Home

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 27 mei 1994.

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 27 mei 1994.

Feiten en procesverloop

1 Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van het Landgericht Dortmund van 23 juli 1992 is verzoeker wegens omzetbelastingfraude veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en twee maanden. Sedert eind november 1993 zit hij zijn straf uit in een Duitse gevangenis.

2 Hij is veroordeeld op grond van § 14, lid 3, Umsatzsteuergesetz.

3 Verzoeker is van mening, dat § 14, lid 3, Umsatzsteuergesetz zich niet verdraagt met de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting ° Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1; hierna: "Zesde richtlijn"), en dus in strijd is met het gemeenschapsrecht. Derhalve verzocht hij de Commissie bij brief van 7 september 1993, de procedure van artikel 169 EEG-Verdrag tegen de Bondsrepubliek Duitsland in te leiden, op grond dat deze de krachtens het EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

4 Bij brief van 19 oktober 1993 deelde de Commissie verzoeker mee, dat § 14, lid 3, Umsatzsteuergesetz haars inziens in overeenstemming is met artikel 21, punt 1, sub c, van de Zesde richtlijn, zodat er geen aanleiding bestond een procedure op grond van artikel 169 EEG-Verdrag in te leiden. In zijn brief van 26 oktober 1993 handhaafde verzoeker zijn standpunt. Bij brief van 16 december 1993 lichtte de Commissie in detail toe, waarom zij de betrokken bepaling verenigbaar achtte.

5 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 17 december 1993, heeft verzoeker het onderhavige beroep ingesteld. Aangezien ingevolge besluit 93/350/Euratom, EGKS, EEG van de Raad van 8 juni 1993 tot wijziging van besluit 88/591/EGKS, EEG, Euratom tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (PB 1993, L 144, blz. 21), het Gerecht bevoegd is voor dit beroep, heeft de griffie van het Hof de zaak met instemming van verzoeker naar het Gerecht doorgezonden (zaak T-5/94).

6 Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 26 januari 1994, verzocht verzoeker om passende voorlopige maatregelen die ertoe leiden dat de straf die hij thans uitzit, tot na de uitspraak in de hoofdzaak wordt geschorst (zaak T-5/94 R). Overeenkomstig artikel 106, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering heeft de president van het Gerecht dit verzoek verwezen naar de kamer waaraan de hoofdzaak is toegewezen. Bij ter griffie van het Gerecht op 10 februari 1994 neergelegde memorie heeft de Commissie opmerkingen over het verzoek in kort geding ingediend. Bij beschikking van 4 maart 1994 heeft het Gerecht (Eerste kamer) dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard en de beslissing over de kosten aangehouden.

7 Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 28 februari 1994, heeft de Commissie krachtens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen en het Gerecht verzocht zich over deze exceptie uit te spreken zonder op de zaak ten gronde in te gaan.

8 Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

° nietig te verklaren de in de brief van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 oktober 1993 vervatte weigering een niet-nakomingsprocedure op grond van artikel 169 EEG-Verdrag tegen de Bondsrepubliek Duitsland in te leiden;

° vast te stellen, dat de Commissie in strijd met het EEG-Verdrag heeft nagelaten tegen de Bondsrepubliek Duitsland een niet-nakomingsprocedure op grond van artikel 169 EEG-Verdrag in te leiden, en dat zij aldus het EEG-Verdrag heeft geschonden;

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen ertoe te veroordelen, op grond van artikel 169 EEG-Verdrag een niet-nakomingsprocedure tegen de Bondsrepubliek Duitsland in te leiden wegens schending van de Zesde richtlijn.

9 De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

° het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

° verzoeker te verwijzen in de kosten.

10 Krachtens artikel 114, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht geschiedt de verdere behandeling van de exceptie van niet-ontvankelijkheid mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist. Het Gerecht (Eerste kamer) acht zich in casu voldoende ingelicht en is van mening, dat een mondelinge behandeling niet nodig is.

De ontvankelijkheid

Samenvatting van de argumenten van partijen

11 In haar exceptie van niet-ontvankelijkheid stelt de Commissie, dat het beroep moet worden verworpen, omdat het kennelijk niet-ontvankelijk is. Immers, voor zover het strekt tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie om geen niet-nakomingsprocedure tegen de Bondsrepubliek Duitsland in te leiden, en tot veroordeling van de Commissie om een dergelijke procedure in te leiden, herinnert de Commissie eraan, dat uit de bewoordingen zelf van artikel 169, tweede alinea, van het Verdrag blijkt, dat zij bevoegd is te beslissen om al dan niet een dergelijke procedure bij het Hof in te leiden ["Indien de betrokken staat dit advies niet (...) opvolgt, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie".] Alleen deze uitlegging strookt met de zin en het doel van die bepaling, alsmede met de vaste rechtspraak van het Hof (zie arresten Hof van 14 februari 1989, zaak 247/87, Star Fruit, Jurispr. 1989, blz. 291, en 17 mei 1990, zaak C-87/89, Sonito e.a., Jurispr. 1990, blz. I-1981, en beschikkingen Hof van 30 maart 1990, zaak C-371/89, Emrich, Jurispr. 1990, blz. I-1555; 23 mei 1990, zaak C-72/90, Asia Motor France, Jurispr. 1990, blz. I-2181, en 12 juni 1992, zaak C-29/92, Asia Motor France, Jurispr. 1992, blz. I-3935). Voorts is het beroep, voor zover het tot vaststelling van een verzuim strekt, ook daarom niet-ontvankelijk, omdat de vaststelling van een andere rechtshandeling dan die welke de betrokkene wenst, geen verzuim in de zin van artikel 175 EG-Verdrag is.

12 Verzoeker betoogt, dat een correcte uitlegging van het Verdrag inhoudt, dat wanneer een Lid-Staat het Verdrag schendt, de Commissie in principe verplicht is tot vervolging. Alleen ten aanzien van het tijdstip en de modaliteiten van de vervolging van de verdragsschending heeft de Commissie een zekere beoordelingsmarge. In casu is deze beoordelingsmarge evenwel "tot nul teruggebracht" en kan de Commissie haar bevoegdheid slechts op één manier correct uitoefenen, namelijk door een procedure tegen de Bondsrepubliek Duitsland in te leiden. Daarnaast acht verzoeker zich ook gerechtigd, een beroep op grond van artikel 175 van het Verdrag in te stellen, ofschoon de door hem gewenste maatregel tot de Bondsrepubliek Duitsland moet worden gericht.

Beoordeling van het Gerecht

13 Krachtens artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, wanneer het "kennelijk onbevoegd is kennis te nemen van een beroep, of wanneer dit kennelijk niet-ontvankelijk is, (...) de advocaat-generaal gehoord, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking".

14 In casu vordert verzoeker nietigverklaring van de beschikking van de Commissie om geen niet-nakomingsprocedure tegen de Bondsrepubliek Duitsland in te leiden, dienovereenkomstig een verzuim van de Commissie vast te stellen en haar te veroordelen om een dergelijke procedure in te leiden.

15 Wat de vordering tot nietigverklaring betreft, is het vaste rechtspraak (zie de in r.o. 11 aangehaalde rechtspraak en beschikking Gerecht van 14 december 1993, zaak T-29/93, Alonso-Cortès, Jurispr. 1993, blz. II-1389), dat particulieren niet kunnen opkomen tegen een weigering van de Commissie om tegen een Lid-Staat een niet-nakomingsprocedure in te leiden. Bijgevolg moet de vordering tot nietigverklaring worden verworpen.

16 Voor zover het beroep op artikel 175, derde alinea, van het Verdrag is gegrond, strekt het tot vaststelling, dat de Commissie het Verdrag heeft geschonden door geen niet-nakomingsprocedure tegen de Bondsrepubliek Duitsland in te leiden en dus door na te laten te handelen. Natuurlijke en rechtspersonen kunnen zich op grond van artikel 175, derde alinea, slechts tot de gemeenschapsrechter wenden om te doen vaststellen, dat een gemeenschapsinstelling in strijd met het Verdrag heeft nagelaten besluiten te nemen waarvan zij de potentiële adressaten zijn. In het kader van de door artikel 169 van het Verdrag geregelde niet-nakomingsprocedure kan de Commissie echter uitsluitend besluiten nemen die tot de Lid-Staten zijn gericht (beschikking Hof van 30 maart 1990, zaak C-371/89, Emrich, Jurispr. 1990, blz. I-1555, r.o. 5 e.v.). Derhalve is het beroep niet-ontvankelijk voor zover het tot vaststelling van een verzuim van de Commissie strekt.

17 Voor zover ten slotte het beroep strekt tot veroordeling van de Commissie om een niet-nakomingsprocedure tegen de Bondsrepubliek Duitsland in te leiden, moet worden vastgesteld, dat de gemeenschapsrechter niet zonder inbreuk te maken op de prerogatieven van het administratief gezag een gemeenschapsinstelling bevelen kan geven (arrest van 10 april 1992, zaak T-15/91, Bollendorf, Jurispr. 1992, II-1679, r.o. 57). Bijgevolg is ook deze vordering niet-ontvankelijk.

18 Uit het voorgaande volgt, dat het beroep in zijn geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer)

beschikt:

1) Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2) Verzoeker wordt verwezen in de kosten van het geding, met inbegrip van die welke op het kort geding zijn gevallen.

Luxemburg, 27 mei 1994.

1. Het beroep tot nietigverklaring, dat door een natuurlijk of rechtspersoon wordt ingesteld tegen een beslissing van de Commissie om geen niet-nakomingsprocedure tegen een Lid-Staat in te leiden, is niet-ontvankelijk.

2. Het beroep wegens nalaten van een natuurlijk of rechtspersoon, strekkende tot vaststelling dat de Commissie, door geen niet-nakomingsprocedure tegen een Lid-Staat in te leiden, in strijd met het Verdrag heeft nagelaten een besluit te nemen, is niet-ontvankelijk.

Natuurlijke en rechtspersonen kunnen zich immers op grond van artikel 175, derde alinea, slechts tot de gemeenschapsrechter wenden om te doen vaststellen, dat een gemeenschapsinstelling in strijd met het Verdrag heeft nagelaten besluiten te nemen waarvan zij de potentiële adressaten zijn. In het kader van de door artikel 169 van het Verdrag geregelde niet-nakomingsprocedure kan de Commissie echter uitsluitend besluiten nemen die tot de Lid-Staten zijn gericht.

3. De gemeenschapsrechter kan niet zonder inbreuk te maken op de prerogatieven van het administratief gezag een gemeenschapsinstelling bevelen geven. Daaruit volgt, dat het beroep van een natuurlijk of rechtspersoon, strekkende tot veroordeling van de Commissie om een niet-nakomingsprocedure in te leiden, niet-ontvankelijk is.

++++

1. Beroep tot nietigverklaring ° Voor beroep vatbare handelingen ° Weigering van Commissie om niet-nakomingsprocedure in te leiden ° Daarvan uitgesloten

(EEG-Verdrag, art. 169 en 173)

2. Beroep wegens nalaten ° Natuurlijke of rechtspersonen ° Nalaten dat voor beroep vatbaar is ° Nalaten om niet-nakomingsprocedure in te leiden ° Niet-ontvankelijkheid

(EEG-Verdrag, art. 169 en 175, derde alinea)

3. Procedure ° Beroep van natuurlijk of rechtspersoon, strekkende tot veroordeling van Commissie om niet-nakomingsprocedure in te leiden ° Onbevoegdheid van gemeenschapsrechter ° Niet-ontvankelijkheid

(EEG-Verdrag, art. 164 e.v.)

Kosten

19 Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement van de procesvoering van het Gerecht moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, wanneer dit is gevorderd; daar verzoeker in het ongelijk is gesteld, moet hij in de kosten worden verwezen.

In zaak T-5/94,

J., vertegenwoordigd door H. Hermann, D. Lorbacher, J. Kleine-Cosack en P. Schoeneberger, advocaten te Duisburg, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van J. Van der Steen, advocaat aldaar, Rue Glesener 35,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Schmidt en E. Traversa, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende, in de eerste plaats, nietigverklaring van de beschikking van de Commissie om geen niet-nakomingsprocedure tegen de Bondsrepubliek Duitsland in te leiden; in de tweede plaats, vaststelling van een verzuim van de Commissie dienaangaande, en, in de derde plaats, veroordeling van de Commissie om een dergelijke procedure in te leiden,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. Schintgen, president, R. García-Valdecasas, H. Kirschner, B. Vesterdorf en C. W. Bellamy, rechters,

griffier: H. Jung

de navolgende

Beschikking