Home

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 7 november 1996.

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 7 november 1996.

Toepasselijke verordeningen

1 De basisverordening inzake de regeling voor de produktie van aardappelzetmeel is verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB 1992, L 181, blz. 21, hierna: "basisverordening"), die eveneens geldt voor aardappelen die in de plaats van granen worden gebruikt voor de zetmeelproduktie. Overwegende dat het, wegens de bijzondere lasten, met name van structurele aard, die op de aardappelzetmeelindustrie rusten, gerechtvaardigd is een corrigerende maatregel ten gunste van deze bedrijfstak te treffen, heeft de Raad overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de basisverordening een verordening vastgesteld, namelijk verordening (EEG) nr. 1543/93 van de Raad van 14 juni 1993 tot vaststelling van het bedrag van de premie voor de aardappelzetmeelfabrikanten voor de verkoopseizoenen 1993/1994, 1994/1995 en 1995/1996 (PB 1993, L 154, blz. 4, hierna: "verordening nr. 1543/93"). Deze verordening preciseert voor het verkoopseizoen 1993/1994, dat de Lid-Staten de premie aan de aardappelzetmeelfabrikanten moeten betalen per ton geproduceerd zetmeel. Deze premie zou eveneens gelden voor de verkoopseizoenen 1994/1995 en 1995/1996 mits de totale aardappelzetmeelproduktie tijdens een of twee van de voorgaande verkoopseizoenen niet meer heeft bedragen dan 1,5 miljoen ton.

2 Aangezien de produktie tijdens het verkoopseizoen 1993/1994 evenwel meer bedroeg dan 1,5 miljoen ton, heeft de Raad overeenkomstig artikel 1 van verordening nr. 1543/93 bij wijzigingsverordening (EG) nr. 1868/94 van de Raad van 27 juli 1994 een contingenteringsregeling voor de produktie van aardappelzetmeel vastgesteld (PB 1994, L 197, blz. 4, hierna: "verordening nr. 1868/94" of "bestreden verordening").

3 In het kader van de contingenteringsregeling wordt aan elke Lid-Staat die aardappelzetmeel heeft geproduceerd, een contingent toegewezen op basis van de gemiddelde hoeveelheid aardappelzetmeel die in de verkoopseizoenen 1990/1991, 1991/1992, 1992/1993 in die Lid-Staat is geproduceerd en waarvoor een premie werd ontvangen. Wat Duitsland betreft, werd wegens de overgang van de vóór de eenmaking in de nieuwe Laender bestaande planeconomie naar een stelsel van markteconomie, en de daaruit resulterende veranderingen in de landbouwstructuur en de noodzakelijke investeringen, een contingent toegekend dat is berekend op basis van de gemiddelde produktie tijdens het verkoopseizoen 1992/1993, verhoogd met een extra hoeveelheid van 90 000 ton. Bovendien is een reserve van maximum 110 000 ton gecreëerd ter dekking van de produktie in Duitsland vanaf het verkoopseizoen 1996/1997, mits deze produktie voortvloeit uit vóór 31 januari 1994 aangegane irreversibele investeringsverbintenissen.

4 Het staat aan de Lid-Staten de contingenten voor gebruik in de verkoopseizoenen 1995/1996, 1996/1997 en 1997/1998 te verdelen over de aardappelzetmeelfabrikanten. De contingenten worden toegewezen aan de aardappelzetmeelfabrikanten die een premie hebben ontvangen, en worden berekend op basis van de gemiddelde hoeveelheid aardappelzetmeel die zij in de verkoopseizoenen 1990/1991, 1991/1992, 1992/1993 hebben geproduceerd, dan wel op basis van de in het verkoopseizoen 1992/1993 geproduceerde hoeveelheid aardappelzetmeel. Bij de berekening van deze contingenten moeten de Lid-Staten ook rekening houden met de door de aardappelzetmeelfabrikanten vóór 31 januari 1994 gedane investeringen met het oog op de produktie van aardappelzetmeel.

Feiten en procesverloop

5 Verzoekster Roquette Frères SA exploiteert in Frankrijk twee aardappelzetmeelfabrieken. Tijdens het verkoopseizoen 1993/1994 heeft zij overeenkomstig verordening nr. 1543/93 een premie per ton geproduceerd aardappelzetmeel ontvangen. Op die grond had zij eveneens recht op een contingent overeenkomstig de bij verordening nr. 1868/94 ingestelde contingenteringsregeling.

6 Van mening dat de regeling discriminerend is, heeft verzoekster bij op 30 september 1994 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift het onderhavige beroep ingesteld tot nietigverklaring van verordening nr. 1868/94.

7 Bij akte neergelegd ter griffie van het Gerecht op 8 november 1994 heeft de Raad een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen, stellende dat verzoekster door de bestreden handeling rechtstreeks noch individueel is geraakt.

8 In haar op 12 december 1994 ingediende opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid heeft verzoekster tot afwijzing van de exceptie van niet-ontvankelijkheid geconcludeerd.

9 Op 13 februari 1995 heeft de Commissie verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van de Raad, welk verzoek bij beschikking van de president van het Gerecht van 3 april 1995 is toegewezen.

10 De memorie in interventie van de Commissie inzake de ontvankelijkheid is ingediend op 26 april 1995.

11 Bij beschikking van 25 oktober 1995 heeft de Vierde kamer van het Gerecht besloten de exceptie van niet-ontvankelijkheid te voegen met de zaak ten gronde.

12 Op 24 januari 1996 heeft de Commissie een memorie in interventie ten gronde ingediend.

13 Het Gerecht (Vierde kamer) heeft, op rapport van de rechter-rapporteur, besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan.

14 Partijen zijn in hun pleidooien gehoord en hebben geantwoord op de mondelinge vragen van het Gerecht ter terechtzitting van 11 juli 1996. Verzoekster heeft toen verklaard, dat zij eveneens beroep heeft ingesteld bij het Tribunal administratif d'Amiens, strekkende tot nietigverklaring van de Franse besluiten houdende uitvoeringsbepalingen van de bestreden verordening, en dat het Tribunal administratif in deze zaak is verzocht overeenkomstig artikel 177 EG-Verdrag het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken over de geldigheid van de bestreden verordening.

Conclusies van partijen

15 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

- verordening nr. 1868/94 nietig te verklaren;

- de Raad te verwijzen in de kosten.

16 De Raad, verweerder, concludeert dat het het Gerecht behage: - het beroep niet-ontvankelijk, subsidiair ongegrond te verklaren,

- verzoekster te verwijzen in de kosten.

17 De Commissie, interveniënte, concludeert dat het het Gerecht behage:

- het beroep niet-ontvankelijk, subsidiair ongegrond te verklaren.

Middelen en argumenten van partijen

18 Tot staving van haar conclusies voert verzoekster twee middelen tot nietigverklaring aan, het eerste ontleend aan schending van het discriminatieverbod, nu er geen objectieve rechtvaardiging is voor de bijzondere behandeling van Duitsland, en het tweede ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel, nu de bijzondere behandeling van Duitsland in ieder geval buitensporig is.

19 De Raad en de Commissie voeren primair de niet-ontvankelijkheid, en subsidiair de ongegrondheid van het beroep aan.

De ontvankelijkheid

Samenvatting van de argumenten van partijen

20 De Raad stelt, dat verzoekster door de bestreden verordening rechtstreeks noch persoonlijk geraakt is.

21 Hij herinnert eraan, dat een particulier slechts kan worden geacht rechtstreeks te zijn geraakt, wanneer de gevolgen van de bestreden verordening noodzakelijkerwijs en automatisch voortvloeien uit de handeling, zonder dat een later en autonoom besluit nodig is dat uitgaat van een gemeenschapsinstelling of van een Lid-Staat bij de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid (arresten Hof van 16 juni 1970, zaak 69/69, Alcan Aluminium Raeren e.a., Jurispr. 1970, blz. 385, en 6 maart 1979, zaak 92/78, Simmenthal, Jurispr. 1979, blz. 777).

22 In dit verband wijst de Raad erop, dat de individuele contingenten niet rechtstreeks in verordening nr. 1868/94 zijn vastgesteld, doch door de Lid-Staten worden vastgesteld bij hun discretionaire keuze van de toepasselijke referentieperiode, en dat deze keuze van een referentieperiode aanzienlijke gevolgen kan hebben wat de grootte van de individuele contingenten betreft, met name wanneer zich tijdens de beschouwde periode aanzienlijke wijzigingen in de geproduceerde hoeveelheden hebben voorgedaan, wat in Duitsland het geval is.

23 In dit verband herinnert de Raad er eveneens aan, dat de Lid-Staten rekening moeten houden "met de door de aardappelzetmeelfabrikanten vóór 31 januari 1994 gedane investeringen, die niet tot produktie geleid hebben tijdens de door die Lid-Staat gekozen referentieperiode" (zie artikel 2, lid 2, van de bestreden verordening).

24 Voorts stelt de Raad, dat de bestreden verordening een handeling van algemene strekking is waarvan de gevolgen alle producenten raken. Het gaat dus niet om een beschikking in de vorm van een verordening in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag. Het Hof heeft verklaard, dat een handeling haar verordenend karakter niet verliest doordat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten op wie zij op een gegeven ogenblik van toepassing is, kan worden bepaald, zolang maar vaststaat, dat die toepassing plaatsvindt op grond dat zich een in de handeling in overeenstemming met haar doel omschreven objectieve feitelijke of rechtstoestand voordoet (zie arresten Hof van 11 juli 1968, zaak 6/68, Zuckerfabrik Watenstedt, Jurispr. 1968, blz. 569, en 24 november 1992, gevoegde zaken C-15/91 en C-108/91, Buckl e.a., Jurispr. 1992, blz. I-6061, r.o. 25). De Raad stelt, dat verzoekster zich in dezelfde situatie bevindt als alle andere producenten, dit wil zeggen in dezelfde situatie als alle andere aardappelzetmeelfabrikanten die aardappelzetmeel hebben geproduceerd tijdens de ene of de andere referentieperiode. De bestreden verordening treft verzoekster dus niet uit hoofde van zekere hoedanigheden die specifiek zijn voor haar, of van een feitelijke situatie welke haar ten opzichte van ieder ander karakteriseert (arrest Hof van 18 mei 1994, zaak C-309/89, Codorniu, Jurispr. 1994, blz. I-1853, r.o. 20).

25 Verzoekster daarentegen is van mening, dat de bestreden handeling die is vastgesteld in de vorm van een verordening, een beschikking is die haar rechtstreeks en individueel raakt; hieruit volgt dat zij een persoonlijk belang heeft bij haar beroep.

26 Wat het vereiste betreft, dat zij rechtstreeks moet zijn geraakt, herinnert zij eraan, dat het verschil tussen het resultaat van de toepassing in Frankrijk van de ene of van de andere van de twee berekeningsmethoden waarin de bestreden verordening voorziet, slechts 0,2 % bedraagt. De beoordelingsmarge waarover de Franse regering beschikte was dus nagenoeg onbestaand, zodat de nationale uitvoering dient te worden geacht volkomen automatisch te verlopen (zie inzonderheid arrest Hof van 29 maart 1979, zaak 113/77, NTN Toyo Bearing e.a., Jurispr. 1979, blz. 1185).

27 Verzoekster preciseert, dat de bepaling in de bestreden verordening naar luid waarvan rekening moet worden gehouden met de vóór 31 januari 1994 gedane investeringen, geen gevolgen heeft voor de vaststelling van de individuele contingenten in Frankrijk, nu de Franse aardappelzetmeelfabrikanten geen enkele investering hebben gedaan.

28 Bovendien, aldus verzoekster, raakt de verordening haar individueel. De bestreden verordening is van toepassing op een beperkt en bepaald aantal economische subjecten, waarvan de bijzondere situatie gevolgen heeft gehad voor de inhoud ervan, want het toegekende contingent is berekend op basis van de tijdens de laatste jaren geproduceerde hoeveelheden. Zij heeft dus een "bijzondere hoedanigheid", die zij deelt met een zeer beperkt aantal producenten, en de "feitelijke situatie welke haar karakteriseert" bestaat hierin, dat zij tijdens de laatste verkoopseizoenen de hoeveelheid aardappelzetmeel heeft geproduceerd waarvoor een premie werd toegekend (arresten Hof van 15 juli 1963, zaak 25/62, Plaumann, Jurispr. 1963, blz. 205, en 18 november 1975, zaak 100/74, CAM, Jurispr. 1975, blz. 1393, alsmede beschikkingen Hof van 7 december 1988, zaak 138/88, Flourez e.a., Jurispr. 1988, blz. 6393; 4 december 1991, zaak C-225/91 R, Matra, Jurispr. 1991, blz. I-5823, en 24 mei 1993, zaak C-131/92, Arnaud e.a., Jurispr. 1993, blz. I-2573).

29 De Commissie wijst er in de eerste plaats op, dat de bestreden handeling door de Raad is vastgesteld om de evolutie te controleren van de aardappelzetmeelproduktie, die voor het verkoopjaar 1993/1994 de voordien vastgestelde drempel van 1,5 miljoen ton had overschreden. Zij zet uiteen, dat deze handeling een normatief karakter heeft en geen beschikking in de vorm van een verordening is, aangezien daarbij, gelet op een objectief vastgestelde en onbetwiste marktsituatie, de controlemaatregel wordt ingesteld die de gemeenschapswetgever het meest geschikt achtte. Zij wijst erop, dat deze controlemaatregel in algemene en abstracte termen gericht is tot bepaalde categorieën personen, gelet op hun objectieve hoedanigheid van zetmeelfabrikanten, producenten van aardappelzetmeel.

30 De Commissie wijst vervolgens verzoeksters argument van de hand, dat zij individueel zou zijn geraakt doordat zij behoort tot een besloten kring van producenten waarvan de bijzondere situatie de inhoud van de bestreden handeling heeft beïnvloed.

31 Zij voert aan, dat volgens de huidige rechtspraak van het Hof, voor de beantwoording van de vraag of verzoekster al dan niet individueel is geraakt, niet de vaststelling van een groep personen die geraakt zijn, beslissend is, doch wel het objectief karakter en de geldingsduur van de betrokken verordening. Zij refereert in dit verband aan de rechtspraak van het Hof, dat heeft verklaard dat een handeling haar verordenend karakter niet verliest doordat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten op wie zij op een gegeven ogenblik van toepassing is, kan worden bepaald, zolang maar vaststaat, dat die toepassing plaatsvindt op grond dat zich een in de handeling in overeenstemming met haar doel omschreven objectieve feitelijke of rechtstoestand voordoet (zie arrest Zuckerfabrik Watenstedt, reeds aangehaald).

32 Zij voegt hieraan toe, dat er bovendien een oorzakelijk verband dient te bestaan tussen de kennis die de instelling heeft van verzoeksters situatie en de vastgestelde maatregelen (zie conclusies van advocaat-generaal Van Gerven bij arresten Hof van 15 juni 1993, zaken C-213/91, Abertal, Jurispr. 1993, blz. I-3177, en C-264/91, Abertal, Jurispr. 1993, blz. I-3265).

33 In deze context beroept zij zich eveneens op het feit dat het Hof in de arresten Abertal en Abertal (reeds aangehaald), beschikking Arnaud e.a. (reeds aangehaald) en de beschikkingen van 21 juni 1993 in de bananenzaken (zie beschikking Van Parijs e.a., zaak C-257/93, Jurispr. 1993, blz. I-3335) de beroepen niet-ontvankelijk heeft verklaard na te hebben vastgesteld dat de bestreden bepalingen van toepassing zijn op objectief bepaalde situaties en rechtsgevolgen sorteren jegens algemeen en abstract opgevatte categorieën personen, hoewel de verzoekende partijen hadden aangevoerd dat zij een besloten groep marktdeelnemers waren. De Commissie wijst erop, dat verzoekster niet het geringste element heeft aangebracht waaruit zou kunnen blijken dat haar situatie noodzakelijkerwijs in de beschouwing is betrokken bij de vaststelling van de bestreden handeling, of dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen verzoeksters specifieke situatie en de betrokken handeling.

34 Ten slotte stelt de Commissie nog, dat verzoekster hoe dan ook geen enkel element heeft aangevoerd, en a fortiori niet het bewijs daarvan heeft geleverd, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij zich in een specifieke situatie bevond die een bijzondere bescherming genoot en die door de bestreden handeling zou zijn aangetast, of dat haar economische activiteiten door de bestreden handeling ernstig zou zijn verstoord.

Beoordeling door het Gerecht

35 Volgens een vaste rechtspraak van het Hof en van het Gerecht, kent artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag aan de particulieren het recht toe op te komen tegen elke beschikking, die hoewel genomen in de vorm van een verordening, hen rechtstreeks en individueel raakt. Deze bepaling heeft met name ten doel te voorkomen dat de gemeenschapsinstellingen enkel door de vorm van een verordening te kiezen, het beroep van een particulier tegen een beschikking die hem rechtstreeks en individueel raakt, onmogelijk kunnen maken, en aldus vast te stellen dat de keuze van de vorm de aard van het besluit niet kan wijzigen (zie arrest Hof van 17 juni 1980, gevoegde zaken 789/79 en 790/79, Calpak, Jurispr. 1980, blz. 1949, en beschikking Gerecht van 28 oktober 1993, zaak T-476/93, FRSEA en FNSEA, Jurispr. 1993, blz. II-1187).

36 Het criterium ter onderscheiding van verordeningen en beschikkingen moet worden gezocht in de al dan niet algemene strekking van de betrokken handeling, en in het bijzonder in de rechtsgevolgen die zij beoogt teweeg te brengen of daadwerkelijk teweegbrengt (arrest Hof van 24 februari 1987, zaak 26/86, Deutz und Geldermann, Jurispr. 1987, blz. 941, r.o. 7, en beschikkingen Hof van 23 november 1995, zaak C-10/95 P, Asocarne, Jurispr. 1995, blz. I-4149, r.o. 28, en 24 april 1996, zaak C-87/95 P, CNPAAP, Jurispr. 1996, blz. I-2003, r.o. 33).

37 Het is evenwel niet uitgesloten dat een bepaling die qua aard en draagwijdte een algemeen karakter heeft, een natuurlijke of rechtspersoon individueel kan raken, wanneer zij hem treft uit hoofde van zekere bijzonder hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert op een soortgelijke wijze als de adressaat van een beschikking (zie bij voorbeeld arresten Plaumann, reeds aangehaald, blz. 232, Codorniu, reeds aangehaald, r.o. 19-20, en beschikking Asocarne, reeds aangehaald, r.o. 43).

38 In casu wijst niets in de bestreden verordening erop, dat het om een beschikking genomen in de vorm van een verordening zou gaan. De verordening is in algemene en abstracte termen gesteld en is toepasselijk in alle Lid-Staten, zonder dat op enigerlei wijze rekening wordt gehouden met de situatie van de individuele producenten. Het doel van de verordening is het beheer van de gehele communautaire sector die aardappelzetmeel produceert, wat hieruit blijkt dat de vastgestelde maatregelen in het vooruitzicht zijn gesteld in verordening nr. 1543/93 waarin het heet dat de Raad over te nemen maatregelen beslist wanneer de totale aardappelzetmeelproduktie meer bedraagt dan 1,5 miljoen ton (zie supra, r.o. 1-4).

39 Hieruit volgt dus, dat de bestreden verordening van toepassing is op objectief bepaalde situaties, en rechtsgevolgen sorteert ten opzichte van een algemeen en in abstracto omschreven categorie van personen.

40 Opgemerkt zij, dat hieraan niet afdoet dat de bij de bestreden verordening ingevoerde regeling inhoudt dat voor Duitsland een bijzondere behandeling geldt, nu deze bijzondere behandeling effectief deel uitmaakt van het algemene doel van de verordening en dus geen verband houdt met specifieke eigenschappen van de personen die door het verschil in behandeling worden geraakt.

41 Wat het argument betreft, dat verzoekster door de bestreden verordening "individueel zou zijn geraakt", doordat de verordening van toepassing is op een beperkt aantal bepaalde marktdeelnemers, waarvan de bijzondere situatie de inhoud van de verordening heeft beïnvloed, zij erop gewezen, dat het loutere feit dat een producent deel uitmaakt van een besloten groep marktdeelnemers, waarbij op het tijdstip van vaststelling van de verordening geen enkel rechtssubject zich kon aansluiten, op zich niet volstaat om deze marktdeelnemer als individueel geraakt te moeten beschouwen (arresten Gerecht van 15 december 1994, zaak T-489/93, Unifruit Hellas, Jurispr. 1994, blz. II-1201, r.o. 25, en 10 juli 1996, zaak T-482/93, Weber, Jurispr. 1996, blz. II-0000, r.o. 63-65).

42 Ten slotte is het vaste rechtspraak van het Hof en het Gerecht, dat aan de algemene strekking en dus het normatieve karakter van een handeling niet wordt afgedaan door de omstandigheid dat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten op wie deze op een bepaald moment van toepassing is, met meer of mindere mate van zekerheid kan worden bepaald, zo lang maar vaststaat dat deze toepassing geschiedt op grond van een door de handeling omschreven situatie rechtens of feitelijk en in samenhang met de doelstelling van die handeling (zie bij voorbeeld arrest Zuckerfabrik Watenstedt, reeds aangehaald, blz. 579, beschikking Gerecht van 29 juni 1995, zaak T-183/94, Cantina cooperativa fra produttori vitivinicoli di Torre di Mosto e.a., Jurispr. 1995, blz. II-1941, r.o. 48, en arrest Weber, reeds aangehaald, r.o. 64).

43 In casu nu wordt verzoekster door de betrokken bepalingen precies geraakt ingevolge een door de bestreden verordening objectief bepaalde situatie in samenhang met de doelstelling van die verordening. Dat het aantal betrokken marktdeelnemers beperkt is, heeft namelijk te maken met de aard zelf van de door deze verordening ingestelde regeling, betreffende de toekenning van gemeenschapssteun, via de Lid-Staten, aan de aardappelzetmeelfabrikanten die eerder reeds gemeenschapssteun hebben ontvangen. Bovendien zij erop gewezen dat, zoals de Raad ter terechtzitting heeft opgemerkt, een dergelijke situatie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid niet uitzonderlijk is.

44 Uit een en ander volgt, dat verzoekster zich in dezelfde situatie bevindt als elke andere aardappelzetmeelfabrikant die tijdens de verkoopseizoenen 1990 tot en met 1993 een bepaalde hoeveelheid aardappelzetmeel heeft geproduceerd, waarvoor een premie is ontvangen. Geen enkel bijzonder kenmerk of feitelijke situatie karakteriseert verzoekster dus ten opzichte van de andere marktdeelnemers die in dezelfde situatie verkeren. Hieruit volgt, dat verzoekster door de bestreden verordening niet individueel is geraakt.

45 Overigens wijst het Gerecht erop, dat verzoekster voor de bevoegde nationale rechter is opgekomen tegen de Franse besluiten waarbij haar krachtens verordening nr. 1868/94 haar individueel contingent is toegekend (zie supra, r.o. 14), zodat de nationale rechter eventueel het Hof een prejudiciële vraag kan voorleggen krachtens artikel 177, eerste alinea, sub b, van het Verdrag, bepalende dat het Hof bevoegd is om uitspraak te doen over de geldigheid en de uitlegging van de handelingen van de instellingen van de Gemeenschap.

46 Mitsdien moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard zonder dat behoeft te worden ingegaan op de vraag of verzoekster door de verordening rechtstreeks is geraakt.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende:

1) Verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

2) Verwijst verzoekster in haar eigen kosten alsmede in die van de Raad.

3) Verwijst de Commissie in haar eigen kosten.

Het beroep tot nietigverklaring ingesteld door een aardappelzetmeelfabrikant tegen verordening nr. 1868/94, tot vaststelling van een contingenteringsregeling voor de produktie van aardappelzetmeel, is niet-ontvankelijk. Dat bij deze verordening een bijzondere regeling is ingesteld voor een bepaalde Lid-Staat, is irrelevant.

De verordening is namelijk in algemene en abstracte termen gesteld en is toepasselijk in alle Lid-Staten, zonder dat op enigerlei wijze rekening wordt gehouden met de situatie van de individuele producenten. Zij is dus van toepassing op objectief bepaalde situaties en sorteert rechtsgevolgen ten opzichte van een algemeen en in abstracto omschreven categorie van personen. De bijzondere behandeling die geldt voor een bepaalde Lid-Staat, maakt deel uit van het algemene doel van de verordening en houdt dus geen verband met specifieke eigenschappen van de personen die door het verschil in behandeling worden geraakt. Voorts kan niet worden gesteld dat de verzoekende partij individueel zou zijn geraakt door de bestreden verordening, die van toepassing is op een beperkt aantal marktdeelnemers, aangezien de verordening wordt toegepast ingevolge een daarin objectief bepaalde situatie in samenhang met de doelstelling van die verordening, die bestaat in de toekenning van gemeenschapssteun, via de Lid-Staten, aan de aardappelzetmeelfabrikanten die eerder reeds gemeenschapssteun hebben ontvangen.

Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Verordening tot vaststelling van contingenteringsregeling voor produktie van aardappelzetmeel - Bijzondere regeling voor een Lid-Staat - Beroep ingesteld door aardappelzetmeelfabrikant - Niet-ontvankelijkheid

(EG-Verdrag, art. 173, vierde alinea; verordening nr. 1868/94 van de Raad)

Kosten

47 Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover zulks is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld en de Raad haar verwijzing in de kosten heeft gevorderd, moet verzoekster worden verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van de Raad. Overeenkomstig artikel 87, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering dient de Commissie, interveniënte, haar eigen kosten te dragen.

In zaak T-298/94,

Roquette Frères SA, vennootschap naar Frans recht, gevestigd te Lestrem (Frankrijk), vertegenwoordigd door J. Dutat, advocaat te Rijssel,

verzoekster,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door A. Brautigam en J.-P. Hix, leden van zijn juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij B. Eynard, directeur-generaal van het directoraat Juridische zaken van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad Adenauer 100,

verweerder,

ondersteund door

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Rozet, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

interveniënte,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1868/94 van de Raad van 27 juli 1994, tot vaststelling van een contingenteringsregeling voor de produktie van aardappelzetmeel (PB 1994, L 197, blz. 4),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

(Vierde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, P. Lindh en M. J. D. Cooke, rechters,

griffier: J. Palacio González, administrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 11 juli 1996,

het navolgende

Arrest