhangige gedingen tussen

J. García e.a.

en

Mutuelle de prévoyance sociale d' Aquitaine e.a.,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 2, lid 2, van richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (Derde richtlijn schadeverzekering) (PB 1992, L 228, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet en G. Hirsch, kamerpresidenten, F. A. Schockweiler, J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur), P. J. G. Kapteyn, C. Gulmann, J. L. Murray, P. Jann en H. Ragnemalm, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° J. García e.a., vertegenwoordigd door R. Marcou, advocaat te Montpellier,

° Mutuelle de prévoyance sociale d' Aquitaine e.a., vertegenwoordigd door R. Waquet, advocaat te Hauts-de-Seine,

° de Franse regering, vertegenwoordigd door E. Belliard, adjunct-directeur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en C. Chavance, secretaris buitenlandse zaken bij hetzelfde ministerie, als gemachtigden,

° de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Roeder, Ministerialrat bij het Bondsministerie voor Economische zaken, en B. Kloke, Oberregierungsrat bij dat ministerie, als gemachtigden,

° de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. J. Navarro Gonzaléz, directeur-generaal Cooerdinatie juridische en institutionele aangelegenheden van de Gemeenschappen, en G. Calvo Díaz, abogado del Estado, lid van de juridische dienst van de Staat, als gemachtigden,

° de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door J. G. Lammers, waarnemend juridisch adviseur van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

° de Finse regering, vertegenwoordigd door O. Meres-Wuori, afdelingshoofd, waarnemend hoofd juridische dienst van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Gouloussis, juridisch adviseur, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van J. García e.a., vertegenwoordigd door L. Fourrier, advocaat te Montpellier; Mutuelle de prévoyance sociale d' Aquitaine e.a., vertegenwoordigd door R. Waquet; de Franse regering, vertegenwoordigd door C. Chavance; de Spaanse regering, vertegenwoordigd door G. Calvo Díaz; de Finse regering, vertegenwoordigd door T. Pynnae, adviseur wetgeving, hoofd van de afdeling Hof van Justitie van de juridische dienst, als gemachtigde, en de Commissie, vertegenwoordigd door D. Gouloussis, ter terechtzitting van 6 februari 1996,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 februari 1996,

het navolgende

Arrest